Deel 48
48
Zedd kreunde onder het gewicht toen hij het zadel van Spin af
liet glijden. Hij werd te oud voor dit soort dingen, besloot hij.
Hij glimlachte om de ironie daarvan.
Hij hing het zadel over een boomstronk zodat het de grond niet
raakte. Spin deed vrolijk afstand van de rest van het tuig, dat
Zedd boven op het zadel legde. Hij bedekte het geheel met de
zadeldeken.
De stronk met zijn spullen lag tegen de stam van een oude
spar, dus ze waren tot op zekere hoogte beschermd tegen het weer.
Hij stapelde dennentakken over het tuig die hij schuin tegen de
stam van de spar zette en in elkaar liet grijpen om de spullen zo
droog mogelijk te houden. De motregen zou snel in echte regen
veranderen, daar twijfelde hij niet aan. Spin, die van haar plicht
ontslagen was, graasde op korte afstand van hem maar hield hem met
een oog en een oor in de gaten. Het was een zware rit van drie
dagen geweest over de rivier de Drun en de bergen in. Zwaarder voor
hem dan voor het paard; het paard was niet oud. Toen Zedd zag dat
Spin zichzelf bezighield en tevreden was, wijdde hij zich aan zijn
eigen zaken.
Een groepje van een stuk of zes sparren belemmerde het
uitzicht op zijn bestemming. Hij liep snel langs de verlaten oever
om de bomen heen. Toen hij die voorbij was, stapte hij op een
uitstekende rotspunt, die daar bijna als een podium lag.
Met zijn handen in zijn zij keek Zedd uit over het meer.
Het was een bekoorlijke plek. Achter hem hield het dichte bos
op ruime afstand van het meer op, alsof het bang was om te dichtbij
te komen, zodat de enige vlakke en geleidelijk aflopende toegang
tot het meer, afgezien van een paar dappere sparren, vrij van bomen
was. Hier en daar op het schiereiland stonden wat struikjes, maar
de voornaamste begroeiing bestond uit dikke graspollen. Kleine
blauwe en roze wilde bloemen sprongen vrolijk op tussen het
gras.
Om de rest van het diepe bergmeer rezen steile rotswanden op.
Als het geïsoleerde en afgelegen water al een naam had, kende hij
die niet. Er was, afgezien van de plek waar hij stond, geen
praktische manier om het te bereiken.
Schuin links aan de overkant rezen de scherpe pieken, met een
glooiend veld ertussen, in de verte steeds hoger op en boden weinig
overlevingskansen voor iets anders dan hier en daar wat schriele
boompjes, die zich stevig vasthielden met hun krachtige wortels.
Naar rechts werd het uitzicht in de verte belemmerd door donkere
stenen klippen, maar hij wist dat daarachter nog meer bergen
lagen.
Aan de overkant van het meer viel een waterval over de rand
van een uitspringende rotswand. Voor hem uit weerspiegelde het
kalme meer het serene tafereel.
Het ijskoude water dat in het meer stortte kwam uit het
hoogland, uit het enorme meer dat hoger in die naargeestige
woestenij lag, waar alleen de warfervogels erover uitkeken. Deze
meren maakten deel uit van de bovenloop van de rivier de Dammar,
die op haar beurt weer in de Drun uitkwam. Dit koude water,
afkomstig van een plek des doods, zou later het laaggelegen
Nariefdal in kronkelen en leven geven.
Achter de waterval waren de Ovens.
In de rotswand achter dat neerplonzende water waren de
akkoorden drieduizend jaar geleden, via een opening naar de
onderwereld, opgesloten.
En nu waren ze vrij.
Daar wachtten ze op hun ziel.
Bij de gedachte alleen al kreeg Zedd kippenvel, alsof duizend
spinnetjes over zijn benen krioelden.
Hij probeerde opnieuw, zoals hij al talloze malen had gedaan,
zijn magische gave aan te roepen. Hij deed zijn best zichzelf ervan
te overtuigen dat het deze keer zou lukken. Hij spreidde zijn
armen, hief ze met de handpalmen naar boven gekeerd ten hemel, en
spande zich in zijn magie te voorschijn te lokken.
