Deel 24
24
Nadat de jongen was vertrokken geeuwde Dalton. Hij was ver
voor zonsopgang opgestaan, had personeel bij zich geroepen, had
vergaderd met zijn naaste assistenten om hun verslag te
ho-
ren van eventueel relevante gesprekken op het banket, en had
toen toezicht gehouden op de voorbereidingen van alle boodschappen.
De staf die zich onder meer bezighield met het overschrijven en
voorbereiden van boodschappen, nam de volgende zes kamers van de
gang in beslag, maar ze hadden zijn buitenste kantoor ook nodig
gehad om de klus in zo'n korte tijd te klaren.
Bij het eerste licht waren Daltons bodes op pad gegaan naar de
omroepers in alle uithoeken van Anderith. Later, als de Minister op
was en klaar was met degene die deze nacht zijn bed had gedeeld,
zou Dalton de man op de hoogte brengen van de woordelijke
verklaring, zodat hij er niet door overvallen kon worden, aangezien
hij de ondertekenaar van de aankondiging was.
De omroepers zouden de boodschappen voorlezen in buurthuizen,
gildehuizen, zalen waar kooplui en handelaren bijeenkwamen,
raadhuizen van dorpen en steden, taveernes, herbergen, bij elke
legerpost, op elke universiteit, op elk marktplein, overal waar
mensen bijeenkwamen, van het ene eind van Anderith tot aan het
andere. Binnen een paar dagen zou de boodschap, de exacte boodschap
zoals Dalton die had geschreven, door iedereen zijn gehoord.
Omroepers die de boodschappen niet precies oplazen zoals ze
waren neergeschreven, werden vroeg of laat aangegeven en vervangen
door mannen die er meer belang in stelden om hun bijverdienste te
behouden. Behalve dat hij de boodschappen naar de omroepers
stuurde, stuurde Dalton identieke boodschappen naar mensen hier en
daar in het land, volgens een roulerend schema, die wat
bijverdienden door naar de omroeper te luisteren en te rapporteren
of de boodschap was veranderd.
Dat maakte allemaal deel uit van het onderhouden van zijn
spinnenweb. Slechts weinigen zagen, zoals Dalton, het belang in van
een zorgvuldig vormgegeven, overtuigend klinkende, uniforme
boodschap die ieders oor bereikte. Slechts weinigen zagen in
hoeveel macht degene had die bepaalde welke woorden de mensen te
horen kregen; wat de mensen hoorden was, als het op de juiste
manier was geformuleerd, wat ze geloofden, ongeacht hoe die woorden
luidden. Slechts weinigen zagen in dat een goedgeformuleerde
verdraaiing van informatie een wapen was. Nu was er een nieuwe wet
in het land. Een wet die bevoorrechting bij het aannemen van
personeel in het metselaarsvak verbood en het aannemen van
bereidwillige arbeiders die zichzelf aanboden verplicht stelde. Een
dag eerder zou zo'n actie tegen een machtig gilde ondenkbaar zijn
geweest. Zijn boodschappen spoorden de mensen aan zich te gedragen
volgens de hoogste Anderse beschavingsnormen en zich niet over te
geven aan agressie jegens metselaars, ook al zou dat begrijpelijk
zijn, vanwege hun verachtelijke praktijken uit het verleden en
daarmee hun aandeel in het uithongeren van kinderen. In plaats
daarvan drong de boodschap erop aan dat ze de nieuwe, hogere normen
van de Rechtvaardige Werkgelegenheidswet van Winthrop volgden. En
de geschrokken metselaars zouden, in plaats van de nieuwe wet aan
te vallen, verwoede pogingen ondernemen om te bewijzen dat ze niet
opzettelijk de kinderen van hun buren lieten verhongeren.
Binnenkort zouden de metselaars in het hele land zich niet
alleen neerleggen bij de nieuwe wet, maar die zelfs omarmen alsof
ze zelf steeds op de invoering ervan hadden aangedrongen. Het was
óf dat, óf gestenigd worden door woedende menigtes.
