Deel 26
![](/epubstore/G/T-Goodkind/De-vijfde-wet-van-de-magie-ziel-van-het-vuur/OEBPS/Images/Zwaard%20klein0003.jpg)
26
'Daar,' zei Richard en hij boog zich zodat Kahlan langs zijn
arm kon kijken terwijl hij in de richting van de horizon
wees.
`Zie je die donkere vlek in de wolken, vóór het lichtere
deel?' Hij wachtte tot ze knikte. 'Daaronder, en dan een stukje
naar rechts.' In de schijnbaar eindeloze zee van gras dat bijna tot
aan haar middel reikte, rechtte Kahlan haar rug en hield een hand
boven haar ogen om die te beschutten tegen het ochtendlicht.
`Ik kan hem nog steeds niet zien.' Ze zuchtte teleurgesteld.
'Maar ik heb nooit zo goed in de verte kunnen zien als jij.'
`Ik zie hem ook niet,' zei Cara.
Richard keek weer over zijn schouder en speurde het lege
grasland om hen heen af om zich ervan te vergewissen dat ze niet
verrast zouden worden door iemand die hen besloop terwijl ze
stonden te kijken naar die ene naderende man. Hij zag geen andere
bedreiging.
Dat komt wel, zo meteen.'
Hij stak zijn hand uit om te controleren of zijn zwaard los in
zijn schede hing, en besefte pas dat hij dat deed toen hij merkte
dat het zwaard niet aan zijn linkerheup hing. In plaats daarvan
trok hij zijn boog van zijn schouder en legde een pijl aan.
Hij had talloze malen gewenst dat hij het Zwaard van de
Waarheid en zijn bijbehorende magie kwijt was, omdat het dingen in
hem naar boven bracht die hij verafschuwde. De magie van het zwaard
kon met die gevoelens versmelten tot een dodelijke toom. Toen Zedd
Richard het zwaard had gegeven, had hij hem verteld dat het slechts
een werktuig was. In de loop der tijd was hij Zedds opmerking gaan
begrijpen.
Niettemin was het een afschuwelijk werktuig om te moeten
gebruiken. Het was de verantwoordelijkheid van degene die het
zwaard hanteerde om niet alleen het wapen meester te blijven, maar
ook zichzelf. Dat inzicht was een van de dingen die essentieel
waren om het wapen te gebruiken zoals het was bedoeld. En het was
alleen bedoeld voor een ware Zoeker van Waarheid.
Richard huiverde bij de gedachte dat dat magische ding in
verkeerde handen zou vallen. Hij dankte de goede geesten dat het,
ook al had hij het niet bij zich, in elk geval veilig was.
Onder opbollende wolken, die van binnen uit gloeiden in het
ochtendlicht met kleuren van donkergeel tot een verontrustend
violet dat aangaf hoe hevig de stormen waren die ze bevatten, bleef
de man naderbij komen. De bliksem, op deze afstand zonder geluid,
flitste en flikkerde in de kolossale wolken en verlichtte verborgen
ravijnen, dalwanden en kolkende pieken.
Vergeleken met andere plekken waar hij was geweest, leken de
hemel en wolken boven het vlakke grasland onwaarschijnlijk groot.
Hij vermoedde dat dat kwam doordat er van horizon tot horizon niets
was —geen bergen, geen bomen, niets — om het drama op het enorme
gewelfde toneel boven hun hoofd te onderbreken.
De wegtrekkende donderwolken waren pas vlak voor zonsopkomst
naar het oosten gedreven en hadden de regen meegenomen die hen zo
had geplaagd tijdens hun verblijf bij het Moddervolk, op de eerste
dag van hun reis en in hun eerste ellendige koude nacht zonder
kampvuur. Reizen in de regen was onaangenaam. Ze waren er alle drie
nog steeds prikkelbaar van.