Het kalme meer kreeg geen magie van hem te zien. De bergen
wachtten af en zwegen toen hij faalde.
Zedd, die zich erg eenzaam en erg oud voelde, slaakte een
diepe zucht. Hij had het zich op honderden andere manieren
voorgesteld.
Maar hij had zich nooit voorgesteld dat hij op deze manier zou
sterven. Om die reden had hij Richard niet kunnen vertellen dat de
akkoorden los waren. Richard zou niet hebben aanvaard wat Zedd van
plan was, wat Zedd wist dat hij moest doen.
Hij zette de verstikkende melancholie uit zijn hoofd en keek
uit over het meer. Hij moest zijn gedachten houden bij wat hij
aan het doen was, anders zou hij gemakkelijk kunnen falen en dan
zou zijn opoffering voor niets zijn geweest. Als hij dit ging doen,
wilde hij het goed doen. Er viel bevrediging te putten uit een klus
die goed werd geklaard, zelfs bij een klus als deze.
Toen hij het tafereel met een ervaren oog bestudeerde,
onthulde het op het eerste gezicht vredige water meer. Het water
was bezield met onzichtbare zaken, die in loerende stromen bewogen
en ziedden van duistere bedoelingen.
Het water was bezield met de akkoorden des doods.
Zedd keek weer naar de waterval. Er vlak achter kon hij de
donkere muil van de grot onderscheiden. Daar moest hij zien te
komen, over het water, over het water dat kolkte van de
akkoorden.
`Sentrosi!' Zedd spreidde zijn armen. 'Ik ben uit vrije wil
gekomen om de ziel te offeren die u zoekt! Mijn ziel! Wat van mij
is, geef ik aan u over!'
Er was een uitbarsting van vlammen rond de zuil van water, die
dat met grote gutsen vuur verslonden, vuur dat brullend te
voorschijn kwam rollen en tuimelen uit de plek die de Ovens heette.
Het vuur kleurde het oppervlak van het meer oranje met de
weerspiegeling van zijn hitte. Even veranderde de waterval in
stoom. Wolken inktzwarte rook stegen op met de witte stoom en
vervlochten zich ermee tot een sinistere pilaar die de muil van de
dood markeerde.
Er klonk een heldere toon van een klok, die weergalmde tussen
de bergen. Sentrosi had geantwoord.
Het antwoord was ja.
`Reechani!' riep hij tegen het water dat voor hem lag. `Vasi!'
riep hij tegen de lucht om hem heen. 'Laat me erdoor, want ik ben
gekomen om mijn ziel aan jullie uit te leveren.'
Het water wervelde en kolkte, alsof een school vissen zich
langs de oever voor hem verzamelde. Maar het leek er nog meer op
alsof het water zelf leefde en gretig en hongerig was. Zedd
vermoedde dat dat ook zo was.
De lucht om hem heen voelde dik aan, alsof ze tegen hem duwde
en hem aanspoorde naar voren te lopen.
Het water rees op en krulde zich in een wenkend gebaar in de
richting van de Ovens. De lucht zoemde van de akkoorden, talloze
afzonderlijk beierende klokken die samen één kristalhelder geluid
voortbrachten. Er hing een brandlucht.
Aangezien het al harder was gaan regenen, leek het Zedd niet
echt een bezwaar om nog natter te worden. Hij stapte het water
in.
In plaats van te moeten zwemmen, zoals hij had verwacht,
merkte hij dat het wateroppervlak stevig genoeg was om hem te
houden, bijna als ijs, behalve dat het bewoog. Rimpelingen
vormden zich om zijn voetstappen en trokken zich terug, alsof het
maar een plasje was waar hij doorheen waadde. Bij elke stap vond
hij steun.
