Deel 42
42
Fitch haastte zich door de schemerige gang. Rowley had hem
gezegd dat het belangrijk was. Morleys blote voeten petsten op de
houten vloer. Fitch vond dat nu raar klinken. Doordat hij nog
nooit
laarzen had gedragen, had Fitch een tijdje moeten wennen aan
het geluid dat ze maakten. Nu vond hij blote voeten raar klinken.
Bovendien herinnerde het geluid hem aan de tijd dat hij een
schoenloze koksmaat was, en hij werd niet graag herinnerd aan dat
deel van zijn leven.
Bode zijn was alsof er een droom waarheid was geworden.
Door de open ramen dreef het geluid van de muziek bij het
banket naar binnen. De vrouw met de harp speelde en zong. Fitch
vond haar zuivere stemgeluid prachtig, als ze met begeleiding van
de harp zong.
`Heb je enig idee waar het over gaat?'
`Nee,' zei Fitch. 'Maar ik kan me niet voorstellen dat er om
deze tijd van de avond berichten te versturen zijn. Vooral niet
omdat er een banket aan de gang is.'
`Ik hoop dat het niet lang duurt.'
Fitch wist wat Morley bedoelde. Ze hadden zich nog maar net
geïnstalleerd om zich te gaan bedrinken. Morley had een bijna volle
fles rum gevonden en ze verheugden zich erop zich helemaal van de
wereld te drinken. Niet alleen dat, maar Morley kende een wasmeisje
dat had gezegd dat ze wel samen met hen dronken wilde worden.
Morley had tegen Fitch gezegd dat ze haar eerst dronken moesten
voeren. Fitch' hart ging sneller kloppen bij de gedachte aan wat
dat kon betekenen.
En afgezien daarvan en van het feit dat hij het gewoon lekker
vond om dronken te worden, wilde hij zijn gesprek met Beata
vergeten.
Het buitenste kantoor was leeg en er hing een holle stilte.
Rowley was niet met hen mee teruggegaan, dus waren ze maar met z'n
tweeën. Dalton Campbell, die langzaam liep te ijsberen met zijn
handen op zijn rug, zag hen en wenkte hen naar binnen.
`Daar zijn jullie. Mooi.'
`Wat kunnen we voor u doen, meester Campbell?' vroeg
Fitch.
Het kantoor werd verlicht door lampen, die een warme gloed
verspreidden. Het raam stond open en de lichte gordijnen bolden op
in de zachte bries. De strijdvlaggen ruisten een beetje in de
wind.
Dalton Campbell slaakte een zucht. 'We zitten in
moeilijkheden. Moeilijkheden over de moord op Claudine
Winthrop.'
`Wat voor moeilijkheden?' vroeg Fitch. 'Kunnen we iets doen om
ze te verhelpen?'
De assistent van de Minister streek met een hand langs zijn
kin. `Jullie zijn gezien.'
Fitch voelde een ijzige rilling van angst langs zijn
ruggengraat klimmen. `Gezien? Hoe bedoelt u?'
`Nou, je herinnert je wel dat je me vertelde dat jullie een
rijtuig hoorden stoppen en dat jullie toen allemaal naar die vijver
zijn gerend om jullie schoon te spoelen.'
Fitch hapte naar lucht. 'Ja, meneer?'
Dalton Campbell zuchtte opnieuw. Hij tikte met een vinger op
het bureau terwijl hij leek na te denken over hoe hij het onder
woorden zou brengen. `Nou, de koetsier was degene die het lichaam
heeft gevonden. Hij is teruggegaan om de stadswacht te
halen.'
`Dat hebt u ons al verteld, meester Campbell,' zei
Morley.
`Ja, maar ik heb net gehoord dat hij zijn assistent heeft
achtergelaten toen hij terugging. Die man heeft jullie spoor door
de tarwe gevolgd. Hij is jullie gevolgd naar de vijver.'
`Goede geesten,' fluisterde Fitch. 'Bedoelt u dat hij heeft
gezien hoe we daar allemaal hebben gezwommen en ons hebben
gewassen?'
`Hij heeft jullie tweeën gezien. Hij heeft zojuist jullie
namen genoemd. Fitch en Morley, zei hij, uit de keuken van het
landhuis.'
Fitch' hart sloeg op hol. Hij probeerde na te denken, maar de
paniek welde sneller op dan hij die kon onderdrukken.
