Deel 70

 

O70
Richard stormde door de voordeur. Hij zag mensen binnen, maar wilde meteen doorlopen naar Kahlan. Jiaan greep zijn arm. 'Richard, wacht even.' `Wat? Wat is er? Hoe is het met haar?'
`Ze leeft nog. Ze heeft het ergste gehad.'
Richard zakte bijna in elkaar van opluchting. Hij voelde de tranen over zijn gezicht stromen, maar hij beheerste zich. Hij was zo moe dat hij moeite had met de eenvoudigste dingen. Hij was niet in staat geweest de knop van de deur om te draaien om die te openen en ook niet om stil te blijven staan.
`Ik kan haar nu genezen. Mijn kracht is terug.'
Richard draaide zich naar de gang. Jiaan greep opnieuw zijn arm.
`Dat weet ik. Du Chaillu heeft haar kracht ook terug. Je moet eerst met haar praten.'
`Dat komt later wel. Eerst moet ik Kahlan genezen.'
`Nee!' schreeuwde Jiaan Richard in het gezicht.
Dat verraste hem dusdanig dat hij bleef staan. 'Waarom niet? Wat is er mis?'
`Du Chaillu zei dat ze nu weet waarom ze naar u toe is gekomen. Du Chaillu zei dat we u Kahlan niet mochten laten aanraken voordat u met haar hebt gesproken. Ze heeft me laten zweren dat ik mijn zwaard zou trekken voordat ik u naar Kahlan liet gaan.
Alstublieft, Caharin, dwing me daar niet toe. Ik smeek het u.'
Richard haalde diep adem en probeerde te kalmeren. 'Goed. Als het zo belangrijk is, waar is Du Chaillu dan?'
Jiaan nam Richard mee de gang in naar een deur naast de kamer waar Kahlan lag. Richard keek langdurig naar Kahlans deur, maar voldeed toen aan Jiaans dringende verzoek en ging de andere deur binnen.
Du Chaillu zat in een stoel en hield een baby vast. Ze keek stralend op naar Richard. Hij knielde voor haar neer en keek naar het slapende bundeltje in haar armen.
`Du Chaillu,' fluisterde hij, 'wat een mooi kindje.'
`Je hebt een dochter, echtgenoot.'
Van alles wat Richard aan zijn hoofd had, was het redetwisten met Du Chaillu over het ouderschap van haar kind wel het minste.
`Ik heb haar Cara genoemd, ter ere van degene die ons het leven heeft gered.'
Richard knikte. 'Dat zal Cara vast fijn vinden.'
Du Chaillu legde een hand op zijn schouder. 'Richard, is alles goed met je? Je ziet eruit alsof je naar het land van de doden bent geweest.'
Hij glimlachte een beetje. 'In zekere zin is dat ook zo. Jiaan zei dat je gave terug is.'
Ze knikte. 'Ja. En je moet erin geloven. Mijn gave is dat ik een bezwering kan voelen en die onschadelijk kan maken.'
`Du Chaillu, ik moet Kahlan gaan genezen.'
`Nee, dat mag je niet doen.'
Richard haalde zijn vingers door zijn haar. 'Du Chaillu, ik weet dat je wilt helpen, maar dit is waanzin.'
Ze greep hem bij zijn overhemd. 'Luister naar me, Richard. Ik had een reden om naar je toe te komen. Nu weet ik dat dit de reden is. Ik ben gekomen om je de pijn te besparen van het verliezen van Kahlan.
Ze heeft magie in zich die een valstrik is. Als je haar aanraakt met je magie, om haar te genezen, zal dat die magie activeren en dat zal haar dood betekenen. Het was een manier om ervoor te zorgen dat ze haar hoe dan ook zouden doden.'
Richard probeerde kalm te blijven en likte langs zijn lippen. 'Maar jij hebt het vermogen om bezweringen ongedaan te maken. Toen we elkaar voor het eerst ontmoetten, heeft Zuster Verna me dat verteld. Du Chaillu, jij kunt deze bezwering ongedaan maken en dan kan ik haar genezen.'