Het was de steun van de akkoorden, van Reechani, die hem naar
zijn ondergang voerde, naar hun koningin. Vasi, het akkoord van de
lucht, escorteerde hem, als een mantel des doods om hem heen.
Zedd kon de aanraking van de onderwereld in de lucht voelen.
Hij kon de klamme dood aan zijn voeten voelen. Hij wist dat elke
stap zijn laatste kon zijn.
Hij dacht terug aan Juni, de jager van het Moddervolk die
verdronken was. Zedd vroeg zich af of Juni voordat hij stierf de
vrede had gevonden waarnaar hij zocht, de vrede die hem was
beloofd.
Het doel van de akkoorden kennende, had Zedd het sterke
vermoeden dat ze, nadat ze hun slachtoffer met een tantaliserende
rust hadden verleid en voordat ze het leven aan hem onttrokken, hun
verschrikking deden voelen.
Voordat hij bij de waterval aankwam, werd de zuil van water
door iets onzichtbaars doorboord. Onstoffelijke handen spleten de
waterval in tweeën en maakten in het midden een opening waardoor
hij de grot erachter kon binnengaan. Sentrosi, het vuur, had hem
blijkbaar het liefst tamelijk droog, dacht hij.
Toen hij in de opening stapte, maar voordat hij echt de grot
binnenging, hoorde hij Spin afkeurend briesen. Zedd draaide zich
om.
Het paard stond aan de oever met haar benen uiteen en haar
spieren gespannen. Haar oren lagen plat naar achteren en haar ogen
blonken. Haar staart sloeg heen en weer en kwam tegen haar
flanken.
`Het is in orde, Spin,' riep Zedd naar het geagiteerde dier.
'Ik schenk je je vrijheid.' Zedd glimlachte. 'Als ik niet
terugkom... geniet dan van je leven, vriendin. Geniet van je
leven.'
Spin hinnikte kwaad en langdurig. Zedd wuifde nog een laatste
maal naar haar, en toen ging het hinniken over in een diep
geloei.
Zedd draaide zich om en stapte tussen het neervallende water
door het donker in. Het gordijn van water sloot zich achter
hem.
Hij aarzelde niet. Hij was van plan de akkoorden te geven wat
ze wilden: een ziel. Als hij dat kon doen op een manier waarbij hij
zijn leven kon behouden, zou hij het doen, maar zonder zijn magie
had hij er weinig hoop op dat hij kon bereiken wat hij wilde en
tegelijkertijd ongeschonden kon blijven.
Als Eerste Tovenaar wist hij wel iets van het probleem waarmee
hij te maken had. De akkoorden hadden een ziel nodig om in de
wereld van het leven te blijven; zo waren ze opgeroepen. Sterker
nog, ze hadden een specifieke ziel nodig: de ziel die hun was
beloofd.
Wezens uit de onderwereld, die zelf bovendien geen ziel
hadden, zouden slechts een beperkt begrip hebben van hoe het zou
zijn om een ziel te hebben, of wat de aard van de ziel was die hun
was beloofd. Er waren natuurlijk bepaalde wezenlijke kenmerken
waaraan voldaan moest worden, maar verder waren de akkoorden op
vreemd grondgebied. Zijn enige hoop was die onwetendheid.
Aangezien Zedd naaste familie was van Richard en Richards
leven via Zedd was doorgegeven, hadden hun zielen etherische banden
en overeenkomsten; net als hun lichaam was ook hun ziel verwant. Op
ongeveer dezelfde manier als ze sommige fysieke kenmerken deelden,
de vorm van hun mond bijvoorbeeld, deelden ook hun zielen bepaalde
kenmerken.
Maar toch was elk van hen een uniek individu, en daarin school
het gevaar.
Hij hoopte dat de akkoorden zijn ziel zouden aanzien voor de
ziel die ze nodig hadden, zijn ziel tot zich zouden nemen als de
ziel die ze nodig hadden, en doordat het uiteindelijk de verkeerde
was, erin zouden stikken. Bij wijze van spreken.
