Deel 2
2
Kahlan had het mis gehad. Het waren geen kinderen geweest die
de kippen hadden geplaagd. `Een havik?' vroeg ze.
Richard keek weer naar de lucht. 'Mogelijk. Misschien een
wezel of een vos. Wat het ook is geweest, het is weggejaagd voordat
het zijn maaltijd kon verorberen.'
`Nou, dat zou je gerust moeten stellen. Het was alleen maar
een of ander beest dat een kip wilde bemachtigen.'
Cara, in haar nauwsluitende rode leren pak, had hen
onmiddellijk gezien en beende al hun kant op. Haar Agiel, die niet
meer leek te zijn dan een smalle, bloedrode leren staaf van
hoogstens dertig centimeter lang, bungelde aan een dun kettinkje om
haar pols. Het angstwekkende wapen bevond zich nooit meer dan een
polsbeweging verwijderd van Cara's greep. Kahlan kon de opluchting
in Cara's blauwe ogen lezen toen ze zag dat haar beschermelingen
niet waren weggetoverd door onzichtbare krachten aan de andere kant
van de deur van het huis van de geesten.
Kahlan wist dat Cara liever dichter bij haar beschermelingen
was gebleven, maar ze was zo inschikkelijk geweest om hun de
privacy van enige afstand te gunnen. De inschikkelijkheid had zich
ook uitgestrekt tot het bij hen weghouden van anderen. Omdat ze
wist hoe dodelijk serieus Cara's toewijding aan hun bescherming
was, kon Kahlan het geschenk van die afstand op waarde
schatten.
Afstand.
Kahlan keek even op naar Richard. Daarom was zijn argwaan
gewekt. Hij had geweten dat het geen kinderen waren die de kippen
plaagden. Cara zou niet hebben toegestaan dat kinderen zo dicht bij
het huis van de geesten waren gekomen, zo dicht bij een deur zonder
slot.
Voordat Cara iets kon zeggen, vroeg Richard haar: 'Heb je
gezien wat er met die dode kip is gebeurd?'
Cara gooide haar lange, blonde vlecht over haar schouder naar
achteren. 'Nee. Toen ik naar het muurtje bij de deur rende, moet ik
het roofdier hebben weggejaagd.'
Alle Mord-Sith droegen hun haar in een enkele vlecht; dat was
een deel van het uniform, zodat niemand zich kon vergissen in wie
ze waren. Als er al mensen waren die zo'n gevaarlijke vergissing
maakten, waren het er niet veel.
`Heeft Zedd nog geprobeerd om naar ons toe te komen?' vroeg
Richard. `Nee.' Cara streek een los plukje blond haar naar
achteren. 'Nadat hij u eten heeft gebracht, heeft hij tegen me
gezegd dat hij u allebei wil spreken als u klaar bent.'
Richard knikte, nog steeds met zijn blik op de schaduwen. 'We
zijn nog niet klaar. We gaan eerst naar een bron in de buurt om een
bad te nemen.' Er gleed een listige glimlach over Cara's gezicht.
'Wat heerlijk. Ik zal uw rug wassen.'
Richard boog zich naar voren en bracht zijn gezicht dicht bij
het hare. `Nee, jij zult mijn rug niet wassen. Jij zult
toekijken.'
Cara's listige glimlach werd breder. `Mmm. Dat lijkt me ook
leuk.' Richards gezicht werd zo rood als het leer van Cara's
pak.
Kahlan wendde haar gezicht af en onderdrukte haar eigen
glimlach. Ze wist hoeveel plezier Cara erin had om Richard aan het
blozen te maken. Kahlan had nooit lijfwachten meegemaakt die zo
openlijk oneerbiedig waren als Cara en haar mede-Mord-Sith. En ook
nooit betere.
De Mord-Sith, een oeroude groepering van beschermers van de
Meester Rahl van D'Hara, deelden allen hetzelfde absolute
zelfvertrouwen. Van jongs af aan was hun training meer dan
barbaars; ze was genadeloos. Ze werden tot meedogenloze
moordenaressen gemaakt.
Kahlan wist vroeger weinig van het mysterieuze land D'Hara in
het oosten. Richard was in het Westland geboren, ver van D'Hara, en
had er nog minder van geweten dan zij. Toen D'Hara het Middenland
aanviel, was Richard meegesleurd in de strijd en had hij
uiteindelijk Darken Rahl gedood, de tiran die D'Hara leidde.