Du Chaillu bleef hem strak aankijken. 'Nee. Luister naar me. Je luistert niet naar wat is. Je hoort alleen wat je zou willen. Luister naar wat is. Deze bezwering is het soort magie dat ik met de mijne niet kan aanraken. Ik kan haar niet laten verdwijnen, zoals andere magie. Deze zit in haar als een vishaak in een barbeel. Jouw magie die haar geneest, zal deze magie activeren en zo zul je haar doden. Hoor je me, Richard? Als je haar met je magie aanraakt, zul je haar doden.'
Richard drukte een hand tegen zijn voorhoofd. 'Wat moeten we dan doen?'
`Ze leeft nog. Dat ze tot nu toe is blijven leven, betekent dat ze een goede kans maakt. Je moet haar verzorgen. Ze moet zonder magie herstellen. Als ze eenmaal beter is, zal de bezwering langzaam verdwijnen, net als een haakje dat oplost in een vis. Voordat ze helemaal is hersteld, zal de bezwering weg zijn, maar dan zal ze zo sterk zijn dat ze je magie niet meer nodig heeft.'
Richard knikte. 'Goed. Dank je wel, Du Chaillu. Dat meen ik. Dank je voor... voor alles.'
Ze drukte hem even tegen zich aan met de baby tussen hen in.
`Maar we moeten hier wel weg. De Orde kan elk moment aankomen. We moeten weg uit Anderith.'
`Die man, Edwin, is een goed mens. Hij heeft een wagen voor je klaargemaakt om Kahlan in mee te nemen.'
`Hoe gaat het met haar? Is ze wakker?'
`Soms. We geven haar wat te eten, laten haar drinken en geven haar alle kruiden en geneesmiddelen die we kunnen bedenken. Richard, ze is heel zwaar gewond, maar ze leeft. Ik denk dat ze weer helemaal zal herstellen. Dat denk ik echt.'
Du Chaillu stond op, nam haar pasgeboren baby met zich mee en bracht Richard naar de kamer ernaast. Richard was uitgeput, maar zijn hart hamerde zo hard dat hij zich weer klaarwakker voelde. Hij voelde zich zo hulpeloos dat hij zich door Du Chaillu liet leiden.
De gordijnen waren dicht en de kamer was zwak verlicht. Kahlan lag op haar rug, voor het grootste deel onder dekens.
Richard keek naar het gezicht dat hij zo goed kende maar niet herkende. De aanblik ervan benam hem de adem. Hij moest moeite doen om overeind te blijven. Hij vocht ook tegen zijn tranen.
Ze was buiten bewustzijn. Hij pakte voorzichtig haar slappe hand in de zijne, maar er kwam geen reactie.
Du Chaillu liep om het bed heen.
Richard gebaarde. Du Chaillu begreep wat hij bedoelde en glimlachte bij het idee. Ze legde voorzichtig de kleine Cara in de holte van Kahlans arm. De baby, die nog sliep, drukte haar neusje tegen Kahlans arm. Kahlan bewoog. Haar hand krulde zich een beetje rond de baby en er kwam een glimlachje om haar lippen.
Dat glimlachje was het eerste dat Richard van Kahlan herkende.
Nadat ze Kahlan voorzichtig in de wagen hadden gelegd die Edwin speciaal had laten ombouwen, reden ze die in het vroege ochtendlicht het koetshuis uit. Een man die Linscott heette, eens een Directeur en nog steeds een vriend van Edwin, had geholpen met het maken van het dekkleed voor de wagen en bij het veranderen van de ophanging, zodat hij minder zou schokken bij het rijden. Linscott en Edwin maakten deel uit van een groep die zich had verzet tegen het corrupte bewind in Anderith. Zonder succes, was gebleken. Nu zouden ze, op aandringen van Richard, vertrekken. Het waren er niet veel, maar enkele mensen zouden ontsnappen.