Dat was Zedds enige hoop. Hij wist geen andere manier om de
akkoorden tegen te houden. Met elke dag die verstreek werd de
bedreiging voor de wereld van het leven groter. Elke dag stierven
er mensen. Elke dag werd de magie zwakker.
Hoezeer hij ook wilde blijven leven, hij kon niets anders
bedenken dan zijn leven op te geven om de akkoorden tegen te
houden, nu, voordat het te laat was.
Als ze zich openstelden voor de ziel die hun was beloofd en ze
dus kwetsbaar waren, hoopte hij dat zijn ziel de loop van de
bezwering via welke ze in deze wereld waren gekomen zou
verstoren.
Hij was een tovenaar, dus deze hoop was niet uit de lucht
gegrepen; het was zelfs een beredeneerde aanpak. Twijfelachtig,
maar beredeneerd. Zedd wist dat hetgeen hij van plan was te gaan
doen de bezwering op zijn minst enigszins zou verstoren, ongeveer
als een pijl die werd afgeschoten op een dier met de bedoeling dat
te doden; als die niet doodde, bracht hij op zijn minst een
verwonding toe.
Wat hij niet wist, was wat er met hemzelf zou gebeuren. Maar
Zedd maakte zich geen illusies. Hij verwachtte met reden dat als
wat hij deed er niet voor zorgde dat zijn ziel uit hem werd gerukt,
waardoor hij zou sterven, het in elk geval de akkoorden kwaad zou
maken en dat ze dan wraak zouden nemen.
Zedd glimlachte. Het positieve dat de zaak in evenwicht
bracht, was dat hij dan eindelijk zijn geliefde Erilyn weer zou
zien, in de wereld van de geesten, waar haar ziel op hem wachtte,
wist hij.
Binnen was de hitte verstikkend.
De muren bestonden uit langzaam rollend, golvend, buitelend,
tuimelend, vloeibaar vuur.
Hij was in het beest.
In het midden van de pulserende grot richtte Sentrosi, de
koningin van het vuur, haar dodelijke blik op hem. Tongen van
vlammen proefden de lucht om hem heen. Ze glimlachte: een krul van
geel vuur.
Voor de laatste keer deed Zedd een vergeefse poging om zijn
magie op te roepen.
Sentrosi stortte zich met een beangstigende snelheid, een
beangstigende hunkering op hem.
Zedd voelde een brandende pijn door elke zenuw gaan terwijl
een onvoorstelbare doodsangst zijn ziel greep.
De wereld ontvlamde. Zijn schreeuw barstte naar buiten als een
oorverdovend akkoord.
Richard schreeuwde het uit. De pijn van het verscheurende,
beierende akkoord voelde alsof zijn schedel ervan zou
splijten.
Hij was zich slechts vaag bewust van de dingen om hem heen
toen hij achteruit over de flanken van zijn paard tuimelde. De pijn
van zijn val op de grond was een welkome afleiding van het
overweldigende gelui dat zijn zeggenschap over hemzelf verzwolg en
zijn schreeuw aandreef. Hij hield zijn hoofd vast en rolde zich op
tot een bal op de weg, terwijl hij onbeheerst schreeuwde van de
pijn.
De wereld bestond uit brandende pijn.
Overal om hem heen sprongen mensen van paarden en schreeuwden
bevelen. Richard nam hen slechts waar als vage schimmen die om hem
heen sprongen. Hij begreep de woorden niet. Hij herkende niemand.
Hij begreep helemaal niets, behalve de pijn.
Hij kon niets meer doen dan zijn verbindingsdraad met zijn
bewustzijn, met het leven in stand houden terwijl hij tegen de
genadeloze stroom van pijn vocht.
Dat hij de pijntest had doorstaan en die had overleefd, zoals
iedereen moest doen die tovenaar wilde worden, was het enige dat
hem in leven hield. Zonder de lessen die hij had geleerd, zou hij
al dood zijn geweest. Hij was alleen in zijn eigen hel.
Hij wist niet hoe lang hij zijn greep op het leven kon
houden.
