Deel 59

 

59
'De tijd is gekomen,' riep Bertrand Chanboor, de zojuist geïnstalleerde en ingezegende Soeverein van Anderith, tegen de
immense menigte die zich van onder het balkon uitstrekte en niet alleen het plein maar ook de omliggende straten bevolkte, 'om stelling te nemen tegen haat!'
Aangezien hij wist dat het gejuich wel een tijdje door zou gaan, nam Dalton de gelegenheid te baat om even naar Teresa te kijken. Ze glimlachte moedig naar hem terwijl ze haar ogen droogbette. Ze was het grootste deel van de nacht opgebleven, biddend voor de ziel van de overleden Soeverein en voor kracht voor de nieuwe.
Dalton was ook het grootste deel van de nacht opgebleven, om met Bertrand en Hildemara hun strategie te bepalen en te bedenken wat ze zouden zeggen. Bertrand was in zijn element. Hildemara was gelukzalig. Dalton had de touwtjes in handen.
Het offensief was begonnen.
`Als uw Soeverein kan ik niet toestaan dat deze wrede onrechtvaardigheid het volk van Anderith wordt aangedaan! Meester Rahl komt uit D'Hara. Wat weet hij van de behoeften van onze mensen? Hoe kan hij hier voor het eerst komen en dan verwachten dat we ons leven aan zijn genade overleveren?'
De menigte riep boe en siste. Bertrand liet het een tijdje voortduren. `Wat denkt u dat er met u allen, goede Hakense mensen, zal gebeuren als Meester Rahl zijn zin krijgt? Denkt u dat hij ook maar een ogenblik aan u zal denken? Denkt u dat hij zich zou afvragen of u kleding, voedsel of werk hebt? Wij hebben er hard voor gewerkt om ervoor te zorgen dat u werk kunt vinden, met wetten als de Rechtvaardige Werkgelegenheidswet van Winthrop, die ontworpen is om de overvloed van Anderith onder alle mensen te verdelen.'
Hij zweeg even om de mensen de gelegenheid te geven hem toe te juichen.
`We hebben gestreden tegen de haat. We hebben gevochten tegen mensen die het niets kan schelen of er kinderen verhongeren. We hebben ons ingespannen om het leven voor alle mensen van Anderith beter te maken. Wat heeft Meester Rahl gedaan? Niets! Waar was hij toen onze kinderen verhongerden? Waar was hij toen mannen geen werk konden vinden?
Willen we echt dat al ons harde werken en onze vooruitgang plotseling worden weggevaagd door deze harteloze man en zijn bevoorrechte vrouw, de Biechtmoeder? Net nu we het meest kritieke punt in onze hervormingen bereiken? Terwijl we nog zoveel werk te verzetten hebben voor de mensen van Anderith? Wat weet de Biechtmoeder van verhongerende kinderen? Heeft zij ooit voor een kind gezorgd? Nee!'
Toen hij weer begon, sloeg hij met zijn vuist op de balustrade van het balkon om elk punt te benadrukken. 'De naakte waarheid is dat Meester Rahl alleen om zijn magie geeft! Zijn eigen hebzucht is de reden dat hij nu hier is! Hij is gekomen om ons land te gebruiken voor zijn eigen hebzucht!
Hij zou onze wateren vergiftigen met zijn ellendige getover! Dan zouden we niet meer kunnen vissen, doordat zijn magie onze meren, onze rivieren en onze oceaan in dode wateren zou hebben veranderd terwijl hij dankzij zijn giftige magie zijn ijzingwekkende oorlogswapens kan maken!' De mensen waren geschokt en boos om zulke dingen te horen. Dalton peilde de reactie op elk woord, zodat hij de woorden kon aanscherpen voor komende toespraken en voor de berichten die hij door het hele land zou sturen.
`Hij creëert kwade wezens zodat hij zijn ongerechtvaardigde oorlog kan voortzetten. Misschien hebt u gehoord van vreemde, onverklaarbare sterfgevallen. Denkt u dat dat toeval is? Nee! Het is de magie van Meester Rahl! Hij creëert die gemene magische wezens en laat ze dan los om te zien hoe goed ze kunnen doden! Die dodelijke wezens verbranden of verdrinken onschuldige mensen. Anderen worden door deze nachtelijke rovers de daken op gesleept en erafgegooid, hun dood tegemoet.'