Naast het huis, in de schaduw van een kersenboom, stond Dalton Campbell op hen te wachten.
Richard was onmiddellijk op zijn hoede en klaar voor een gevecht. Maar Dalton Campbell maakte geen strijdlustige indruk.
`Meester Rahl, ik ben gekomen om de Biechtmoeder en u uitgeleide te doen.'
Richard keek naar de verblufte gezichten van sommige anderen. Ze leken net zo verrast als Richard.
`En hoe wist u dat we hier waren?'
De man glimlachte. 'Dat wist ik gewoon, Meester Rahl. Het is mijn werk om dingen te weten. Dat was het, althans.'
Linscott keek alsof hij op het punt stond de man naar de keel te vliegen. Ook Edwin leek bloed te willen zien.
Het scheen Dalton niets te doen. Richard gebaarde met een rukje van zijn hoofd, en Jiaan en Du Chaillu drongen alle anderen een stukje terug. Met de rest van de zwaardmeesters in de buurt leken ze zich niet veel zorgen te maken over deze ene man.
`Mag ik zeggen, Meester Rahl, dat ik denk dat we in een andere tijd, op een andere plek, vrienden hadden kunnen zijn.'
`Ik denk het niet,' zei Richard.
De man haalde zijn schouders op. 'Misschien ook niet.' Hij trok een opgevouwen deken onder zijn arm vandaan. 'Ik heb deze meegebracht, voor het geval u er nog een nodig hebt om uw vrouw warm te houden.' Richard was onzeker over de man en wat hij wilde. Dalton legde de deken in de wagen. Volgens Richard had Dalton heel wat problemen kunnen veroorzaken als hij dat had gewild, dus daar was het hem niet om te doen. `Ik wilde u alleen veel geluk wensen. Ik hoop dat de Biechtmoeder snel beter zal zijn. Het Middenland heeft haar nodig. Ze is een fantastische vrouw. Het spijt me dat ik heb geprobeerd haar te laten vermoorden.' `Wat zei u?'
Hij sloeg zijn ogen op en keek Richard aan. 'Ik ben degene die die mannen heeft gestuurd. Als u uw magie terugkrijgt, Meester Rahl, probeert u dan alstublieft niet haar ermee te genezen. Een Zuster van de Duisternis heeft een bezwering geleverd om haar te doden met de duistere kant van de magie, als iemand probeert haar te genezen van wat haar is aangedaan. U moet haar uit zichzelf beter laten worden.'
Richard dacht dat hij de man eigenlijk zou moeten doden, maar om de een of andere reden stond hij hem alleen maar aan te staren terwijl Campbell dit opbiechtte.
`Als u me wilt doden, ga dan gerust uw gang. Het kan me niet veel schelen.'
`Hoe bedoelt u?'
`U hebt een vrouw die van u houdt. Koester haar.'
`En uw vrouw dan?'
Dalton haalde zijn schouders op. '0, ik vrees dat zij het niet zal halen.' Richard fronste. 'Waar hebt u het over?'
`Er heerst een nare ziekte onder de prostituees in Schoonveld. Op de een of andere manier hebben mijn vrouw, de Soeverein, zijn vrouw en ik die opgelopen. We beginnen al ziek te worden. Heel betreurenswaardig. Het is een akelige dood, heb ik gehoord.
De arme Soeverein doet niets dan huilen en is ontroostbaar. Als je bedenkt dat dit nu juist was wat hij het meest vreesde, zou je verwachten dat hij wat zorgvuldiger was geweest in het uitkiezen van zijn partners. Ik heb gehoord dat ook de Dominie Dirtch tot stof zijn vergaan. Al ons werk lijkt ongedaan te worden gemaakt. Ik denk dat keizer Jagang, als hij aankomt, nogal teleurgesteld zal zijn.'
`Dat mogen we hopen,' zei Richard.
Dalton glimlachte. 'Nou, ik moet weer eens aan het werk, tenzij u me wilt doden, natuurlijk.'