Of er nu een goede reden voor was of niet, ze zouden hem toch
ter dood brengen.
`Maar waarom heeft die man niet eerder iets gezegd, als hij
ons heeft gezien?'
`Wat? 0, ik vermoed dat hij in shocktoestand verkeerde vanwege
de aanblik van het lichaam enzo, dus hij...' Dalton Campbell
zwaaide met zijn hand. 'Hoor eens, er is geen tijd om stil te staan
bij wat er al is gebeurd. Daar kunnen we toch niets meer aan
veranderen.'
De lange Ander trok een la open. 'Ik vind het vreselijk. Ik
weet dat jullie tweeën goed werk voor me hebben gedaan... voor
Anderith. Maar het feit blijft dat jullie gezien zijn.'
Hij pakte een zware leren buidel uit de la en liet die op het
bureau ploffen.
`Wat zal er met ons gebeuren?' vroeg Morley. Zijn ogen waren
zo groot als gouden soevereinen. Fitch wist hoe zijn vriend zich
voelde. Zijn eigen knieën knikten terwijl hij zich probeerde voor
te stellen hoe ze hem zouden executeren.
Er kwam een nieuwe angst bij hem boven, waardoor hij bijna een
gil gaf. Hij herinnerde zich dat Franca hem had verteld hoe die
menigte een touw om haar nek had geknoopt en haar had opgehesen om
een vuur onder haar aan te leggen terwijl ze gewurgd werd en haar
voeten in de lucht schopten. Maar Fitch beschikte niet over magie
om hem te helpen ontsnappen. Hij stak een hand omhoog en kon het
ruwe touw om zijn nek voelen.
Dalton Campbell schoof de leren buidel over het bureau. 'Ik
wil dat jullie dit meenemen.'
Fitch moest zich concentreren om te begrijpen wat Dalton
Campbell had gezegd. 'Wat is het?'
`Voornamelijk zilver. Er zit ook wat goud in. Zoals ik al zei,
ik vind het vreselijk dat dit is gebeurd. Jullie zijn een grote
hulp geweest en hebben me laten zien dat jullie te vertrouwen zijn.
Maar nu iemand jullie heeft gezien en jullie kan identificeren als
de daders... zouden jullie ter dood worden gebracht wegens de moord
op Claudine Winthrop.'
`Maar u zou ze kunnen vertellen...'
`Ik kan ze niets vertellen. Mijn eerste verantwoordelijkheid
ligt bij Bertrand Chanboor en de toekomst van Anderith. De
Soeverein is ziek. Er kan elke dag een beroep worden gedaan op
Bertrand Chanboor om de nieuwe Soeverein te worden. Ik kan niet het
hele land in chaos storten vanwege Claudine Winthrop. Jullie zijn
als soldaten in een oorlog. In een oorlog gaan goede mensen
verloren.
Bovendien zijn de emoties over deze zaak zo hoog opgelopen dat
niemand naar me zou luisteren. Een woedende menigte zou jullie
wegslepen en...'
Fitch dacht dat hij flauw ging vallen. Hij ademde zo snel dat
hij bijna tegen de vlakte ging. 'Bedoelt u dat we ter dood gebracht
zullen worden?' Dalton Campbell keek op uit zijn overpeinzingen.
'Wat? Nee.' Hij duwde weer tegen de leren buidel. 'Ik zei al dat
dit een hoop geld is. Neem het mee. Maak je uit de voeten.
Begrijpen jullie dat dan niet? Jullie moeten maken dat jullie
wegkomen, anders worden jullie ter dood gebracht voordat de zon
opnieuw ondergaat.'
`Maar waar moeten we heen?' vroeg Morley.
Dalton Campbell wuifde met een hand naar het raam. 'Weg. Ver
weg. Zo ver weg dat ze jullie nooit zullen vinden.'
`Maar als het op de een of andere manier kon worden
opgehelderd, zodat de mensen wisten dat we alleen deden wat gedaan
moest worden...' `En de verkrachting van Beata? Jullie hadden Beata
niet hoeven verkrachten.'