De mensen hapten naar lucht, in de ban van zijn woorden.
`Hij gebruikt onze mensen om zijn duistere gilde scherp te maken voor de oorlog!
Zijn zwarte magie zou de lucht vullen met een verdorven nevel die in elk huis zou binnendringen! Wilt u uw kinderen de magie van Meester Rahl laten inademen? Wie weet wat voor martelende dood onschuldige kinderen zullen sterven die zijn achteloze incantaties hebben ingeademd? Wie weet wat voor misvormingen ze zullen oplopen als ze in een vijver zwemmen die hij heeft gebruikt om een bezwering in onder te dompelen?
Dat is waar we om vragen als we ons niet verzetten tegen deze roof van ons land! Hij zou ons een vreselijke dood laten sterven zodat hij zijn machtige vriendjes hier kan laten komen om onze rijkdom te stelen. Dat is de ware reden dat hij naar ons toe komt!'
De mensen waren nu echt verontrust.
Dalton boog zich naar Bertrand over en fluisterde uit zijn mondhoek: `De lucht en het water joegen hun de meeste angst aan. Ga daar dieper op in.'
Bertrand knikte hem nauwelijks waarneembaar toe.
`Dat is wat het betekent, vrienden, om deze dictator in ons midden te dulden. De lucht die we inademen, zal worden bezoedeld met zijn sinistere magie, het water vervuild met zijn hekserij, terwijl hij en zijn trawanten lachen om het lijden van eerlijke, hardwerkende mensen, zowel Anders als Hakens, en ten koste van ons rijk worden. Hij zal onze zuivere lucht en ons schone water gebruiken voor het kweken van zijn smerige magische wezens om een oorlog door te zetten die niemand wil!' De mensen schreeuwden van woede en schudden hun vuisten nu ze hun Soeverein deze lelijke waarheden hoorden onthullen. Er was afgrijzen, angst en weerzin, maar er was voornamelijk woede. Voor sommigen kwam boven op hun teleurstelling in Meester Rahl en de Biechtmoeder de verontwaardiging dat ze voor de gek waren gehouden, terwijl anderen slechts hun verdenkingen jegens zulke harteloze, machtige mensen bevestigd zagen.
Bertrand stak een hand op. 'De Imperiale Orde heeft aangeboden onze gewassen aan te kopen tegen prijzen die ver liggen boven wat we er nu voor ontvangen.' Ze applaudisseerden en floten.
`Meester Rahl zou het van u stelen! Dat is uw keuze, goede mensen, luisteren naar de leugens van die slechte tovenaar uit het verre D'Hara die u ertoe zou verleiden uw rechten weg te geven, die ons land zou gebruiken om zijn gemene magische creaturen te kweken om een nodeloze oorlog door te zetten, die uw kinderen zou laten verhongeren of sterven aan de schadelijke effecten van zijn krankzinnige betoveringen, of datgene wat u verbouwt en produceert verkopen aan de Imperiale Orde en uw familie verrijken als nooit tevoren.'
Nu was de menigte echt opgewonden. De mensen, vol goede wil jegens hun nieuwe Soeverein, hoorden voor het eerst duidelijke redenen om Meester Rahl te verwerpen. Sterker nog, duidelijke redenen om hem te vrezen. En, het mooist van alles, duidelijke redenen om hem te haten. Dalton streepte een paar begrippen weg van de lijst in zijn hand toen hij merkte dat die niet zo effectief waren, en omcirkelde andere, waarop het sterkst werd gereageerd. Zoals Bertrand en hij van tevoren hadden geweten, bracht het woord 'kinderen' de sterkste reactie teweeg; er brak bijna een oproer uit vanwege de vreselijke dingen die hen zouden overkomen. Alleen al het woord 'kinderen' zorgde ervoor dat alle redelijkheid uit de gedachten van de mensen verdampte.
Ook 'oorlog' had het effect dat ze hadden verwacht. De mensen waren geschokt om te horen dat Meester Rahl op een oorlog aanstuurde en dat die niet nodig was. De mensen wilden vrede, tegen elke prijs. Als ze zouden ontdekken wat de prijs was, zouden ze die betalen. Dan zou het te laat zijn om nog iets anders te doen.