Richard glimlachte naar de man.
`Een wijze vrouw heeft me eens verteld dat de mensen gewillig zwichten voor tirannie. Ze maken het bestaan van u en uw gelijken mogelijk.
Ik ga het ergste doen dat ik u en uw volk kan aandoen; datgene wat mijn grootvader u zou hebben aangedaan.
Ik laat u allen achter om de consequenties van uw eigen daden te ondergaan.'
Ann was zo verkrampt dat ze vreesde voor de rest van haar leven verlamd te zijn en nooit meer te kunnen lopen. De kist waarin ze zat, bonkte vreselijk heen en weer in de wagen toen die over een straat met keien rammelde, om haar ellende nog groter te maken. Ze voelde zich alsof iemand haar met een knuppel had geslagen.
Als ze er niet snel uit werd gelaten, zou ze gek worden, dat wist ze zeker.
Als in antwoord op haar gebed minderde de wagen eindelijk vaart en hield toen halt. Ann zuchtte van opluchting. Ze was bijna in tranen van de pijn van het voortdurend tegen de zijkanten en bodem slaan, doordat ze haar handen en voeten niet kon gebruiken om zich schrap te zetten. Ze hoorde dat er aan de grendel werd gemorreld, en toen ging het deksel open en stroomde er koele nachtlucht naar binnen. Dankbaar zoog Ann haar longen vol; ze genoot ervan als van een heerlijk parfum.
De voorkant van de kist viel op de bodem van de wagen. Daar stond Zuster Alessandra en ze keek naar binnen. Ann tuurde om zich heen, maar zag niemand anders. Ze waren in een smalle straat die er grotendeels verlaten uitzag. Er liep één oude vrouw voorbij, maar die keek niet eens hun kant op.
Ann fronste. 'Alessandra, wat gebeurt er?'
Zuster Alessandra vouwde haar handen in een gebaar alsof ze bad. 'Priores, alstublieft, ik wil terugkeren naar het Licht.'
Ann knipperde met haar ogen. 'Waar zijn we?'
`In de stad waar de keizer naartoe is gereisd, Schoonveld. Ik heb uw voerman overgehaald mij de wagen te laten mennen.'
`Hem overgehaald? Hoe?'
`Met een knuppel.'
Ann trok haar wenkbrauwen op. 'Aha.'
`En ik heb zo'n slecht gevoel voor richting, dat we gescheiden zijn geraakt van de rest van de stoet, en nu geloof ik dat we verdwaald zijn.' Wat akelig voor ons.'
`Dus er zijn twee mogelijkheden: of we gaan op zoek naar de troepen van Jagang, of ik keer terug naar het Licht.'
`Alessandra, meen je het?'
De vrouw keek alsof ze op het punt stond in tranen uit te barsten. De scherts was voorbij. 'Alstublieft, priores, helpt u me?'
`Alessandra, je hebt mij niet nodig. De weg naar het Licht gaat door je eigen hart.'
Zuster Alessandra knielde neer achter de wagen terwijl Ann nog steeds in haar kist zat, haar handen en voeten geketend.
`Alstublieft, goede Schepper,' begon Alessandra.
Ann luisterde hoe de vrouw haar hart uitstortte. Ten slotte kuste ze haar ringvinger. Ann hield haar adem in, wachtend op een bliksemschicht die Alessandra zou treffen en doden vanwege haar verraad aan de Wachter van de onderwereld.
Er gebeurde niets. Alessandra keek glimlachend op naar Ann. `Priores, ik kan het voelen. Ik kan...'
Haar woorden werden met een stikkend geluid afgebroken. Haar ogen puilden uit.
Ann schoof naar haar toe. 'Alessandra! Is het Jagang? Is Jagang in je geest?'
Alessandra knikte zo goed als ze kon.
`Zweer trouw aan Richard! Zweer het in je hart! Het is het enige dat de droomwandelaar uit je geest kan houden!'