`Wat?' zei Fitch bijna hijgend. 'Dat zou ik nooit... Ik zweer
dat ik dat nooit zou doen. Alstublieft, meester Campbell, dat zou
ik nooit doen.' `Het maakt niet uit wat je wel of niet zou doen. De
mensen die achter jullie aan zitten, weten niet beter of jullie
hebben het gedaan. Ze zullen niet rustig wachten zodat ik ze van
het tegendeel kan overtuigen. Ze zullen niet luisteren. Ze denken
dat dezelfde mensen die Claudine hebben verkracht en vermoord, ook
Beata hebben verkracht. Ze zullen jullie niet geloven als er een
man is die jullie kan identificeren als degenen die Claudine
Winthrop hebben vermoord. Of jullie Beata hebben verkracht, doet
niet ter zake. De man die jullie heeft gezien, is een Ander.'
`De mensen die achter ons aan zitten?' Morley streek met een
bevende hand over zijn bleke gezicht. 'Bedoelt u dat er al mensen
achter ons aan zitten?'
Dalton Campbell knikte. 'Als jullie hier blijven, zullen
jullie voor beide misdaden ter dood worden gebracht. De enige kans
die jullie hebben is ervandoor te gaan, en snel.
Omdat ik op jullie heb kunnen vertrouwen en jullie de
Anderithse beschaving zo goed hebben gediend, wilde ik jullie
waarschuwen zodat jullie in elk geval een kans hebben om te
ontkomen. Ik geef jullie mijn spaargeld om jullie te helpen
ontsnappen.'
`Uw spaargeld?' Fitch schudde zijn hoofd. 'Nee, meester
Campbell, we kunnen uw spaargeld niet aannemen. U hebt een vrouw
en...'
`Ik sta erop. Indien nodig zal ik er jullie bevel toe geven.
Ik zal 's nachts alleen kunnen slapen als ik weet dat ik jullie in
elk geval hiermee een beetje heb kunnen helpen. Ik doe alles wat ik
kan om voor mijn mannen te zorgen. Dit is wel het minste dat ik
voor jullie, dappere mannen, kan doen.'
Hij wees naar de leren buidel. 'Neem het mee. Verdeel het.
Gebruik het om ver weg te komen. Begin een nieuw leven.'
`Een nieuw leven?'
`Jazeker,' zei meester Campbell. 'Jullie zouden zelfs een
zwaard voor jezelf kunnen kopen.'
Morley knipperde verbijsterd met zijn ogen. 'Een
zwaard?'
`Natuurlijk. Er zit genoeg in om voor elk van jullie een stuk
of tien zwaarden te kopen. Als jullie naar een ander land gaan,
worden jullie niet beschouwd als Hakens, zoals hier. Op veel
plekken zouden jullie vrije mensen zijn en kunnen jullie zwaarden
voor jezelf kopen. Begin een nieuw leven. Nieuw werk, alles nieuw.
Met die hoeveelheid geld kunnen jullie aardige vrouwen
ontmoeten en die fatsoenlijk het hof maken.'
`Maar we zijn nog nooit buiten Schoonveld geweest,' zei
Morley, bijna in tranen.
Dalton Campbell legde zijn handen op het bureaublad en boog
zich naar hen toe. 'Als jullie hier blijven, zullen jullie ter dood
worden gebracht. De bewakers hebben jullie namen en zijn
ongetwijfeld op dit ogenblik naar jullie op zoek. Waarschijnlijk
zitten ze jullie vlak op de hielen. Ik bid tot de Schepper dat ze
jullie niet hierheen hebben zien komen. Als jullie willen blijven
leven, moeten jullie het geld nemen en vluchten. Ga op zoek naar
een nieuw leven.'
Fitch wierp een snelle blik over zijn schouder. Hij zag of
hoorde niemand, maar ze konden elk moment verschijnen. Hij wist
zich geen raad, maar hij wist wel dat ze moesten doen wat Dalton
Campbell zei en ervandoor moesten gaan.
Fitch greep de leren buidel van het bureau. 'Meester Campbell,
u bent de beste man die ik ooit heb ontmoet. Ik wou dat ik de rest
van mijn leven voor u kon blijven werken. Dank u dat u ons hebt
verteld dat ze achter ons aan zitten en ons een voorsprong
geeft.'
Dalton Campbell stak zijn hand uit. Fitch had nooit eerder een
Ander de hand gedrukt, maar het was een fijn gevoel. Het gaf hem
het gevoel dat hij een man was. Dalton Campbell greep ook Morleys
hand.