Net als hij maakte Kahlan zich zorgen om Zedd en Ann en was ze
bang voor wat hun nog te wachten stond van de Loer. Het was ook
frustrerend om zo'n lange reis te moeten maken terwijl ze haast
hadden en er zoveel op het spel stond, in plaats van snel naar
Aydindril terug te keren via de sliph.
Richard was bijna bereid om het risico te nemen. Bijna.
Maar Cara maakte de indruk dat er nog iets was dat haar
dwarszat. Ze was zo humeurig als een kat die opgesloten zit in een
kast. Hij had geen zin om zijn hand naar binnen te steken en een
haal te krijgen. Als het echt belangrijk was, zou ze het hem wel
vertellen, redeneerde hij.
En bij dat alles was Richard ook nog eens uit zijn doen
doordat hij zijn zwaard niet bij zich had terwijl er zich problemen
konden voordoen. Hij was bang dat de Loer zou proberen Kahlan kwaad
te doen en dat hij haar niet zou kunnen beschermen. Zelfs zonder de
problemen die werden veroorzaakt door de Zusters van de Duisternis
waren er talloze gewone gevaren voor een Belijdster, talloze mensen
die, als ze weerloos was, met haar wilden afrekenen voor wat ze
beschouwden als onrechtvaardigheden.
Met de betovering die de magie deed afnemen zou haar
Belijdsterskracht vroeg of laat verdwenen zijn en dan zou ze zich
daarmee niet meer kunnen beschermen. Hij moest haar kunnen
beschermen, maar zonder het zwaard was hij bang dat hij daar
onvoldoende voor was toegerust. Elke keer dat hij zijn hand
tevergeefs uitstak naar zijn zwaard, voelde hij een leegte die hij
niet in woorden kon uitdrukken. Het was alsof er een deel van
hemzelf ontbrak.
Los daarvan voelde Richard zich om de een of andere reden
onbehaaglijk over hun reis naar Aydindril. Iets gaf hem het gevoel
dat het verkeerd was. Hij verklaarde dat gevoel voor zichzelf als
bezorgdheid om Zedd alleen te laten nu hij zo zwak en kwetsbaar
was. Maar Zedd had duidelijk gemaakt dat er geen keus was.
Totdat hij de naderende vreemdeling in het oog had gekregen
was hun tweede dag zonnig, droog en aangenamer geweest. Richard
zette wat spanning op de boogpees. Na hun ontmoeting met het
kip-monster, of beter gezegd de Loer, en nu er zoveel op het spel
stond, was hij niet van plan iemand in de buurt te laten komen
totdat hij zeker wist dat het een vriend was.
Richard keek fronsend naar Kahlan. 'Weet je, ik geloof dat
mijn moeder me ooit een verhaal heeft verteld over een kat die
"Loer" heette.' Met haar hand hield Kahlan haar wapperende haar in
bedwang en ze fronste op haar beurt. 'Wat vreemd. Weet je het
zeker?'
`Nee. Ze is gestorven toen ik nog klein was. Het is moeilijk
te bepalen of ik het me echt herinner of dat ik mezelf voor de gek
hou.'
`Wat denk je dat je je herinnert?' vroeg Kahlan.
Richard rekte de boogpees uit om hem te testen en liet hem
toen weer gedeeltelijk ontspannen 'Ik geloof dat ik was gevallen en
een knie had geschaafd, of zoiets, en dat ze me aan het lachen
probeerde te maken, je weet wel, om me af te leiden van de pijn. Ik
geloof dat ze me die ene keer heeft verteld dat haar moeder haar,
toen ze nog klein was, een verhaal had verteld over een kat die
overal op loerde en alles besprong, en daarom Loer was genoemd. Ik
zou kunnen zweren dat ik me herinner dat ze lachte en vroeg of ik
dat geen grappige naam vond.'
`Nou, reuzegrappig,' zei Cara op een toon waaruit het
tegendeel sprak. Met een vinger tilde ze de punt van zijn pijl en
daarmee zijn boog in de richting van het gevaar, waarvan ze leek te
denken dat hij het negeerde. `Waardoor kwam die herinnering nu bij
je boven?' vroeg Kahlan.