Zuster Alessandra viel stuiptrekkend van pijn op de grond terwijl ze woorden mompelde die Ann niet kon verstaan.
Uiteindelijk bleef de vrouw stilliggen, hijgend van opluchting. Ze ging zitten en tuurde omhoog naar de wagen.
`Het werkte! Priores, het werkte.' Ze bracht haar handen naar haar hoofd. `Jagang is weg uit mijn geest. 0, de Schepper zij geloofd. De Schepper zij geloofd.'
`Lijkt het je geen goed idee om deze dingen los te maken en later te bidden?'
Zuster Alessandra schoot haar haastig te hulp. Al snel had Ann haar ketenen af en was ze genezen. Voor het eerst in wat een eeuwigheid leek, kon ze haar eigen gave weer aanraken.
Getweeën maakten ze de paarden los en zadelden ze die met tuig uit de wagen. Ann was in jaren niet zo gelukkig geweest. Ze wilden allebei zorgen dat ze ver uit de buurt van het leger van de Imperiale Orde kwamen.
Toen ze door de stad naar het noorden reden, kwamen ze over een plein dat volliep met mensen die allemaal een kaars droegen.
Ann boog zich naar opzij op haar paard om een van de vrouwen te vragen wat er aan de hand was.
`Het is een wake bij kaarslicht voor de vrede,' zei de vrouw. Ann stond versteld. 'Een wát?'
`Een wake bij kaarslicht voor de vrede. We verzamelen ons om de soldaten die de stad binnentrekken een betere weg te tonen, om hun te laten zien dat de mensen vrede eisen.'
Ann fronste haar voorhoofd. `Als ik u was, zou ik een schuilplaats zoeken, want deze mannen geloven niet in vrede.'
De vrouw glimlachte lijdzaam. `Als ze zien dat we hier allemaal samen zijn gekomen voor de vrede, zullen ze inzien dat we te sterk zijn om met woede en haat te overwinnen.'
Ann greep zuster Alessandra bij de mouw. `Laten we maken dat we hier wegkomen. Dit wordt een bloedbad.'
`Maar priores, deze mensen zijn in gevaar. U weet wat de soldaten van de Orde zullen doen. De vrouwen... U weet wat ze met de vrouwen zullen doen. En alle mannen die zich verzetten, zullen worden afgeslacht.' Ann knikte. `Dat denk ik ook. Maar we kunnen er niets aan doen. Ze zullen vrede hebben. De doden zullen vrede hebben. En de levenden zullen ook vrede hebben... als slaven.'
Ze lieten het plein net op tijd achter zich. Toen de soldaten aankwamen, was het zelfs nog erger dan Ann zich had voorgesteld. Het gegil begeleidde hen nog een heel eind. De kreten van de mannen en de kinderen zouden relatief snel verstommen. Die van de oudere meisjes en vrouwen waren nog maar net begonnen.
Toen ze uiteindelijk het platteland bereikten, vroeg Ann: `Ik heb je gezegd dat we de Zusters van het Licht die niet wilden ontsnappen, moesten elimineren. Heb je gedaan wat ik wilde, voordat je met me ontsnapte, Zuster?'
Zuster Alessandra keek strak voor zich uit op haar paard. 'Nee, priores.' `Alessandra, je wist dat het moest gebeuren.'
`Ik wil terugkeren naar het Licht van de Schepper. Ik kon het leven niet vernietigen dat hij heeft geschapen.'
`En door die enkelen niet te doden, kunnen velen sterven. Een Zuster van de Duisternis zou dat willen. Hoe weet ik dat je me de waarheid vertelt?'
`Doordat ik de Zusters niet heb gedood. Als ik nog een Zuster van de Duisternis was, had ik dat wel gedaan. Ik spreek de waarheid.'
Het zou fantastisch zijn als Alessandra was teruggekeerd naar het Licht. Dat was nooit eerder gebeurd. Alessandra zou een waardevolle bron van informatie kunnen zijn.