Dalton was graag voorbereid op iedere eventualiteit en had de
weg het liefst geplaveid voordat de wagen arriveerde. Tegen de tijd
dat Rowley Fitch netjes in een bodelivrei had gestoken en de jongen
op pad was met de map met de wet, zou het te laat zijn voor het
departement van culturele vriendschap, als de elf Directeuren om de
een of andere reden van gedachten waren veranderd, om er nog iets
tegen te doen. De omroepers zouden de nieuwe wet al door heel
Schoonveld afkondigen en die zou al spoedig wijd en zijd bekend
zijn. Geen van de elf Directeuren zou nog in staat zijn iets te
veranderen aan de handopsteking op het banket. Fitch zou uitstekend
passen bij de rest van Daltons bodes. Het waren allemaal mannen die
hij in de afgelopen tien jaar om zich heen had verzameld,
jongemannen afkomstig uit alle hoeken en gaten, die anders
veroordeeld zouden zijn tot een leven van hard werken, vernedering,
weinig keuzen en geen hoop. Ze waren het vuil onder de zolen van de
Anderithse cultuur. Nu hielpen ze door het bezorgen van
boodschappen aan omroepers de Anderithse cultuur te vormen en
reguleren.
De bodes deden meer dan enkel boodschappen bezorgen; in zekere
zin vormden ze bijna een privéleger, betaald door de samenleving,
en een van de middelen waardoor Dalton tot zijn huidige post was
gerezen. Al zijn bodes waren onwrikbaar trouw aan niemand anders
dan Dalton. De meesten zouden bereid zijn hun leven te geven als
hij dat vroeg. Het was voorgekomen dat hij dat inderdaad
vroeg.
Dalton glimlachte toen zijn gedachten een vrolijker wending
namen, namelijk naar Teresa. Ze was in de zevende hemel omdat ze
was voorgesteld aan de Soeverein. Toen ze na het banket waren
teruggekeerd naar hun appartement en naar bed waren gegaan, had ze
hem, zoals ze had beloofd, dubbel en dwars beloond door hem te
laten merken hoe lief ze kon zijn. En Teresa kon uitzonderlijk lief
zijn.
Ze was zo geïnspireerd geraakt door de ontmoeting met de
Soeverein dat ze de ochtend in gebed doorbracht. Hij betwijfelde of
ze geroerder zou kunnen zijn als ze de Schepper Zelf had ontmoet.
Dalton was blij dat hij Teresa zo'n exalterende ervaring had kunnen
bezorgen.
Ze was in elk geval niet flauwgevallen, zoals enkele vrouwen
en één man overkwam toen ze werden voorgesteld aan de Soeverein.
Als het niet regelmatig gebeurde, zou het gênant zijn geweest voor
die mensen. In werkelijkheid begreep iedereen hun reactie en
accepteerde die onmiddellijk. In zekere zin was het een
onderscheidingsteken, een talisman van geloof, waarmee iemands
devotie aan de Schepper werd bewezen. Niemand beschouwde het als
iets anders dan als oprecht geloof dat zich openbaarde. Dalton zag
de Soeverein als de man die hij was, een man in een hoog ambt, maar
niettemin een man. Maar voor sommige mensen ontsteeg hij zulke
wereldlijke begrippen. Als Bertrand Chanboor, een man die nu al
alom gerespecteerd en bewonderd werd als de voortreffelijkste
Minister van cultuur die ooit die post had bekleed, Soeverein werd,
zou ook hij het object worden van hersenloze adoratie.
Maar Dalton vermoedde dat veel zwijmelende vrouwen zich zouden
inspannen om ónder hem te vallen, in plaats van vóór hem flauw te
vallen. Voor velen zou het een religieuze ervaring zijn die de
eenvoudige copulatie met een machtig man als de Minister van
cultuur ver te boven ging. Zelfs mannen zouden verheven worden door
de heilige eenwording van hun vrouw met de Soeverein.
Toen hij een klop op de deur hoorde, keek Dalton op en wilde
zeggen: `Binnen', maar de vrouw kwam al binnenstuiven. Het was
Franca Gowenlock.
Dalton stond op. 'Ach, Franca, wat leuk om je te zien. Heb je
je vermaakt op het banket?'
Om de een of andere reden had de vrouw een duistere blik. In
combinatie met haar donkere ogen en haar, en haar voorkomen in het
algemeen, dat altijd suggereerde dat ze in de schaduw stond, ook
als dat niet het geval was, werd die blik wel heel duister. De
lucht leek altijd roerloos en koel als Franca in de buurt
was.
Ze greep in het voorbijgaan de bovenste spijl van een stoel en
sleepte die achter zich aan naar zijn bureau. Ze zette de stoel
voor het bureau, liet zich erin vallen en sloeg haar armen over
elkaar. Enigszins van zijn stuk gebracht liet Dalton zich weer in
zijn stoel zakken.
Er waaierden fijne lijntjes uit vanaf haar tot spleetjes
geknepen ogen. `Die van de Orde bevalt me niet. Die Stein. Hij
bevalt me helemaal niet.' Dalton ontspande zich in zijn stoel.