Richard wees met zijn kin naar de naderende man. 'Ik dacht aan
die man daar, en aan wat er verder nog voor gevaren op de loer
konden liggen.' `En toen u aan al die gevaren dacht die op de loer
liggen,' zei Cara, 'besloot u toen ook om maar een beetje te gaan
staan lanterfanten en ze allemaal te laten aanvallen als ze daar
zin in hebben?'
Richard negeerde Cara en knikte in de richting van de man. 'Nu
moet jij hem toch ook zien.'
`Nee, ik zie nog steeds niet waar... Wacht even...' Met haar
hand boven haar ogen ging Kahlan op haar tenen staan, alsof ze dan
beter zou kunnen zien. 'Daar is hij. Nu zie ik hem.'
`Ik vind dat we ons in het gras moeten verbergen en hem dan
moeten bespringen,' zei Cara.
`Hij zag ons op hetzelfde moment dat ik hem zag,' zei Richard.
'Hij weet dat we hier zijn. We zouden hem niet kunnen
verrassen.'
`Het is er in elk geval maar een.' Cara geeuwde. 'We zullen er
geen problemen mee hebben.'
Cara, die de middelste wacht had gestaan, had hem niet zo
vroeg wakker gemaakt als ze had moeten doen voor zijn wachtbeurt.
Ze had hem zeker een uur langer laten slapen. En de middelste wacht
kreeg meestal toch al de minste slaap.
Richard keek weer over zijn schouder. 'Je ziet er misschien
maar een, maar er zijn er heel wat meer. Een stuk of tien,
minstens.'
Kahlan zette haar hand weer tegen haar voorhoofd om haar ogen
te beschutten. 'Ik zie er niet meer.' Ze keek naar weerskanten en
achter zich. `Ik zie alleen die ene. Weet je het zeker?'
`ja. Toen ik hem in de gaten kreeg, en hij mij, heeft hij de
anderen achtergelaten en is hij alleen op ons afgekomen. Ze wachten
op hem.' Cara griste een ransel van de grond. Ze gaf Kahlan een duw
tegen haar schouder, en toen Richard. 'Laten we gaan. We kunnen ze
achter ons laten totdat we buiten hun gezichtsveld zijn, en ons dan
verbergen. Als ze ons volgen, zullen we ze bij verrassing
overvallen en snel een eind aan de achtervolging maken.'
Richard gaf haar een duw terug. 'Kalmeer een beetje. Hij komt
in zijn eentje om geen pijlen uit te lokken. Als het een aanval
was, had hij al zijn mannen wel meteen meegenomen. We wachten
af.'
Cara sloeg haar armen over elkaar en perste haar lippen
enigszins ontstemd opeen. Ze leek nog beschermender dan ze normaal
al was. Of ze er nu wel of niet klaar voor was om het hem te
vertellen, ze zouden toch met haar moeten praten om erachter te
komen wat haar probleem was. Misschien zou het Kahlan lukken.
De man stak zijn armen op en wuifde vriendelijk naar
hen.
Richard, die de man plotseling herkende, haalde zijn hand van
de boogpees en beantwoordde de groet.
`Het is Chandalen.'
Even later zwaaide Kahlan ook. 'Je hebt gelijk, het is
Chandalen.' Richard liet zijn pijl weer in de koker aan zijn riem
glijden. 'Ik vraag me af wat hij hier doet.'
`Toen jij nog aan het zoeken was tussen de kippen die
verzameld waren,' zei Kahlan, 'is hij naar een patrouille van zijn
mannen gegaan. Hij zei dat ze een aantal zwaarbewapende mensen
waren tegengekomen. Zijn mannen maakten zich zorgen over het
gedrag van de vreemdelingen.' `Waren ze vijandig?'