Alles leek tegelijk gek te zijn geworden. Beata stormde over
het grasveld, rennend of haar leven ervan afhing. De doodsangst
raasde door haar heen.
Turners schreeuw was opgehouden. Hij was afschuwelijk geweest
zolang hij duurde, maar hij had maar een paar seconden
geduurd.
`Stop!' krijste Beata met alle kracht in haar longen. 'Stop!
Zijn jullie gek geworden? Stop!'
De lucht trilde nog van het geluid van de Dominie Dirtch. Het
lage klokgelui tilde stof op uit het gras, zodat het leek alsof de
grond om haar heen dampte. Het vibreerde en rolde aarde tot kleine
balletjes. Het deed een eenzaam boompje omvallen dat de vorige
sectie had geplant.
Het maakte de hele wereld aan het trillen met een afgrijselijk
gebrom. De tranen stroomden langs Beata's wangen terwijl ze over
het veld rende en gilde dat ze moesten ophouden met het luiden van
de klok. Turner was aan de voorkant geweest, op een reguliere
verkenning om zich ervan te vergewissen dat het gebied voor de
Dominie Dirtch verlaten was.
Zijn schreeuw was al opgehouden een paar seconden nadat de
Dominie Dirtch was gaan beieren, maar de pijn en verschrikking
ervan echoden nog door haar hoofd. Het was een kreet waarvan ze
wist dat ze die nooit meer zou kunnen vergeten, hoe lang ze ook
leefde.
`Stop!' gilde ze terwijl ze de leuning greep om snel te
draaien en de trap op te rennen. 'Stop!' schreeuwde ze opnieuw
terwijl ze de treden op vloog.
Beata stormde het voetstuk op, met geheven vuisten, klaar om
de idioot die de Dominie Dirtch luidde een stomp te verkopen.
Beata bleef staan, helemaal buiten adem, en keek om zich heen.
Emmeline stond als aan de grond genageld met grote ogen van schrik.
Ook Bryce leek niet aanspreekbaar. Hij staarde haar alleen
verstijfd van paniek aan.
Het lange slaghout dat werd gebruikt om de Dominie Dirtch te
luiden, stond nog in zijn houder. Geen van de twee op het voetstuk
was er ook maar in de buurt. Geen van de twee had het slaghout
gebruikt om het dodelijke wapen te activeren.
`Wat hebben jullie gedaan?' schreeuwde ze naar hen. 'Wat
hebben jullie gedaan om hem af te laten gaan? Zijn jullie gek
geworden?' Ze wierp een blik over haar schouder naar het hoopje
botten en bloed dat zojuist nog Turner was geweest.
Beata stak haar arm uit en wees. 'Jullie hebben hem vermoord!
Waarom hebben jullie dat gedaan? Wat mankeert jullie?'
Emmeline schudde langzaam haar hoofd. 'Ik ben geen stap van
deze plek geweest.'
Bryce begon te beven. 'Ik ook niet. Sergeant, we hebben het
ding niet geluid. Ik zweer het. We waren er niet eens in de buurt.
Geen van tweeën. We hebben het niet gedaan.'
In de stilte waarin ze naar hen stond te staren, besefte Beata
dat ze geschreeuw in de verte hoorde. Ze keek over de vlakte naar
de volgende Dominie Dirtch. Ze kon er net mensen onderscheiden die
rondrenden alsof de wereld krankzinnig was geworden.
Ze draaide zich om haar as en tuurde in de tegenovergestelde
richting. Daar gebeurde hetzelfde: mensen gilden en renden rond.
Beata beschutte haar ogen tegen de zon en keek ingespannen in de
verte. Daar lagen de resten van twee soldaten voor hun wapen.
Estelle Ruffin en korporaal Marie Fauvel bereikten wat er over
was van Turner. Estelle greep met haar vuisten in haar haar en
begon te gillen. Marie draaide zich om en kokhalsde.