`Veel geluk voor jullie allebei. Ik raad jullie aan voor
paarden te zorgen. Koop ze, steel ze niet, want dan zijn ze jullie
meteen op het spoor. Ik weet dat het moeilijk is, maar probeer je
normaal te gedragen, anders wekken jullie achterdocht.
Spring voorzichtig om met het geld, verspil het niet aan
prostituees en rum, anders zal het op zijn voordat jullie het
weten. Als dat gebeurt, zullen jullie gepakt worden en niet lang
genoeg leven om te sterven aan de ziektes die de hoeren jullie
hebben bezorgd.
Als jullie verstandig met het geld omgaan en er zuinig mee
zijn, zullen jullie er een paar jaar goed van kunnen leven, zodat
jullie tijd hebben om een nieuw leven te beginnen op een plek die
jullie bevalt.'
Fitch stak zijn arm uit en schudde hem opnieuw de hand. 'Dank
u voor alle goede raad, meester Campbell. We zullen doen wat u
zegt. We zullen paarden kopen en ervandoor gaan.
Maakt u zich maar geen zorgen over ons. Morley en ik hebben
allebei eerder op straat geleefd. We weten hoe we uit handen moeten
blijven van Anders die ons slecht gezind zijn.'
Dalton Campbell glimlachte. 'Dat zal ook wel. Moge de Schepper
over jullie waken.'
Toen Dalton terugkeerde bij het banket, trof hij Teresa in
zijn stoel gezeten en in druk gesprek gewikkeld met de Minister.
Haar klaterende lach klonk hoog boven het gegons van stemmen uit,
terwijl Bertrands gegrinnik juist lager klonk. Hildemara, Stein en
de kooplieden aan de andere kant van de tafel waren verdiept in hun
eigen gefluisterde conversatie.
Met een glimlach stak Teresa haar hand uit en pakte die van
Dalton. `Daar ben je, lieveling. Kun je nu alsjeblieft blijven?
Bertrand, zeg tegen Dalton dat hij te hard werkt. Hij moet
eten.'
Dalton, ik heb nog nooit een man gekend die zo hard werkte. Je
vrouw is vreselijk eenzaam zonder jou. Ik heb geprobeerd haar bezig
te houden, maar ze is niet geïnteresseerd in mijn verhalen. Ze
hoort ze heel beleefd aan, maar eigenlijk wil ze me alleen maar
vertellen wat een geweldige man jij bent, terwijl ik dat al
weet.'
Bertrand en Teresa spoorden hem aan te gaan zitten terwijl zij
weer naar haar eigen plaats verhuisde. Dalton hief een vinger naar
zijn vrouw om haar om nog een ogenblik geduld te vragen. Hij liep
om de tafel heen, legde zijn ene hand op de schouder van de
Minister en zijn andere op die van Hildemara en boog zich tussen
hen in naar voren. Ze bogen allebei hun hoofd naar hem toe.
`Ik heb zojuist nieuwe informatie gekregen die mijn vermoedens
bevestigt. Het blijkt dat de eerste verslagen van het misdrijf
opgeklopt waren. In werkelijkheid is Claudine Winthrop door slechts
twee mannen vermoord.' Hij gaf de Minister een gevouwen vel papier
dat was gesloten met zegelwas. 'Hier zijn hun namen.'
Bertrand nam het vel papier aan en er verspreidde zich een
glimlach over het gezicht van zijn vrouw.
`Luister goed,' vervolgde Dalton. 'Ik was ze op het spoor,
maar voordat ik ze kon arresteren, hebben ze een groot geldbedrag
uit de kas van de keuken gestolen en zijn ontsnapt. Er is al een
intensieve zoekactie gaande.'
Hij trok vragend een wenkbrauw op terwijl hij eerst de een en
toen de ander aankeek om ervoor te zorgen dat ze begrepen dat hij
er een reden voor had om een verhaal uit zijn duim te zuigen. Hun
eigen gelaatsuitdrukking maakte hem duidelijk dat ze de
onuitgesproken betekenis van zijn woorden begrepen.
`Als u wilt, kunt u morgen de namen bekendmaken van de mannen
op dat vel papier. Ze werkten in de keuken. Ze hebben Claudine
Winthrop verkracht en vermoord. Ze hebben een Hakens meisje
verkracht dat voor Inger de slager werkt. En nu hebben ze de kas
van de keuken leeggestolen en zijn gevlucht.'