Richard had nooit geweten dat Darken Rahl zijn moeder had
verkracht en hem had verwekt; hij was opgegroeid in de
veronderstelling dat George Cypher, de zachtaardige man die hem had
grootgebracht, zijn vader was. Zedd had het geheim bewaard om zijn
dochter te beschermen, en later zijn kleinzoon. Pas nadat Richard
Darken Rahl had gedood, had hij de waarheid ontdekt.
Richard wist weinig van het rijk dat hij had geërfd. Hij had
de mantel van het gezag alleen omgehangen vanwege de naderende
dreiging van een grotere oorlog. Als ze niet werd tegengehouden,
zou de Imperiale Orde de wereld onderwerpen.
Als nieuwe heerser van D'Hara had Richard de Mord-Sith bevrijd
van de strenge tucht van hun wrede beroep, waarna ze er in vrijheid
voor hadden gekozen zijn bewakers te zijn. Richard droeg twee
Agielen aan een koordje om zijn hals als teken van respect voor de
twee vrouwen die hun leven hadden gegeven om hem te
beschermen.
Richard was een voorwerp van verering voor deze vrouwen, en
toch deden ze met hun nieuwe Meester Rahl wat voorheen ondenkbaar
was geweest: ze hielden hem voor de gek. Ze plaagden hem. Ze lieten
maar zelden een kans lopen om hem op de hak te nemen.
De vorige Meester Rahl, Richards vader, zou hen dood hebben
laten martelen voor zo'n inbreuk op de discipline. Kahlan vermoedde
dat hun oneerbiedigheid hun manier was om Richard eraan te
herinneren dat hij hen had bevrijd en dat ze hem alleen uit vrije
wil dienden. Of misschien hadden ze door hun verwoeste jeugd een
vreemd gevoel voor humor gekregen, dat ze nu vrijelijk konden
uiten.
De Mord-Sith kenden geen angst bij de bescherming van Richard
— en van Kahlan, omdat hij hun dat had opgedragen — en leken af en
toe zelfs te flirten met de dood. Ze beweerden dat hun grootste
angst was om in bed te sterven, oud en tandeloos. Richard had meer
dan eens gezworen dat hij ervoor zou zorgen dat dat vreselijke lot
hun ten deel zou vallen. Deels door zijn grote empathie voor deze
vrouwen, vanwege hun folterende opleiding in de handen van zijn
voorouders, kon Richard zich er maar zelden toe brengen om hen te
berispen om hun grappen, en meestal nam hij hun plaagstootjes goed
op. Zijn terughoudendheid moedigde hen alleen maar aan.
De blos op het gezicht van de Meester Rahl toen Cara zei dat
ze zou toekijken terwijl hij een bad nam, verraadde zijn opvoeding.
Uiteindelijk kreeg Richard zijn ergernis onder controle, en hij
rolde met zijn ogen. 'Je zult ook niet toekijken. Je moet gewoon
hier wachten.' Kahlan wist dat daar geen kans op was. Cara stootte
een spottende lach uit terwijl ze achter hen aan liep. Ze aarzelde
geen moment om zijn rechtstreekse bevelen te negeren als ze vond
dat die strijdig waren met de bescherming van zijn leven. Cara en
haar mede-Mord-Sith voerden zijn bevelen alleen uit als ze die als
belangrijk beschouwden en als ze hem niet in groter gevaar leken te
brengen.
Voordat ze veel verder waren, hadden zich een stuk of zes
jagers bij hen gevoegd die zich uit de schaduwen en steegjes rond
het huis van de geesten losmaakten. Ze waren gespierd en goed
geproportioneerd, hoewel de grootste van hen kleiner was dan
Kahlan. Richard torende boven hen uit. Hun blote borst en benen
waren bedekt met lange strepen en vlekken modder zodat ze minder
opvielen. Ze droegen elk een boog over hun schouder, een mes op hun
heup en een handvol werpsperen.
Kahlan wist dat hun pijlkokers gevuld waren met pijlen die in
een tienstappenvergif waren gedoopt. Dit waren Chandalens mannen;
van de Moddermensen waren zij de enigen die altijd giftige pijlen
droegen. Chandalens mannen waren geen gewone jagers, maar
beschermers van het Moddervolk.
Ze grijnsden allemaal toen Kahlan hen zacht in het gezicht
sloeg, de gebruikelijke begroeting bij het Moddervolk, een gebaar
van respect voor hun kracht. Ze bedankte hen in hun taal voor het
op wacht staan en vertaalde toen haar woorden voor Richard en
Cara.