Het was de manier waarop het haar was geleerd. Het was de
manier waarop het werd gedaan. Ze zeiden dat het al duizenden jaren
lang op die manier was gedaan.
Elke sectie, van elke Dominie Dirtch, stuurde tegelijkertijd
een patrouille op pad om het terrein te verkennen. Als er dan iets
of iemand rondsloop, kon die niet eenvoudigweg één soldaat ontlopen
en zich ergens anders verschuilen.
Het was niet alleen die van haar. Elke Dominie Dirtch van de
rij had uit zichzelf geluid.
Kahlan greep Richards overhemd vast. Hij was nog steeds buiten
zinnen van pijn. Het lukte haar niet om hem ertoe te bewegen zich
uit te rollen. Ze wist niet wat er precies gebeurde, maar ze was
bang dat ze wel een idee had.
Hij verkeerde duidelijk in levensgevaar.
Ze had hem horen schreeuwen. Ze zag hem van zijn paard
tuimelen en op de grond vallen. Ze wist alleen niet waardoor.
Haar eerste gedachte was dat het een pijl was. Ze was
doodsbang geweest dat het een pijl van een sluipmoordenaar was en
dat hij dood was. Maar ze zag geen bloed. Uiterlijk onbewogen had
ze naar bloed gezocht, maar bij haar eerste snelle inspectie had ze
dat niet gevonden.
Kahlan keek even op terwijl duizend D'Haraanse soldaten zich
om hen heen verspreidden. Vanaf het eerste moment, toen Richard had
geschreeuwd en van zijn paard viel, waren ze zonder bevelen van
haar in actie gekomen. Zwaarden werden in een oogwenk uit schedes
getrokken. Bijlen verhuisden van riemlussen naar strijdvaardige
handen. Lansen werden horizontaal geheven.
Direct om hen heen hadden mannen een been over de hals van hun
paard geslagen en waren op de grond gesprongen, klaar om te
vechten, met het wapen al in de hand. Andere mannen hadden de
gelederen gesloten en vormden de volgende verdedigingsring, met hun
paarden naar buiten gedraaid, klaar om aan te vallen. En de
buitenste ring van keurtroepen was weggestormd om de
aanvallers te vinden en het gebied van elke vijand te
ontdoen.
Kahlan had haar hele leven legers van nabij meegemaakt en ze
had verstand van strijdkrachten. Aan de manier waarop ze reageerden
kon ze zien dat deze mannen tot de beste behoorden. Bevelen geven
was niet nodig geweest; ze voerden uit zichzelf elke
verdedigingsmanoeuvre uit die ze van hen verwacht zou hebben, en
sneller dan ze de bevelen had kunnen schreeuwen.
Boven Richard en haar vormden de zwaardmeesters van de Baka
Tau Mana een dichte kring, met hun zwaard getrokken en in de
aanslag. Wat het ook was geweest, een pijl of een werpschicht of
iets anders, Kahlan kon zich niet voorstellen dat de mensen die hen
beschermden een tweede aanval op hun Meester Rahl een kans zouden
geven. Er stonden in elk geval plotseling te veel rijen mannen om
hen heen om een pijl door te laten. Kahlan, die enigszins
overrompeld was door de plotselinge verwarring, voelde een zweem
van ongerustheid dat Cara kwaad zou zijn omdat ze Richard niet goed
genoeg hadden beschermd. Per slot van rekening had Kahlan beloofd
dat ze ervoor zou zorgen dat hem niets zou overkomen... alsof daar
een belofte aan Cara voor nodig was.
Du Chaillu drong zich tussen haar zwaardmeesters door en ging
aan de andere kant van Richard op haar hurken zitten. Ze had een
waterzak en een lap bij zich om een wond te verbinden.
`Heb je de verwonding gevonden?'
`Nee,' zei Kahlan terwijl ze zijn lijf bevoelde.
Ze drukte een hand tegen Richards wang. Het deed haar denken
aan de keer dat hij de pest had en ijlde van de koorts en niet wist
waar hij was. Hij kon niet door een ziekte geveld zijn, met de
manier waarop hij een schreeuw had gegeven en van zijn paard was
gevallen, maar hij voelde wel aan alsof hij brandde van de
koorts.