`Maar zal het Hakense meisje niets zeggen?' vroeg Bertrand,
die zich zorgen maakte dat ze zou ontkennen dat zij de schuldigen
waren en met de vinger naar hém zou wijzen als ze gedwongen
werd te spreken. `Helaas was de beproeving te zwaar voor haar en is
ze weggelopen. We weten niet waar ze heen is gegaan; waarschijnlijk
is ze bij verre familie
gaan wonen, maar ze zal niet terugkomen. De stadswacht heeft
haar naam; als ze ooit probeert terug te keren, zal ik er als
eerste van horen en haar persoonlijk verhoren.'
`Dan is ze niet hier om de veroordeling van de moordenaars
tegen te spreken.' Hildemara's gezicht betrok weer. 'Waarom zouden
we ze de nacht geven om te ontsnappen? Dat is onzin. De mensen
willen een executie zien. Een openbare terechtstelling. We zouden
er een grootse vertoning van kunnen maken. Er is niets dat de
mensen zo tevreden stelt als een goede openbare
terechtstelling.'
Dalton ademde geduldig en diep in. `De mensen willen weten wie
het heeft gedaan. Bertrand zal ze de namen geven. Dan weet iedereen
dat het bureau van de Minister heeft ontdekt wie de moordenaars
zijn. Dat ze zijn gevlucht voordat hun namen zelfs maar bekend
waren gemaakt, bewijst hun schuld.'
Dalton fronste zelf ook. 'Al het andere zou problemen kunnen
brengen van de kant van de Biechtmoeder. Dat zijn problemen waar we
geen controle over hebben.
Een terechtstelling zou geen enkel doel dienen en alleen veel
risico met zich meebrengen. De mensen zullen tevreden zijn als ze
weten dat we de misdaad hebben opgelost en dat de moordenaars niet
meer onder hen zijn. Als we meer doen, zetten we alles op het spel
terwijl we in de deuropening van de kamer van de Soeverein
staan.'
Hildemara begon tegenwerpingen te maken.
`De man heeft gelijk,' zei Bertrand met gezag.
Ze bond in. 'Dat zal dan wel.'
`Ik zal morgen een verklaring afleggen, met Edwin Winthrop aan
mijn zijde, als hij zich daartoe in staat acht,' zei Bertrand.
'Heel goed, Dalton. Echt uitstekend. Hier heb je een beloning voor
verdiend.' Eindelijk glimlachte Dalton. '0, maar die zit ook in de
planning, Minister.'
Bertrand grinnikte weer sluw. 'Ongetwijfeld, Dalton.
Ongetwijfeld.' Het gegrinnik veranderde in een daverende lach die
zelfs aanstekelijk werkte op zijn vrouw.
Fitch moest tranen uit zijn ogen vegen toen hij en Morley zich
door de gangen van het landhuis repten. Ze liepen zo snel als ze
konden zonder te rennen, indachtig wat Dalton Campbell hun had
gezegd over zich zo normaal mogelijk gedragen. Toen ze bewakers
zagen, veranderden ze snel van richting om te voorkomen dat ze van
dichtbij gezien zouden worden. Van een afstand was Fitch
gewoon een bode en Morley een personeelslid van het landhuis.
Maar als ze bewakers tegenkwamen die probeerden hen tegen te
houden, zouden ze op de loop moeten gaan. Gelukkig overstemde het
rumoer van het banket het geluid van hun voetstappen op de houten
vloeren.
Fitch had een idee om hen te helpen ontkomen. Zonder nadere
uitleg trok hij Morley aan zijn mouw en wenkte dat hij hem moest
volgen. Fitch sloeg af naar het trappenhuis. Ze daalden met twee
treden tegelijk de trap af naar de lagergelegen verdieping.
Fitch sloeg twee hoeken om en vond al snel de kamer die hij
zocht. Die was verlaten. Bijgelicht door een lamp glipten ze naar
binnen en sloten de deur.
`Fitch, ben je gek geworden om ons hier in te sluiten? We
zouden al halverwege Schoonveld kunnen zijn.'
Fitch likte langs zijn lippen. Wie zoeken ze, Morley?'
`Ons!'
`Nee, ik bedoel naar wie ze vanuit hun standpunt zoeken. Een
bode en een koksmaatje, toch?'
Morley krabde op zijn hoofd terwijl hij naar de deur bleef
kijken. 'Dat zal wel.'