Franca droeg haar zwarte, bijna schouderlange haar los, maar het
viel toch een beetje uit haar gezicht, alsof het bevroren was door
een ijzige wind. Bij de slapen zaten een paar grijze strepen, maar
die deden haar niet ouder lijken, ze droegen slechts bij aan haar
serieuze voorkomen.
Haar eenvoudige okerkleurige jurk was tot aan haar hals
dichtgeknoopt. Een stukje hoger werd haar keel omsloten door een
band van zwart fluweel. Meestal was het zwart fluweel, maar niet
altijd. Maar van welk materiaal hij ook was, hij was altijd
minstens twee vingers breed.
Juist omdat ze altijd een band om haar keel droeg, vroeg
Dalton zich af waarom ze dat deed en of er iets onder zat, en zo
ja, wat. Maar aangezien Franca nu eenmaal Franca was, had hij het
nooit gevraagd.
Hij kende Franca Gowenlock bijna vijftien jaar en had meer dan
de helft van die tijd gebruik gemaakt van haar talenten. Hij had
weleens zitten mijmeren dat ze ooit moest zijn onthoofd en dat ze
haar hoofd er zelf weer aan had genaaid.
`Het spijt me, Franca. Heeft hij je iets aangedaan? Je
beledigd? Hij heeft toch geen vinger naar je uitgestoken, hè? Als
dat zo is, zal ik hem onder handen laten nemen, dat beloof ik
je.'
Franca wist dat hij zijn beloften altijd hield. Ze vlocht haar
lange sierlijke vingers ineen in haar schoot. 'Hij had genoeg
vrouwen die maar al te graag wilden; daar had hij mij niet voor
nodig.'
Dalton wist het nu echt niet meer; hij spreidde zijn handen en
vroeg op zijn hoede: Wat is er dan?'
Franca legde haar onderarmen op het bureau en boog haar hoofd.
Ze dempte haar stem.
`Hij heeft iets met mijn gave gedaan. Die heeft hij helemaal
verstoord, of zoiets.'
Dalton knipperde met zijn ogen; oprechte bezorgdheid kolkte in
zijn binnenste. 'Bedoel je dat je denkt dat hij een soort magische
kracht heeft? Dat hij een betovering heeft gebruikt, of zo?'
`Ik weet het niet,' gromde Franca, 'maar hij heeft in elk
geval iets gedaan.'
`Hoe weet je dat?'
`Ik heb geprobeerd naar gesprekken te luisteren op het banket,
zoals ik altijd doe. Ik zeg je, Dalton, ik zou niet hebben gemerkt
dat ik de gave had als ik dat al niet wist. Niets. Ik kon van
niemand iets horen. Helemaal niets.'
Dalton fronste nu ook, net als zij. 'Bedoel je dat je niemand
kon afluisteren met behulp van je gave?'
`Hoor jij eigenlijk wel iets? Dat zei ik toch net?'
Dalton trommelde met zijn vingers op het bureau. Hij draaide
zich om en tuurde uit het raam. Hij stond op en schoof het raam
omhoog, waarmee hij de warme bries binnenliet. Hij wenkte Franca en
ze liep om het bureau heen.
Dalton wees op twee mannen die onder een boom aan de andere
kant van het grasveld stonden te praten. 'Daar beneden, die twee.
Vertel me wat ze zeggen.'
Franca legde haar handen op het kozijn, leunde een beetje naar
buiten en keek strak naar de twee mannen. De zon op haar gezicht
onthulde hoe de tijd nu echt de huid begon te rimpelen, te rekken
en te verslappen van de vrouw die hij altijd had beschouwd als een
van de mooiste die hij ooit had gekend, hoewel ze ook de vreemdste
was. Maar ondanks het klimmen der jaren was haar schoonheid nog
altijd opvallend.
Dalton zag de handen van de mannen bewegen en gebaren terwijl
ze praatten, maar hij kon hun woorden niet horen. Met haar gave zou
zij hen gemakkelijk moeten kunnen verstaan.
Franca's gezicht verloor elke uitdrukking. Ze stond zo stil
dat ze op een van de wassen beelden leek van de reizende
tentoonstelling die Schoonveld tweemaal per jaar aandeed. Dalton
kon zelfs niet zien of de vrouw ademhaalde.
Ten slotte ademde ze geërgerd in. 'Ik kan er geen woord van
verstaan. Ze zijn te ver weg om hun lippen te kunnen zien, dus daar
heb ik niets aan, maar ik zou toch iets moeten horen, en dat
gebeurt niet.'