`Wist jij dat ze zich verspreid hadden, om ons te bewaken?'
fluisterde Kahlan tegen Richard toen ze weer op pad gingen.
Hij wierp een snelle blik over zijn schouder. 'Ik heb er maar
vier gezien. Ik moet toegeven dat ik er twee heb gemist.'
De twee die hij had gemist, had hij onmogelijk kunnen zien; ze
waren van de andere kant van het huis van de geesten gekomen.
Kahlan had er niet een gezien. Ze huiverde. De jagers leken in
staat onzichtbaar te worden als ze dat wilden, hoewel ze er op de
grasvlakten nog beter in waren. Ze was dankbaar voor al die mensen
die in stilte over hun veiligheid waakten.
Cara vertelde hun dat Zedd en Ann in het zuidoostelijke deel
van het dorp waren, dus liepen ze via het westelijke deel naar het
zuiden. Met Cara en de jagers achter zich aan vermeden ze de open
plekken waar de dorpelingen zich hadden verzameld en kozen in
plaats daarvan de stegen tussen de gebouwen van lemen bakstenen,
gepleisterd met geelbruine klei.
De mensen glimlachten en wuifden naar hen, klopten hen op de
rug of gaven hun de traditionele zachte klapjes van eerbied.
De kinderen renden tussen de benen van de volwassenen door,
achter kleine leren ballen, elkaar of een onzichtbare prooi aan. Af
en toe vormden kippen een minder onzichtbare prooi. Ze stoven
verschrikt alle kanten op voor de lachend rondspringende jonge
jagers met hun grijpende handen.
Kahlan, die haar cape dicht om zich heen had geslagen, begreep
niet dat de kinderen, die zo weinig aan hadden, de koude
ochtendlucht konden verdragen. Ze hadden bijna allemaal een
ontbloot bovenlijf en de kleinsten waren zelfs naakt.
De kinderen werden wel in de gaten gehouden, maar ze mochten
rondrennen zoveel ze wilden. Ze werden maar zelden tot de orde
geroepen. Hun latere opleiding zou intensief, zwaar en streng zijn,
en dan zouden ze overal verantwoording voor moeten afleggen.
De kleine kinderen, die nog kinderen mochten zijn, vormden een
trouw, altijd aanwezig en geestdriftig publiek voor alles wat
anders dan anders was. En voor de kinderen van het Moddervolk
leken, net als voor de meeste kinderen, heel veel dingen anders dan
anders. Zelfs kippen. Toen het kleine gezelschap langs de zuidkant
de open plek midden in het dorp overstak, kreeg Chandalen hen in
het oog, de aanvoerder van de dapperste jagers. Hij droeg zijn
beste geitenleren kleding. Zijn haar was, zoals gebruikelijk bij
het Moddervolk, steil naar beneden geplakt met kleverige
modder.
Het coyotevel om zijn schouders was een nieuw teken van
autoriteit. Hij was kort geleden tot een van de zes oudsten van het
dorp benoemd. In zijn geval was 'oudste' eenvoudig een aanduiding
van respect, niet van leeftijd.
Nadat de klappen waren uitgewisseld, gaf Chandalen Richard
uiteindelijk met een grijns een mep op zijn rug. 'Je bent een goede
vriend voor Chandalen,' verklaarde hij. 'De Biechtmoeder zou
Chandalen zeker tot haar echtgenoot hebben gekozen als jij niet met
haar was getrouwd. Je hebt mijn eeuwige dank.'
Voordat Kahlan, wanhopig op zoek naar hulp, naar het Westland
was gegaan en daar Richard had ontmoet, had Darken Rahl alle andere
Belijdsters vermoord, zodat Kahlan als enige overbleef. Totdat zij
en Richard daar een manier voor hadden gevonden, was er nog nooit
een Belijdster uit liefde getrouwd, want haar aanraking zou die
liefde onbedoeld vernietigen.
In het verleden was het altijd zo geweest dat een Belijdster
haar partner koos vanwege de kracht die hij haar dochters zou
schenken, waarna ze hem met haar magische kracht verwoestte.
Chandalen veronderstelde daarom dat hij een groot risico had
gelopen door gekozen te kunnen worden. Hij bedoelde het niet
beledigend.