`We moeten dit achter ons laten, mensen, in het verleden, en ons wijden aan de zaken van Anderith. We hebben veel werk te verzetten. Dit is niet het tijdstip om alles op te geven wat we hebben bereikt om een land te worden vol slaven van deze tovenaar van verre, een man die is geobsedeerd door rijkdom en macht, een man die ons alleen maar wil meeslepen in zijn krankzinnige oorlog. Er zou vrede kunnen zijn, als hij de vrede een kans zou geven... maar dat zal hij niet doen.
Ik weet dat een dergelijk man onze tradities en ons geloof opzij zal zetten en u uw Soeverein zal afnemen, maar ik vrees voor u, niet voor mezelf. Ik heb nog zoveel te doen. Ik heb de mensen van Anderith zoveel liefde te geven. Ik ben gezegend, en ik heb zoveel om de gemeenschap terug te geven.
Ik smeek u, ik smeek u om als trotse mensen van Anderith uw minachting te tonen voor deze sluwe demon uit D'Hara, om hem te tonen dat u zijn slinkse manieren doorziet.
De Schepper Zelf vraagt u via mij om uw geweten te volgen en tegenstand te bieden aan Meester Rahl door een x te zetten door zijn kwaad! Een kruis door zijn listen! Een kruis door zijn leugens! Een kruis door zijn tirannie! Een kruis door hem en ook door de Biechtmoeder!'
Het hele plein brulde. De gebouwen eromheen schudden op hun grondvesten en het bleef maar doorgaan. Bertrand hief zijn armen voor zich en kruiste ze zodat ze een grote x vormden die iedereen kon zien terwijl hij werd toegejuicht.
Hildemara stond naast hem en applaudisseerde terwijl ze hem strak aankeek met haar gebruikelijke openlijke bewonderende glimlach.
Nadat hij een hand had opgestoken en de menigte eindelijk rustiger werd, stak Bertrand die hand uit naar zijn vrouw om haar te introduceren bij de mensen. Ze juichten haar bijna net zo lang toe als ze hem hadden gedaan.
Hildemara, die mateloos gelukkig was in haar nieuwe rol, spreidde haar handen om hen tot stilte te manen. Dat lukte bijna onmiddellijk. `Goede mensen van Anderith, ik kan u niet zeggen hoe trots ik ben de echtgenote te zijn van deze grote man...'
Ze werd overstemd door het bulderende gejuich. Uiteindelijk slaagde ze er met gestrekte armen in weer stilte af te dwingen.
`Ik kan u niet zeggen hoe mijn man zich met hart en ziel heeft ingezet voor de mensen van Anderith. Onverschillig voor erkenning en onopgemerkt heeft hij onvermoeibaar gewerkt voor de mensen, zonder enige aandacht voor zijn eigen rust en voeding.
Als ik hem vroeg het even rustig aan te doen, zei hij tegen me: "Hildemara, zolang er hongerige kinderen zijn, kan ik niet rusten." '
Terwijl de menigte opnieuw dol werd, moest Dalton zich omdraaien om een slokje wijn te nemen. Teresa greep hem bij zijn arm.
`Dalton; fluisterde ze, `de Schepper heeft onze gebeden verhoord om ons Bertrand Chanboor te schenken als Soeverein.'
Hij moest bijna lachen, maar zag het ontzag in haar ogen toen ze naar de man keek. Dalton zuchtte. Het was niet de Schepper die hun Bertrand had geschonken, maar Dalton zelf.
`Tess, veeg je ogen droog. Het beste moet nog komen.'
Hildemara vervolgde: 'En in het belang van die kinderen, vraag ik ieder van u om nee te zeggen tegen de haat en verdeeldheid die Meester Rahl onder onze mensen zou zaaien!
Zeg ook nee tegen de Biechtmoeder, want wat weet zij van gewone mensen? Ze is een vrouw die bevoorrecht geboren is, rijk geboren is. Wat weet zij van hard werken? Laat haar zien dat haar bij de geboorte verkregen heerschappij ten einde is! Laat haar zien dat we ons niet vrijwillig zullen onderwerpen aan haar weerzinwekkende behandeling van arme werkende mensen! Laat haar zien dat we haar bevoorrechte leventje verwerpen! Een kruis door de Biechtmoeder en haar pretentieuze eisen aan mensen die ze niet eens kent!