`Of het bewijst dat je liegt, en nog trouw bent aan de Wachter.' `Priores, ik heb u geholpen te ontsnappen. Waarom gelooft u me niet?' Ann keek naar de vrouw terwijl ze in de richting van de wildernis reden, het onbekende tegemoet. `Ik kan je nooit meer volledig geloven of vertrouwen, Alessandra, niet na de leugens die je hebt verteld. Dat is de vloek van liegen, Zuster. Als je die kroon van de leugenaar eenmaal op je hoofd hebt gezet, kun je hem wel weer afzetten, maar hij laat voorgoed een smet achter.'
Richard draaide zich om toen hij van achteren een paard hoorde naderen. Hij keek even naar Kahlan, die in de wagen lag terwijl hij ernaast liep. Ze sliep, of was misschien bewusteloos. Hij kon haar gezicht nu in elk geval een beetje herkennen.
Richard keek opnieuw om toen het paard dichterbij was, en zag een ruiter in het rood. Cara liet haar paard tot vlak bij hem draven en steeg toen af. Ze pakte de teugels en kwam naast hem lopen. Ze trok met haar been. `Meester Rahl, ik heb er lang over gedaan om u in te halen. Waar gaat u heen?'
`Naar huis.'
`Naar huis?'
`Ja, naar huis.'
Cara keek de weg af. `Waar is uw huis?'
`Hartland. Misschien wat meer naar het westen, in de bergen. Daar zijn mooie plekken, plekken waar ik Kahlan altijd mee naartoe heb willen nemen.'
Ze leek dit te accepteren en bleef een tijdje zwijgend naast hem lopen, haar paard met zich meevoerend.
`Meester Rahl, en de rest nou? D'Hara. Het Middenland. Alle mensen.' `Wat is daarmee?'
`Nou, ze zullen op u wachten.'
`Ze hebben me niet nodig. Ik hou ermee op.'
`Meester Rahl, hoe kunt u zoiets zeggen?'
`Ik heb elke wet van de magie die ik ken overtreden. Ik heb...' Hij maakte zijn zin niet af. Het kon hem niet meer schelen.
`Waar is Du Chaillu?' vroeg Cara.
`Ik heb haar terug naar haar volk gestuurd. Haar taak bij ons was vervuld.' Richard wierp een zijdelingse blik op Cara. 'Ze heeft haar baby gebaard. Een prachtig meisje. Ze heeft haar Cara genoemd, naar jou.' Cara straalde. 'Dan ben ik blij dat ze niet lelijk was. Sommige baby's zijn lelijk, weet u.'
`Nou, deze was mooi.'
`Leek ze op u, Meester Rahl?'
Richard keek haar dreigend aan. 'Nee.'
Cara tuurde de wagen in. Haar blonde vlecht gleed over haar schouder naar voren.
`Wat is er met de Biechtmoeder gebeurd?'
`Ik heb ervoor gezorgd dat ze bijna is doodgeslagen.'
Cara zei niets.
`Ik heb gehoord dat je gevangen bent genomen. Is alles goed met je?' vroeg hij.
Cara duwde haar vlecht terug over haar schouder. 'Het waren idioten. Ze hebben me mijn Agiel niet afgenomen. Toen u de magie hebt gerepareerd, heb ik ervoor gezorgd dat ze allemaal hun moeder vervloekten omdat die ooit hun vader tegen het lijf was gelopen.'
Richard glimlachte. Dat was de Cara die hij kende.
`En toen heb ik ze om zeep geholpen,' vervolgde ze.