Met een lach zei Richard dat hij met plezier de taak op zich
nam Kahlans echtgenoot te zijn. Hij keek even om naar Chandalens
mannen Hij dempte zijn stem en werd ernstiger. 'Hebben je mannen
gezien wat er met die kip is gebeurd bij het huis van de
geesten?'
Alleen Kahlan sprak de taal van het Moddervolk, en van het
Moddervolk sprak alleen Chandalen de hare. Hij luisterde aandachtig
terwijl zijn mannen verslag uitbrachten van een rustige nacht nadat
ze hun wachtpost hadden betrokken. Zij waren de derde wacht
geweest.
Toen maakte een van de jongere bewakers, Juni, een gebaar
alsof hij een pijl aanlegde en de pees naar zijn wang trok, waarna
hij snel van de ene naar de andere kant richtte, maar hij zei dat
hij het dier dat de kip in hun dorp had aangevallen, niet had
kunnen ontdekken. Hij deed voor hoe hij de aanvaller had vervloekt
en vol minachting op de grond had gespuugd, om hem zo te beschamen
dat hij zich zou laten zien, maar dat had niet geholpen. Richard
knikte bij de vertaling van Chandalen.
Chandalen had niet alles vertaald wat Juni zei. Hij had de
verontschuldiging van de man weggelaten. Voor een jager, en vooral
voor een van Chandalens mannen, was het beschamend om zoiets te
missen als je op wacht stond. Kahlan wist dat Chandalen later nog
een hartig woordje met Juni zou spreken.
Net voordat ze weer verder liepen, keek de Vogelman, die op
een van de open paalconstructies zat, hun kant op. Als hoofd van de
zes oudsten, en dus van het Moddervolk, had de Vogelman hun
huwelijk voltrokken.
Het zou onbeleefd zijn om hem niet te gaan begroeten en te
bedanken voordat ze naar de bron gingen. Richard had blijkbaar
dezelfde gedachte, want hij veranderde van richting en liep naar
het platform met het dak van gras waar de Vogelman op zat.
Vlakbij waren kinderen aan het spelen. Een paar vrouwen in
rode, blauwe en bruine jurken liepen keuvelend langs. Enkele bruine
geiten zochten de grond af op zoek naar iets eetbaars dat de mensen
misschien hadden laten vallen. Ze leken enig succes te hebben, als
ze zich tenminste konden losrukken van de kinderen. Een paar kippen
pikten in de aarde, terwijl andere rondstapten en klokten.
Op de open plek brandden nog steeds de vreugdevuren, hoewel de
meeste alleen nog maar smeulden. Er zaten mensen omheen, geboeid
door de gloed of de warmte. Vreugdevuren waren een zeldzame
uitspatting die een groot feest symboliseerde, of een bijeenkomst
om de geesten van hun voorouders op te roepen en hun een welkom te
bereiden met warmte en licht. Sommige mensen waren waarschijnlijk
de hele nacht opgebleven om naar het spektakel van de vuren te
kijken. Voor de kinderen waren de vuren een bron van verwondering
en verrukking.
Iedereen had zijn mooiste kleren gedragen voor het feest, en
ze waren nog steeds op hun best gekleed omdat het feest officieel
duurde totdat de zon onderging. De mannen droegen een mooie pels of
huid en hadden hun beste wapens bij zich. De vrouwen droegen een
felgekleurde jurk, metalen armbanden en een brede glimlach.
Jonge mensen waren meestal vreselijk verlegen, maar de
bruiloft maakte hen overmoedig. De vorige avond hadden giechelende
jonge vrouwen openhartige vragen aan Kahlan gesteld. Jongemannen
waren achter Richard aan gelopen, ermee tevreden naar hem te
grijnzen en eenvoudigweg in de buurt te zijn van de belangrijke
gebeurtenissen.
De Vogelman was gekleed in de broek en tuniek van geitenleer
die hij altijd leek te dragen, bij elke gelegenheid. Zijn lange
zilverkleurige haar hing tot op zijn schouders. Aan een leren
riempje om zijn hals hing zijn altijd aanwezige benen fluitje, dat
hij gebruikte om vogels te roepen. Met zijn fluitje kon hij
schijnbaar moeiteloos elke soort vogel roepen die hij maar
wilde. De meeste streken dan neer op zijn uitgestrekte arm en
gingen daar tevreden zitten. Richard was altijd onder de indruk als
hij zo'n demonstratie zag.