`Nou, dit is de kamer van de dienst bevoorrading, waar een
deel van de uniformen wordt bewaard. Voordat een naaister een
uniform voor me op maat had gemaakt, heb ik er zolang een uit deze
kamer gekregen totdat het mijne klaar was.'
`Nou, als je je uniform hebt gekregen, wat doen we hier
dan...' `Trek je kleren uit.'
`Waarom?'
Fitch gromde ongeduldig. `Morley, ze zoeken een bode en een
koksmaat. Als jij een bodelivrei aantrekt, zijn we twee
bodes.'
Morley trok zijn wenkbrauwen op. '0. Dat is een goed
idee.'
Haastig trok Morley zijn vuile keukenkleren uit. Fitch hield
de lamp omhoog en zocht op de planken naar uniformen voor bodes van
de assistent van de Minister. Hij wierp Morley een donkerbruine
broek toe. `Past die?'
Morley stapte in de pijpen en trok de broek op. 'Vrij
goed.'
Fitch trok een wit overhemd met een geplooide kraag te
voorschijn. 'En dit?'
Fitch keek toe hoe Morley probeerde het dicht te knopen. Het
was te smal voor Morleys brede schouders.
`Vouw het weer op,' zei Fitch terwijl hij een ander
zocht.
Morley gooide het overhemd opzij. 'Waarom zou ik die moeite
doen?'
`Pak het en vouw het weer op. Wil je dat we gepakt worden? Ik
wil niet dat ze zien dat we hier zijn geweest. Als ze niet weten
dat iemand kleren heeft gepakt, kunnen we makkelijker
wegkomen.'
`0,' zei Morley. Hij graaide het overhemd van de grond en
begon het met zijn grote handen op te vouwen.
Fitch gaf hem een ander, dat maar een klein beetje te groot
was. Snel daarna vond Fitch een wambuis met lange mouwen dat was
doorgestikt met het patroon van de in elkaar grijpende hoornen des
overvloeds. De randen waren afgezet met het kenmerkende
bruin-zwarte gevlochten tarwestro van de bodes van Dalton
Campbell.
Morley stak zijn armen in de mouwen. Het paste uitstekend.
`Hoe zie ik eruit?'
Fitch hield de lamp op. Hij floot zachtjes. Zijn vriend was
een stuk breder gebouwd dan Fitch. In het bodelivrei zag Morley er
bijna adellijk uit. Fitch had zijn vriend nooit als knap beschouwd,
maar nu zag hij er fantastisch uit.
`Morley, je ziet er beter uit dan Rowley.'
Morley grijnsde. 'Echt?' De grijns verdween. 'Laten we maken
dat we wegkomen.'
Fitch wees. 'Laarzen. Je hebt laarzen nodig, anders zie je er
raar uit. Hier, trek deze kousen aan, dan krijg je geen
blaren.'
Morley hees de kousen op en ging toen op de grond zitten om de
zolen van laarzen tegen zijn voetzool te houden totdat hij een paar
vond dat paste. Fitch zei dat hij al zijn oude kleren moest
oppakken, zodat niemand zou weten dat ze daar waren geweest en een
pak hadden meegenomen, als ze al ontdekten dat er iets weg was; er
was veel dienstkleding opgeslagen in de kamer, maar niet
systematisch genoeg om te kunnen zien of er een uitrusting
verdwenen was.
Toen ze laarzen hoorden in de gang, blies Fitch de lamp uit.
Morley en hij stonden als versteend in het donker. Ze waren te bang
om adem te halen. De laarzen kwamen dichterbij. Fitch wilde
wegrennen, maar als ze dat deden, moesten ze de deur uitrennen en
daar waren de mannen. Mannen. Hij besefte dat hij de laarzen van
twee mannen hoorde. Bewakers. Bewakers die hun ronde deden.
Opnieuw raakte Fitch in paniek bij het idee dat hij ten
overstaan van een jouwende menigte ter dood zou worden gebracht.
Het zweet druppelde langs zijn rug.
De deur ging open.
Fitch kon de man zien staan, met zijn hand op de deurknop,
afgetekend tegen het schemerige licht uit de gang. Hij kon het
zwaard aan de heup van de man zien.