Du Chaillu bette met een vochtige doek Richards gezicht.
Kahlan zag dat Du Chaillu's eigen gezicht vertrokken was van
ongerustheid. Kahlan zette haar onderzoek van Richard voort en
probeerde te zien of hij was geraakt door een werppijl, of
misschien een schicht uit een kruisboog. Hij sidderde, had bijna
stuiptrekkingen. Ze zocht koortsachtig en trok hem op zijn zij om
zijn rug te kunnen onderzoeken in haar pogingen te vinden wat hem
pijn deed. Ze concentreerde zich op haar werk en probeerde er niet
aan te denken hoe ongerust ze was om niet in een shocktoestand te
raken.
Du Chaillu streelde Richards gezicht toen Kahlan hem
voorzichtig op zijn rug legde, en leek geen noodzaak te zien om
naar een wond te zoeken. De geestenvrouw boog zich naar voren en
koerde zachtjes een lied met woorden die Kahlan niet
verstond.
`Ik kan niets vinden,' zei Kahlan ten slotte
wanhopig.
`Dat zul je ook niet,' antwoordde Du Chaillu afwezig.
`Hoezo niet?'
De geestenvrouw van de Baka Tau Mana mompelde lieve woordjes
tegen Richard. Ook al kende Kahlan hun letterlijke betekenis niet,
ze begreep de gevoelens erachter.
`Het is geen wond van deze wereld,' zei Du Chaillu.
Kahlan keek naar de soldaten om hen heen. Ze legde haar handen
beschermend op Richards borst.
`Wat bedoel je daarmee?'
Du Chaillu duwde Kahlans handen zachtjes weg.
`Het is een wond van de geest. De ziel. Laat me voor hem
zorgen.' Kahlan drukte haar eigen hand teder tegen Richards
gezicht. 'Hoe weet je dat? Dat weet je helemaal niet. Hoe zou je
dat kunnen weten?'
`Ik ben een geestenvrouw. Ik herken dat soort dingen.'
`Alleen maar omdat...'
`Heb je een wond gevonden?'
Kahlan zweeg even en onderzocht haar eigen gevoelens. 'Weet je
wat we kunnen doen om hem te helpen?'
`Dit gaat jouw vermogen om te helpen te boven.' Du Chaillu
boog haar hoofd met donker haar terwijl ze haar handen tegen
Richards borst drukte. `Laat het maar aan mij over,' mompelde Du
Chaillu, 'anders zal onze echtgenoot sterven.'
Kahlan ging op haar hurken zitten en keek toe hoe de
geestenvrouw van de Baka Tau Mana, met gebogen hoofd en haar handen
op Richard, haar ogen sloot alsof ze in trance raakte. Ze
fluisterde woorden, die misschien voor haarzelf waren bedoeld, maar
niet voor anderen. Ze beefde. Haar armen schokten.
Du Chaillu's gezicht vertrok van pijn.
Plotseling viel ze achterover, waarbij ze de verbinding
verbrak. Kahlan pakte haar arm om te voorkomen dat ze omviel.
`Gaat het?'
Du Chaillu knikte. 'Mijn kracht. Ze werkte. Ze was
terug.'
Kahlan keek van de vrouw naar Richard. Hij leek kalmer.
`Wat heb je gedaan? Wat is er gebeurd?'
`Iets probeerde zijn ziel te stelen. Ik heb mijn vermogens
gebruikt om die kracht uit te schakelen en heb hem uit de handen
van de dood gehouden.'
`Is je kracht terug?' Kahlan had haar twijfels. 'Maar hoe kan
dat?'
Du Chaillu schudde haar hoofd. 'Ik weet het niet. Ze kwam
terug toen de Caharin een schreeuw gaf en van zijn paard viel. Ik
merkte het doordat ik mijn band met hem weer kon voelen.'