Dalton keek naar beneden, dicht bij het gebouw, drie
verdiepingen onder hen. 'En die twee?'
Franca leunde uit het raam om hen te zien. Dalton kon hen zelf
bijna horen; er rees een lachje op, en een uitroep, maar verder
niet. Franca stond weer roerloos.
Deze keer klonk haar inademing bijna woedend. 'Niets, en ik
kan ze bijna horen zonder de gave.'
Dalton sloot het raam. De woede trok razendsnel weg uit haar
gezicht, en hij zag iets dat hij nooit eerder bij haar had gezien:
angst.
`Dalton, je moet zorgen dat die man verdwijnt. Hij moet een
tovenaar zijn, of zoiets. Ik ben helemaal de kluts kwijt.'
`Hoe weet je dat hij het is?'
Ze knipperde tweemaal met haar ogen bij die vraag. 'Nou— wat
zou het anders kunnen zijn? Hij beweert dat hij magie kan
elimineren. Hij is hier pas een paar dagen, en ik heb dit probleem
ook pas een paar dagen.'
`Heb je moeilijkheden gehad met andere dingen? Andere aspecten
van je gave?'
Ze draaide zich handenwringend van hem af. 'Een paar dagen
geleden heb ik een bezwerinkje gemaakt voor een vrouw die bij me
kwam, een bezwerinkje zodat ze haar maandstonden terug zou krijgen
en niet meer zwanger zou zijn. Vanochtend kwam ze terug en zei dat
het niet had gewerkt.'
`Maar dat is vast een ingewikkelde betovering. Er moet een
hoop bij komen kijken. Dat soort dingen werkt waarschijnlijk gewoon
niet altijd.' Ze schudde haar hoofd. 'Het heeft tot nu toe altijd
gewerkt.' `Misschien ben je ziek. Voel je je de laatste tijd
anders?'
`Ik voel me precies hetzelfde. Ik heb het gevoel dat mijn
kracht net zo sterk is als altijd. Dat zou ze ook moeten zijn, maar
dat is ze niet. Andere bezweringen hebben ook gefaald; zoiets laat
ik niet gebeuren zonder het grondig te testen.'
Ongerust boog Dalton zich naar haar toe. `Franca, ik weet er
niet veel van, maar misschien draait het gedeeltelijk om
zelfvertrouwen. Misschien moet je gewoon geloven dat je het weer
kunt en werkt het dan ook weer.' Ze wierp hem over haar schouder
een boze blik toe. 'Waar haal je zo'n raar idee over de gave
vandaan?'
`Ik weet het niet.' Dalton haalde zijn schouders op. 'Ik geef
toe dat ik niet veel van magie weet, maar ik geloof echt niet dat
Stein de gave heeft, of wat voor magie dan ook. Daar is hij gewoon
niet het type voor. Bovendien is hij vandaag niet eens hier. Hij
zou je vermogen om die mensen daar beneden te horen niet kunnen
verstoren; hij is een tochtje buiten de stad gaan maken. Hij is al
uren weg.'
Ze liep langzaam om hem heen en zag er tegelijkertijd
vreeswekkend en bevreesd uit. Hij kreeg kippenvel als zulke
tegengestelde aspecten tegelijk aanwezig waren.
`Dan ben ik bang,' fluisterde ze, 'dat ik mijn kracht gewoon
ben kwijtgeraakt. Ik sta machteloos.'
'Franca, ik weet zeker...'
Ze likte langs haar lippen. 'Jullie houden Serin Rajak achter
slot en grendel, hè? Ik zou hem of zijn krankzinnige volgelingen
niet graag...'
`Ik heb je al gezegd dat we hem hebben opgesloten. Ik weet
niet eens of hij nog leeft. Na al die tijd betwijfel ik het, maar
hoe dan ook, je hoeft je geen zorgen te maken over Serin
Rajak.'
Ze knikte en staarde voor zich uit.
Hij raakte haar arm aan. `Franca, ik weet zeker dat je kracht
zal terugkomen. Probeer je er niet te veel zorgen over te
maken.'
Tranen welden op in haar ogen. 'Dalton, ik ben doodsbang.'
Voorzichtig nam hij de huilende vrouw in zijn troostende armen. Ze
was, afgezien van een gevaarlijke vrouw met de gave, per slot van
rekening een vriendin.
De woorden van het lied op het banket vielen hem in.
De dieven der betovering en magische
kracht.