`Nee.' Kahlan duwde haar klamme haar over haar schouder naar
achteren. 'Maar Chandalens mannen zeiden dat ze heel rustig bleven
toen ze werden benaderd. Dat verontrustte hen.'
Richard knikte terwijl hij naar de naderende Chandalen keek en
zag dat hij geen wapens droeg behalve een mes aan zijn riem. Zoals
gebruikelijk glimlachte hij niet terwijl hij op hen af kwam draven.
Totdat de gepaste begroetingen waren uitgewisseld, glimlachten
Moddermensen meestal niet, zelfs niet als ze vrienden tegenkwamen
op de grasvlakte. Met een grimmige gelaatsuitdrukking gaf Chandalen
Richard, Kahlan en Cara snel een klap. Hoewel hij bijna het hele
stuk had gerend, leek hij nauwelijks buiten adem toen hij hen
begroette.
`Kracht voor de Biechtmoeder. Kracht voor Richard de
Heetgebakerde.' Hij knikte toen hij Cara begroette; ze was een
beschermer, net als hij. Alledrie beantwoordden ze de klap en
wensten ze hem kracht.
`Waar gaan jullie heen?' vroeg Chandalen.
`Er zijn problemen,' zei Richard terwijl hij zijn waterzak
aanbood. 'We moeten terug naar Aydindril.'
Chandalen pakte de waterzak aan en bromde bezorgd. 'De kip die
geen kip is?'
`In zekere zin, ja,' vertelde Kahlan hem. 'Het bleek magie te
zijn die was opgeroepen door de Zusters van de Duisternis die door
Jagang gevangen worden gehouden.'
`Meester Rahl heeft zijn magie gebruikt om de kip die geen kip
was te vernietigen,' kwam Cara tussenbeide.
Chandalen leek opgelucht haar nieuws te vernemen en nam een
slok water. 'Waarom moeten jullie dan naar Aydindril?'
Richard liet het uiteinde van zijn boog op de grond rusten en
pakte hem bij het andere eind. 'De bezwering die de Zusters hebben
gebruikt brengt iedereen en alles met magie in gevaar. Zedd en Ann
verzwakken ervan. Ze wachten ginds in je dorp. In Aydindril hopen
we magie te kunnen ontketenen om de Zusters van de Duisternis te
dwarsbomen, en dan zal Zedd weer sterk genoeg zijn om alles in orde
te brengen.
De magie van de Zusters heeft de kip gemaakt die Juni heeft
gedood. Totdat we in Aydindril zijn, is niemand veilig.'
Nadat hij aandachtig had geluisterd, duwde Chandalen de stop
weer op de waterzak en gaf die terug.
`Dan moeten jullie snel op weg gaan om te doen wat alleen
jullie kunnen.' Hij wierp een blik over zijn schouder. Nu Chandalen
hen had begroet, kwamen de anderen ook naderbij. 'Maar mijn mannen
hebben vreemdelingen ontmoet die je eerst moeten spreken.'
Richard hing zijn boog weer over zijn schouder terwijl hij in
de verte tuurde. Hij kon de mensen niet onderscheiden.
`Wie zijn het dan?'
Chandalen wierp een steelse blik op Kahlan voordat hij zijn
antwoord tot Richard richtte. 'Wij hebben een oud gezegde. Het is
het best om je mond te houden in de buurt van de kokkin, of je zou
weleens in de pan kunnen eindigen met de kip die de groente voor
haar avondmaal heeft opgegeten.' Richard had de indruk dat
Chandalen vreselijk zijn best deed om niet naar het verbaasde
gezicht van Kahlan te kijken. Hoewel Richard geen idee had waar
Chandalen het over had, dacht hij de uitdrukking te begrijpen, hoe
vreemd die ook was. Hij dacht dat het misschien een slechte
vertaling was.
De naderende mensen waren niet ver meer weg. Nadat een van
Chandalens trouwe jagers door de Loer was gedood, zou hij willen
dat Richard en Kahlan deden wat ze maar konden om de vijand tegen
te houden; hij zou er niet op aandringen dat ze hun reis uitstelden
als hij daar geen goede reden voor had.