`Misschien zijn de akkoorden teruggevlucht naar de
onderwereld.' Opnieuw schudde Du Chaillu haar hoofd. 'Wat het ook
was, het was maar tijdelijk. Mijn kracht neemt weer af.' Ze staarde
even in de verte. `Ze is weer verdwenen. Ze was er precies lang
genoeg om hem te helpen.'
Du Chaillu gaf haar mannen kalm opdracht hun wapens te laten
zakken, omdat het voorbij was.
Kahlan was niet overtuigd. Ze wierp weer een blik op Richard.
Het leek er inderdaad op dat hij kalmeerde. Zijn ademhaling werd
gelijkmatiger. Plotseling opende hij zijn ogen. Hij kneep ze tot
spleetjes tegen het licht. Du Chaillu boog zich over hem heen en
drukte de vochtige doek tegen zijn voorhoofd om het zweet weg te
deppen.
`Nu ben je weer in orde, mijn echtgenoot,' zei ze.
`Du Chaillu,' mompelde hij, 'hoe vaak moet ik je nu nog zeggen
dat ik je echtgenoot niet ben. Je interpreteert de oude wetten
verkeerd.'
Du Chaillu keek glimlachend op naar Kahlan. 'Zie je? Hij is
weer beter.'
`De goede geesten zij dank dat je hier was, Du Chaillu,'
fluisterde Kahlan.
`Zeg hem dat maar als hij weer begint te klagen dat ik weg
moet.' Kahlan kon een glimlach niet onderdrukken bij de gedachte
aan Richards frustratie over Du Chaillu en haar enorme opluchting
dat hij inderdaad beter was. Tranen brandden plotseling achter haar
oogleden, maar ze verzette zich ertegen.
`Richard, is alles goed met je? Wat is er gebeurd? Waardoor
viel je van je paard?'
Richard probeerde te gaan zitten, maar Kahlan en Du Chaillu
duwden hem allebei terug op de grond.
`Allebei je echtgenotes vinden dat je een tijdje moet rusten,'
zei Du Chaillu.
Richard gaf zijn pogingen om te gaan zitten op. Hij richtte
zijn grijze ogen op Kahlan. Ze hield zijn arm vast en dankte de
goede geesten in stilte opnieuw.
`Ik weet niet precies wat er gebeurde,' zei hij uiteindelijk.
'Het was alsof er een geluid — als een oorverdovende klok —
explodeerde in mijn hoofd. De pijn was...' Er trok wat kleur weg
uit zijn gezicht. 'Ik weet niet hoe ik het moet uitleggen. Ik heb
nooit eerder zoiets gevoeld.'
Hij ging zitten en duwde deze keer hun uitgestoken handen weg.
'Nu is alles weer in orde. Wat het ook was, het is verdwenen. Het
is weer over.' `Dat weet ik niet zo zeker,' zei Kahlan.
`Ik wel,' zei hij. Hij keek gekweld. 'Het was alsof er iets
aan mijn ziel trok.'
`Het heeft hem niet te pakken gekregen,' zei Du Chaillu. 'Het
heeft het geprobeerd, maar het heeft hem niet te pakken
gekregen.'
Ze was volkomen serieus. Kahlan geloofde haar.
Haar huid trilde, maar verder stond het paard roerloos, met
haar hoeven stevig in het gras. Haar instinct vertelde haar weg te
rennen. Er gingen huiveringen van paniek door haar lijf, maar ze
bleef stokstijf staan. De man was achter het vallende water, in het
donkere gat.
Ze hield niet van gaten. Geen enkel paard hield van
gaten.
Hij had geschreeuwd. De grond had geschud. Dat was alweer een
hele tijd geleden. Sinds dat moment had ze niet bewogen. Nu was het
stil. Maar het paard wist dat haar vriend nog leefde.
Ze stootte een lang, luid gehinnik uit.
Hij leefde nog, maar hij kwam niet naar buiten.
Het paard was alleen.
Er was niets ergers voor een paard dan alleen te zijn.