Kahlan wist dat de Vogelman de tekens van vogels begreep en
erop vertrouwde. Ze vermoedde dat hij de vogels misschien met zijn
fluitje riep om te zien of ze een teken zouden geven dat alleen hij
kon interpreteren. De Vogelman was ook een scherpzinnig lezer van
tekens die door mensen werden gegeven. Soms had ze het gevoel dat
hij haar gedachten kon lezen. Veel mensen in de grote steden van
het Middenland beschouwden de mensen in de wildernis, zoals het
Moddervolk, als barbaren die rare zaken aanbaden en er primitieve
ideeën op nahielden. Kahlan begreep de eenvoudige wijsheid van deze
mensen en hun vermogen om subtiele tekens te lezen in de levende
dingen die ze zo goed kenden in de wereld om hen heen. Ze had vaak
meegemaakt dat de Moddermensen het weer voor de eerstkomende paar
dagen tamelijk accuraat voorspelden op grond van de manier waarop
het gras bewoog in de wind.
Twee van de dorpsoudsten, Hajanlet en Arbrin, zaten achter op
het platform; hun oogleden vielen af en toe dicht terwijl ze naar
hun mensen op de open plek keken. Arbrins hand lag beschermend op
de schouder van een klein jongetje dat opgerold naast hem lag te
slapen. In zijn slaap zoog het kind ritmisch op zijn duim.
Schalen met restjes voedsel erop stonden overal in het rond,
net als kroezen waarin allerlei dranken hadden gezeten die op
feesten werden genuttigd. Hoewel sommige van die dranken benevelend
waren, wist Kahlan dat de Moddermensen niet de gewoonte hadden
dronken te worden. `Goedemorgen, geëerde oudste,' zei Kahlan in
zijn taal.
Hij hief zijn leerachtige gezicht naar hen op en glimlachte
breed. 'Welkom in de nieuwe dag, kind.'
Zijn aandacht richtte zich weer op iets temidden van de mensen
van zijn dorp. Kahlan zag uit haar ooghoeken hoe Chandalen naar de
lege kroezen keek voordat hij met een gemaakte glimlach omkeek naar
zijn mannen.
`Geëerde oudste,' zei Kahlan, 'Richard en ik willen u graag
bedanken voor de prachtige huwelijksplechtigheid. Als u ons op dit
moment nergens voor nodig hebt, willen we graag naar de warme bron
gaan.'
Hij glimlachte en wuifde met zijn hand dat het goed was.
'Blijf niet te lang, anders zal de warmte die jullie van de bron
krijgen, worden weggespoeld door de regen.'
Kahlan wierp een blik op de wolkeloze lucht. Ze keek weer naar
Chandalen. Hij knikte instemmend.
`Hij zegt dat als we treuzelen bij de bron, we nat zullen
worden van de regen voordat we terug zijn.'
Verbaasd keek Richard naar de hemel. 'Dan kunnen we zijn raad
maar het beste opvolgen en niet treuzelen.'
`Dan kunnen we maar beter gaan,' zei ze tegen de
Vogelman.
Hij wenkte met een vinger. Kahlan boog zich naar hem toe. Hij
sloeg aandachtig de kippen gade die een stukje verderop
rondscharrelden. Naar hem overgebogen, luisterde Kahlan naar zijn
langzame, regelmatige ademhaling terwijl ze wachtte. Ze dacht dat
hij vergeten was dat hij iets wilde gaan zeggen.
Eindelijk wees hij naar de open plek en fluisterde iets tegen
haar. Kahlan ging rechtop staan. Ze tuurde naar de kippen.
`En?' vroeg Richard. Wat zei hij?'
Eerst was ze er niet zeker van dat ze hem goed had verstaan,
maar aan de fronsende gezichten van Chandalen en zijn jagers zag ze
dat dat wel het geval was.
Kahlan wist niet of ze zoiets moest vertalen. Ze wilde de
Vogelman later niet in verlegenheid brengen, nu hij misschien een
beetje te veel feest had gevierd met de rituele drank.
Richard wachtte, de vraag nog in zijn ogen.
Kahlan keek weer naar de Vogelman; zijn bruine ogen staarden
naar de open plek vóór hem, terwijl zijn kin op en neer wipte in
het ritme van de bolda's en trommels.
Ten slotte leunde ze naar achteren totdat haar schouder
Richard aanraakte. 'Hij zegt dat dat daar' — ze wees — 'geen kip
is.'