`Als het belangrijk voor ze is om ons te spreken, laten we er
dan heen gaan.'
Chandalen pakte Richard bij de arm. 'Ze hebben alleen naar jou
gevraagd. Misschien wil je alleen gaan? Dan zouden jullie daarna op
weg kunnen.' `Waarom zou Richard alleen willen gaan?' vroeg Kahlan
en argwaan welde op in haar stem. Toen voegde ze er iets aan toe in
de taal van het Moddervolk wat Richard niet verstond.
Chandalen stak zijn handen op en liet haar zijn lege palmen
zien, alsof hij wilde zeggen dat hij geen wapen vasthield en niet
wilde vechten. Om de een of andere reden leek hij part noch deel te
willen hebben aan wat er gaande was.
`Misschien moet ik...' Richard hield zijn mond toen Kahlans
achterdochtige blik zich op hem vestigde. Hij schraapte zijn
keel.
`Ik bedoel dat we geen geheimen voor elkaar hebben.' Richard
pakte zijn spullen op. `Kahlan is altijd welkom aan mijn zijde. We
hebben geen tijd te verliezen. Laten we gaan.'
Chandalen knikte en draaide zich om om hen naar hun bestemming
te brengen. Richard dacht dat hij de man met zijn ogen zag rollen
alsof hij wilde zeggen: zeg niet dat ik het je niet heb
gezegd.
Richard zag tien van Chandalens jagers achter de zeven
naderende reizigers lopen, en drie andere jagers die ver waren
uitgewaaierd naar elke kant en de vreemdelingen omsingelden zonder
openlijk bedreigend te zijn. De jagers van het Moddervolk leken de
vreemdelingen enkel te begeleiden en de weg te wijzen, maar Richard
wist dat ze klaar waren om toe te slaan bij elk teken van
vijandigheid. Gewapende buitenstaanders in het gebied van het
Moddervolk waren als tondel in een onweersstorm. Richard hoopte dat
ook deze storm zou overdrijven en dat er een zonnige hemel op zou
volgen. Kahlan, Cara en Richard haastten zich achter Chandalen aan
door het natte jonge gras.
Chandalens mannen waren de eerste verdedigingslinie voor het
Moddervolk. Dat bijna iedereen met een wijde boog om het gebied van
het Moddervolk heen trok, zei iets over hun felheid in de
strijd.
Toch wekten Chandalens bedreven en levensgevaarlijke jagers,
die nu als escorte dienden, niet meer dan een afstandelijke
onverschilligheid op bij de zes mannen in wijde kleren van vlas.
Die onverschilligheid, terwijl ze toch omsingeld waren, prikkelde
Richards geheugen.
Toen de naderende groep zo dichtbij kwam dat Richard hen
plotseling herkende, hield hij zijn pas in.
Hij moest nog even goed kijken voordat hij geloofde wat hij
zag. Nu begreep hij eindelijk de onbevreesde onverschilligheid van
de vreemdelingen voor Chandalens mannen. Hij kon zich niet
voorstellen wat deze mensen zo ver van hun vaderland deden.
De mannen waren hetzelfde gekleed en droegen dezelfde wapens.
Richard kende er maar één bij naam, maar hij kende hen allemaal.
Deze mensen waren een zaak toegewijd die duizenden jaren eerder was
bepaald door hun wetgevers, de tovenaars die in de grote oorlog hun
vaderland hadden ingenomen en het Dal van de Verlorenen hadden
gecreëerd om de Nieuwe Wereld van de Oude te scheiden.