Ik vind dat Meester Rahl en de Biechtmoeder genoeg rijkdommen hebben! Geef ze de uwe er niet ook nog bij! Daar hebben ze geen recht op!' Dalton geeuwde en wreef in zijn ogen terwijl het gejuich overging in het scanderen van de naam Chanboor. Hij kon zich niet herinneren wanneer hij voor het laatst had geslapen. Hij had een van de Directeuren het mes op de keel moeten zetten om de benoeming unaniem te maken. Die unanimiteit impliceerde dat er een goddelijke interventie was geweest ten gunste van de gekozen Soeverein, en diende ertoe zijn mandaat te verstevigen.
Toen uiteindelijk Bertrand weer naar voren stapte en de menigte opnieuw toesprak, luisterde Dalton maar half totdat hij zijn eigen naam hoorde noemen.
`En daarom, en om andere redenen die te talrijk zijn om op te sommen, heb ik me persoonlijk bemoeid met het selectieproces. Met bijzondere trots stel ik de nieuwe Minister van cultuur aan u voor, een man die u net zo goed zal beschermen en dienen als allen die hem voor zijn gegaan' — Bertrand stak zijn hand uit — `Dalton Campbell.'
Naast hem liet Teresa zich op haar knieën zakken en ze boog haar hoofd in de richting van Bertrand.
`0, Soeverein, Uwe Grootheid, dank u dat u mijn echtgenoot erkenning schenkt. De Schepper zegene u voor wat u voor hem hebt gedaan.'
In plaats van trots te zijn op de benoeming, voelde Dalton zich een beetje in de steek gelaten. Teresa wist hoe hard hij had gewerkt om te komen waar hij was, maar nu schreef ze het allemaal toe aan de grootheid van Bertrand Chanboor.
Dat was de macht van het woord van de Soeverein. Toen hij uitkeek over de juichende menigte en peinsde over de woorden die hij tot Bertrand en Hildemara zou richten, bedacht hij dat het eigenlijk maar goed was ook, want de mensen zouden zich net zo sterk laten beïnvloeden door het standpunt van de Soeverein met betrekking tot de aanstaande stemming.
Maar er zou nog meer komen. Dalton moest het laatste onderdeel nog ontketenen.
Toen de deur werd opengetrokken, botste de stank tegen hem op als een gevangene die wilde ontsnappen. Het was te donker om iets te zien. Dalton knipte met zijn vingers en de grote Anderse bewakers rukten de toortsen uit de roestige houders en brachten die naar hem toe.
`Weten jullie zeker dat hij nog leeft?' vroeg Dalton. 'Controleren jullie dat weleens?'
`Hij leeft nog, Minister.'
Dalton was een ogenblik in de war en daarna onthutst door de titel. Elke keer dat iemand hem bij zijn titel aansprak, duurde het een fractie van een seconde voordat hij besefte dat ze hém bedoelden. Alleen de klank al, Minister van cultuur, Dalton Campbell, deed hem duizelen. De bewaker hield de toorts voor zich uit. 'Hier, Minister Campbell.' Dalton stapte over mannen heen die zo vies waren dat ze bijna onzichtbaar waren tegen de vettige zwarte vloer. Stinkend water stroomde door een uitsparing in het midden van de zwart geworden stenen. Waar het de kamer binnenkwam, diende het als drinkwater, zo vies als het was. Waar het eruitstroomde was het een latrine. Op de muren, op de vloer, op de mannen, overal krioelde het van het ongedierte.
In de tegenoverliggende muur, aan de andere kant van het smerige water, zat ongeveer op ooghoogte een getralied raampje, te klein om doorheen te kruipen, dat uitkeek op een steeg. Als familie of vrienden er iets om gaven of de gevangenen nog leefden, konden ze hun vanuit het straatje eten geven.