Ze stak de afgebroken hals van een zwarte fles op. De stop van goudfiligrein zat er nog op. 'Meester Rahl, ik heb gefaald. Ik heb u uw zwaard niet gebracht. Maar... maar het is me in elk geval wel gelukt om de zwarte fles uit de Tovenaarsburcht met het zwaard te breken.' Ze zweeg en haar blauwe ogen stonden vol tranen. 'Meester Rahl, het spijt me. Ik heb gefaald. Ik heb mijn best gedaan, dat zweer ik, maar ik heb gefaald.' Toen bleef Richard staan. Hij sloeg zijn armen om haar heen. 'Nee, je hebt niet gefaald, Cara. Doordat jij die fles met het zwaard hebt gebroken, waren wij in staat de magie te herstellen.'
`Heus waar?'
Hij knikte terwijl hij haar in de ogen keek. 'Heus waar. Je hebt het goed gedaan, Cara. Ik ben trots op je.'
Ze liepen weer verder.
`Lord Rahl, hoe ver is het naar huis?'
Daar dacht hij een paar minuten over na. 'Kahlan is mijn gezin, dus is thuis eigenlijk waar we op dat moment zijn. Zolang ik bij Kahlan ben, ben ik thuis.
Cara, het is voorbij. Je kunt nu naar huis gaan. Ik laat je vrij.' Ze bleef staan. Richard liep verder.
`Maar ik heb geen familie. Ze zijn allemaal dood.'
Hij keek achterom; zoals ze daar stond, midden op de weg, zag ze er hopeloos verloren uit.
Richard liep terug, legde een arm om haar schouders en voerde haar mee.
`Wij zijn je familie, Cara, Kahlan en ik. Wij houden van je. Dus denk ik dat je maar met ons mee naar huis moet komen.'
Dat leek ze prima te vinden.
`Zullen er op die plek, thuis, mensen zijn die gedood moeten worden?' Richard glimlachte. 'Ik denk het niet.'
`Waarom zouden we daar dan heen willen?'
Toen hij alleen maar glimlachte, zei ze: 'Ik dacht dat u de wereldheerschappij wilde overnemen. Ik verheugde me erop dat u een tiran zou worden. Ik vind dat u dat moet doen. De Biechtmoeder zou het met me eens zijn. Dat is twee tegen een. Wij winnen.'
`De wereld wilde me niet. Ze hebben erover gestemd en hebben nee gezegd.'
`Een stemming! Dat was uw probleem.'
`Ik zal het nooit meer doen.'
Cara hinkte een tijdje naast hem voort en zei toen: 'Ze zullen u vinden, weet u. De D'Haranen zijn aan u gebonden. U bent Meester Rahl. Iedereen zal u weten te vinden.'
`Misschien. Misschien niet.'
`Richard?' klonk een zachte stem.
Hij liet het span paarden tot stilstand komen en liep naar de zijkant van de wagen.
Kahlan was wakker. Hij pakte haar hand.
`Wie is dat?' vroeg ze.
Cara boog zich naar voren. 'Ik ben het maar. Ik moest wel terugkomen. Ziet u nou in welke problemen u komt als ik niet over u waak?' Kahlan glimlachte flauwtjes. Ze liet Richards hand los en pakte die van Cara.
`Ik ben blij dat je weer thuis bent,' fluisterde Kahlan.
`Meester Rahl zegt dat ik de magie heb gered. Kunt u zich dat indenken? Waar zat ik met mijn gedachten? Had ik de kans om van de magie af te komen, en in plaats daarvan heb ik die gered.'
Kahlan glimlachte weer.
`Hoe voel je je?' vroeg Richard.
`Vreselijk.'
`IJ ziet er niet al te slecht uit,' zei Cara tegen haar. 'Ik ben er weleens veel erger aan toe geweest.'
Richard streelde zacht Kahlans hand. 'Je zult beter worden. Dat beloof ik. En tovenaars houden altijd hun woord.'
`Koud,' zei ze. Haar tanden begonnen te klapperen.
Richard zag de deken liggen die Dalton Campbell aan de zijkant had gelegd. Richard trok die naar zich toe.
Het Zwaard van de Waarheid viel eruit. Hij stond ernaar te staren. `Ik geloof dat het zwaard ook weer thuis is gekomen,' zei Cara.
`Ik geloof het ook.'