Hun zwaarden, die een zwart gevest hadden en een
karakteristiek gebogen kling die breed uitliep naar een recht
afgesneden punt, hingen in de schedes. Bij elke man was één
uiteinde van een koord vastgeknoopt aan een ring aan de knop van
het gevest; het andere uiteinde van het koord was in een lus om de
hals van de zwaardvechter bevestigd als voorzorg tegen het
kwijtraken van het wapen in de strijd. Daarbij droegen ze alle zes
een speer en een klein, rond, onopgesmukt schild. Richard had
vrouwen gezien die net zo waren gekleed en bewapend, en dezelfde
zaak waren toegewijd, maar deze keer waren het mannen.
Voor deze mannen was de oefening met hun zwaard een kunstvorm.
Die kunst beoefenden ze bij maanlicht, omdat de dag niet voldoende
tijd bood. Het gebruik van hun zwaard was bijna een
godsdienstoefening, en ze verrichtten het werk met hun zwaard met
een vrome toewijding. Deze mannen waren zwaardmeesters.
De zevende, een vrouw, was anders gekleed en niet gewapend, in
elk geval niet in de conventionele betekenis.
Richard kon dat soort dingen niet zo goed op het oog schatten,
maar een snelle berekening leerde hem dat ze minstens zes maanden
zwanger moest zijn.
Een dikke bos lang zwart haar omlijstte een mooi gezicht; haar
persoonlijkheid gaf haar gelaatstrekken, vooral haar donkere ogen,
een zekere nervositeit. In tegenstelling tot de wijde, van
eenvoudig materiaal gemaakte kleding van de mannen droeg zij een
knielange jurk van fijn-geweven vlas die in een diepe aardekleur
was geverfd en om het middel bijeen werd gehouden door een
geitenleren riem. De uiteinden van de riem waren versierd met ruw
geslepen edelstenen.
Langs de buitenkant van de mouwen en over de schouders van de
jurk liep een rij van smalle strookjes stof in verschillende
kleuren. Elk strookje was vastgeknoopt door een klein gaatje onder
een geribbeld bandje en elk strookje, wist Richard, was eraan
gebonden door een smekeling. Het was een gebedsjurk. Elk van de
gekleurde strookjes was bedoeld om, al wapperend in de wind, een
gebed naar de goede geesten te sturen. De jurk werd alleen door de
geestenvrouw gedragen.
Richard pijnigde zijn hersens om een mogelijke reden te
bedenken waarom deze mensen zo ver van hun vaderland zouden zijn.
Hij kon geen goede reden bedenken, maar wel een heleboel
slechte.
Richard was blijven staan. Kahlan wachtte aan zijn linker zij,
Cara aan zijn rechter, en Chandalen weer rechts van haar.
De mannen in de wijde kleren negeerden alle anderen en legden
allemaal hun speer naast zich op de grond voordat ze zich voor
Richard op hun knieën lieten zakken. Ze bogen zich voorover tot ze
met hun voorhoofd de grond raakten en bleven zo zitten.
De vrouw stond zwijgend naar hem te kijken. Haar donkere ogen
hadden de tijdloze blik die Richard al vaak had gezien: onder
andere bij Zuster Verna, Shota de heks, Ann en Kahlan. Die tijdloze
blik was een teken van de gave.
Terwijl ze Richard in de ogen keek met een blik die een
wijsheid deed vermoeden die hij nooit zou kunnen bevatten,
verscheen er een zweem van een glimlach om haar lippen. Zonder een
woord te zeggen liet ze zich aan het hoofd van de zes mannen die
haar begeleidden op haar knieën zakken. Ze bracht haar voorhoofd
naar de grond en kuste daarna de neus van zijn laars.
`Caharin; fluisterde ze eerbiedig.
Richard stak zijn hand uit en trok aan de schouder van haar
jurk om haar tot opstaan te bewegen.
`Du Chaillu, het doet me groot genoegen om te zien dat het
goed met je gaat, maar wat doe je hier?'
Ze stond voor hem op en er verscheen een aantrekkelijke
glimlach op haar gezicht. Ze boog zich naar voren en gaf hem een
kus op zijn wang.
`Ik ben natuurlijk gekomen om jou te ontmoeten, Richard,
Zoeker, Caharin, echtgenoot.'