Doordat de armen en voeten van de mannen in houten blokken waren geklemd om ze in hun bewegingen te beperken, konden ze niet met elkaar vechten om voedsel. Ze konden niet veel meer dan op de vloer liggen. Ze konden niet lopen door de blokken; op zijn best konden ze met sprongetjes een kleine afstand afleggen. Als ze zich ver genoeg konden oprichten, konden ze hun mond dicht bij het raam brengen en voedsel in ontvangst nemen. Als niemand hen voerde, stierven ze.
Alle gevangenen waren naakt. Het toortslicht werd teruggekaatst door vettige zwarte lijven, en hij zag dat een van de gevangenen een magere oude vrouw zonder tanden was. Dalton wist zelfs niet zeker of alle mannen leefden. Sommigen vertoonden geen reactie toen de mannen over hen heen stapten.
`Het verbaast me dat hij nog leeft,' zei Dalton tegen de bewaker.
`Er zijn nog steeds mensen die in hem geloven. Ze komen hem elke dag eten geven. Hij spreekt ze toe, door het raam heen, nadat ze hem hebben gevoerd. Ze zitten naar zijn gebazel te luisteren alsof hij iets belangrijks te zeggen heeft.'
Dalton had geen idee gehad dat de man nog volgelingen bezat; dat was een meevaller. Als de volgelingen al klaar stonden, zou het niet veel tijd kosten om de beweging op gang te krijgen.
Een bewaker stak een toorts naar beneden om te wijzen. 'Daar is hij, Minister Campbell. Dat is hem.'
De bewaker schopte de man die op zijn zij lag. Het hoofd draaide hun kant op. Niet snel, niet langzaam, maar weloverwogen. In plaats van de angstige blik die Dalton had verwacht, keek er één oog fel naar hem op. `Serin Rajak?'
`Dat klopt,' gromde de man. 'Wat wil je?'
Dalton ging op zijn hurken naast de man zitten. Hij moest een tweede poging doen om in te ademen. De stank was overweldigend.
`Ik ben zojuist tot Minister van cultuur benoemd, meester Rajak. Vandaag. Als eerste daad ben ik hierheen gekomen om het onrecht dat u is aangedaan te verhelpen.'
Toen zag Dalton dat de man een oog miste. Hij had een slecht geheeld diepliggend litteken op de plaats waar het had gezeten.
`Onrecht. De wereld is vol onrecht. De magie is los om de mensen te schaden. De magie heeft me hier gebracht. Maar ik heb me niet gewonnen gegeven. 0 nee. Ik zal me nooit gewonnen geven aan het kwaad van de magie.
Ik heb met plezier een oog voor de zaak gegeven. Heb ik verloren aan een heks. Als u van me verwacht dat ik mijn heilige oorlog tegen de verachtelijke verbreidere van magie opgeef, dan kunt u me net zo goed hier laten. Laat me maar hier, hoort u dat? Laat me hier! Ik zal me nooit gewonnen geven!'
Dalton week een beetje terug terwijl de man woest op de vloer lag te spartelen en aan ketenen rukte waarvan zelfs iemand die half krankzinnig was nog kon zien dat ze zich nooit af zouden laten schudden. Hij bleef het proberen totdat zijn polsen gekleurd werden door vers bloed. `Ik zal de strijd tegen de magie niet opgeven! Hebt u dat gehoord? Ik zal me niet gewonnen geven aan degenen die de aanbidders van de Schepper teisteren met magie!'
Dalton legde kalmerend een hand op de vieze schouder van de man. `U begrijpt het verkeerd, meneer. Magie richt grote schade aan in ons land. De mensen sterven door verbranding of verdrinking. Mensen springen zonder enige reden van gebouwen en bruggen af...'
`Heksen!'
`Dat is wat we vrezen...'
`Heksen die mensen vervloeken! Als jullie idioten nou maar eens luisterden! Ik heb geprobeerd jullie te waarschuwen! Ik heb geprobeerd te helpen! Ik heb geprobeerd het land van ze te ontdoen!'
`Daarom ben ik hier, Serin. Ik geloof je. We hebben je hulp nodig. Ik ben gekomen om je vrij te laten en je te smeken ons te helpen.'
Het wit van 's mans ene oog, dat omhoogstaarde, was een baken in de inktzwarte nacht van vuil.
`De Schepper zij geprezen,' fluisterde hij. 'Eindelijk. Eindelijk ben ik geroepen om Zijn werk te doen.'