Fitch en Morley stonden vrij ver achteraan in de kamer, in een
gangpad tussen planken. De lange rechthoek licht uit de
deuropening viel op de vloer en kwam bijna tot aan de laarzen van
Fitch. Hij hield zijn adem in. Hij durfde geen vin te
verroeren.
Misschien, dacht hij, ziet de bewaker ons tweeën hier in het
donker niet staan doordat zijn ogen aan het licht gewend
zijn.
De bewaker deed de deur weer dicht en liep verder met zijn
collega, die andere deuren in de gang opende. Het geluid van
voetstappen stierf weg. `Fitch; fluisterde Morley beverig, 'ik moet
vreselijk nodig pissen. Kunnen we hier nu weg? Alsjeblieft?'
Fitch hervond met moeite zijn stem. 'Natuurlijk.'
Hij liep in het pikkedonker in de richting waarin hij zich
herinnerde dat hij de deur had gezien. Het licht van de lege gang
bood een welkome aanblik. Ze haastten zich naar de dichtstbijzijnde
deur naar buiten, de dienstingang vlak bij de brouwerij. Onderweg
lieten ze Morleys oude kleren achter in de lorrenmand bij de
laadplaats.
Ze hoorden de oude brouwer dronken zingen. Morley wilde
stilhouden en iets te drinken pikken. Fitch likte langs zijn lippen
terwijl hij Morleys idee overwoog. De gedachte stond hem ook wel
aan. Hij zou best een slokje lusten.
`Nee,' fluisterde hij uiteindelijk. 'Ik zou niet graag ter
dood worden gebracht vanwege een paar slokken drank. We hebben geld
zat. We kunnen later drank kopen. Ik wil hier geen seconde langer
blijven dan nodig is.'
Morley knikte schoorvoetend. Ze liepen snel de dienstingang
uit en de laadplaats op. Met Fitch voorop haastten ze zich de
treden af, de treden die Claudine had beklommen toen Morley en hij
voor het eerst met haar hadden gepraat. Had ze maar naar hen
geluisterd en gedaan wat Fitch haar had gezegd.
`Gaan we onze spullen niet halen?' vroeg Morley.
Fitch bleef staan en keek naar zijn vriend, die in het licht
stond dat uit de ramen van het landhuis naar buiten viel.
`Heb jij iets dat het waard is om voor te sterven?'
Morley krabde achter zijn oor. 'Nou, nee, ik geloof het niet.
Alleen een stokjesspel met mooi houtsnijwerk dat mijn pa me heeft
gegeven. Verder enkel wat kleren, en dat zijn eigenlijk vodden. Wat
ik nu draag, is beter dan alles wat ik had, zelfs mijn kleren voor
boetedoening.'
Boetedoening. Fitch besefte met vreugde dat ze nooit meer naar
een boetedoeningsbijeenkomst zouden hoeven te gaan.
`Nou, ik heb ook niets dat het waard is om mee te nemen. Ik
heb nog wat kopergeld in mijn kist, maar dat is niets in
vergelijking met wat we nu bij ons hebben. Ik vind dat we naar
Schoonveld moeten gaan om een paar paarden te kopen.'
Morley trok een gezicht. 'Kun jij paardrijden?'
Fitch keek om zich heen om zich ervan te vergewissen dat er
geen bewakers in de buurt waren. Hij gaf Morley een duwtje om hem
aan te sporen verder te lopen.
`Nee, maar dat zullen we snel genoeg leren.'
`Dat zal wel,' zei Morley. 'Maar laten we wel rustige paarden
kopen.' Toen ze de weg bereikten, keken ze allebei voor het laatst
om naar het landhuis.
`Ik ben blij dat ik daar weg ben,' zei Morley. 'Vooral na wat
er vandaag is gebeurd. Ik ben blij dat ik die keuken niet meer in
hoef.'
Fitch keek met een frons naar zijn vriend. 'Waar heb je het
over?' `Heb je het niet gehoord?'
`Wat gehoord? Ik was in Schoonveld om berichten te bezorgen.'
Morley greep Fitch bij zijn arm en ze bleven hijgend staan. 'Over
de brand? Heb je niet gehoord over de brand?'
`Brand?' Fitch was van zijn stuk gebracht. 'Waar heb je het
over?' `Beneden, in de keuken. Eerder op de dag. Er ging iets
krankzinnigs mis met de ovens en de haard, allemaal
tegelijk.'
`Mis? Wat dan?'
Morley stak zijn armen in de lucht en maakte een bulderend
geluid met het speeksel in zijn keel. Hij spreidde zijn armen,
blijkbaar om vlammen te imiteren die zich naar alle kanten
uitbreidden. 'Het vuur vlamde zomaar heel hoog op. Het brood
verbrandde. Het werd zo heet dat er een kookpot spleet.'
`Nee,' zei Fitch verbijsterd. 'Is er iemand gewond
geraakt?'
Er verscheen een gemene grijns over Morleys gezicht. `Gillie
is heel erg verbrand.' Met een elleboog porde hij Fitch in de
ribben. 'Ze was een saus aan het maken toen het vuur op hol sloeg.
Die lelijke zure kop van haar is helemaal verbrand. Haar haar stond
in brand en alles.'
Morley lachte met de bevrediging van iemand die jaren heeft
gewacht op vergelding. 'Ze zal waarschijnlijk niet blijven leven,
zeggen ze. Maar zolang ze leeft, zal ze in elk geval vreselijke
pijn lijden.'
Fitch had gemengde gevoelens. Hij voelde geen sympathie voor
Gillie, maar toch...
`Morley, je moet niet blij zijn dat een Ander gewond is
geraakt. Dat geeft alleen maar blijk van onze boosaardige Hakense
aard.'
Morley trok een smalend gezicht en ze gingen weer op pad. Ze
renden het hele stuk en doken drie keer de velden in toen er een
rijtuig over de weg kwam. Ze verborgen zich in de tarwe of de
sorghum, afhankelijk van welke kant de meeste beschutting bood.
Daar lagen ze op adem te komen totdat het rijtuig voorbij
was.
In zekere zin vond Fitch het weglopen meer een bevrijdende
ervaring dan een angstige vlucht. Nu ze niet meer op het
landgoed waren, was hij minder bang om gepakt te worden. 's Nachts,
in elk geval.
`Ik denk dat we ons overdag moeten verbergen,' zei hij tegen
Morley. `In het begin, tenminste. Ons overdag verbergen op een
veilige plek langs onze route, vanwaar we kunnen zien of er iemand
aan komt. Dan kunnen we in het donker verder trekken, zodat de
mensen ons niet zien, of als ze ons wel zien, ons in elk geval niet
kunnen herkennen.'
`Maar als iemand ons nou overdag vindt als we liggen te
slapen?'
`We zullen de wacht moeten houden. Net als soldaten. Een van
ons houdt de wacht terwijl de ander slaapt.'
Morley leek de logica van Fitch wonderbaarlijk te vinden.
'Daar had ik nou nooit aan gedacht.'
Ze hielden hun pas in en gingen gewoon lopen toen ze de
straten van Schoonveld naderden. Daar wisten ze zo goed de weg dat
ze zich er net zo goed konden verstoppen als in de velden als er
een rijtuig over de weg kwam.
`We kunnen paarden kopen,' zei Fitch, 'en dan vannacht nog een
flinke afstand afleggen.'
Morley dacht even na. 'Hoe moeten we Anderith uit komen?
Meester Campbell zei dat er plekken zijn waar het er niet toe doet
dat we Ha-kens zijn. Maar hoe komen we voorbij het leger aan de
grens, bij de Dominie Dirtch?'
Fitch gaf een rukje aan de schouder van Morleys wambuis. 'We
zijn bodes, weet je nog?'
`Nou en?'
`Dus moeten we voor ons werk de grens over.'
`Moeten bodes voor hun werk Anderith uit?'
Fitch dacht daar even over na. 'Nou, wie zegt van niet? Als we
zeggen dat we een dringend bericht hebben, kunnen ze ons niet
vasthouden tot ze zelf zijn gaan vragen of het waar is. Dat zou te
veel tijd kosten.' `Misschien willen ze het bericht zien.'
`We kunnen ze toch geen geheime berichten laten zien? We
zeggen gewoon dat we op een geheime missie zijn naar een ander land
dat we niet kunnen noemen, met een belangrijk bericht dat ze niet
mogen zien.' Morley grijnsde. 'Ik denk dat dat wel werkt. Ik denk
dat we weg kunnen komen.'
`Dat weet ik wel zeker.'
Morley pakte Fitch vast en dwong hem te blijven staan. `Fitch,
waar gaan we heen? Heb je daar enig idee van?'
Deze keer was het Fitch die grijnsde.