Deel 13

 

13
Fitch, die wel beter wist dan te gaan staan wachten totdat de kar de rest van de oprijlaan had afgelegd en via het weggetje op het keukenerf was aangekomen, verzamelde haastig een arm vol ap-
pelhout en sjouwde dat naar binnen. In zijn haast om weer buiten te komen, gooide hij het allemaal zonder nadenken in de vergaarbak, maar boven de herrie uit van mensen die met elkaar praatten en naar elkaar riepen, allerlei etenswaren die in pannen lagen te sissen, het geknapper van de vuren, het getik van lepels in kommen, het malen van stampers in vijzels, het raspen van borstels en het algemene lawaai van al die mensen die aan het werk waren, hoorde niemand dat zijn hout slordig in de bak kletterde. Een deel ervan viel eruit en hij was van plan het te laten liggen, maar toen hij meester Drummond vlakbij ontwaarde, liet hij zich op zijn knieën zakken en stapelde het hout snel in de bak.
Nadat hij weer naar buiten was gerend, met bonzend hart, stokte zijn adem in zijn keel toen hij zag wie er naast de slagerskar liep.
Zij was het.
Fitch wrong zijn handen terwijl hij toekeek hoe ze Bruintje naar de losplaats leidde. Daardoor verdraaide hij de splinter die in zijn vlees zat, en hij trok een grimas. Hij vloekte zachtjes en klemde toen zijn kaken op elkaar in de hoop dat ze het niet had gehoord. Hij liep naar de kar en schudde zijn kloppende hand om de pijn te verdrijven.
`Hallo, Beata.'
Ze keek alleen even op. 'Fitch.'
Hij zocht naar iets om te zeggen, maar kon niets zinnigs bedenken. Hij stond er zwijgend bij terwijl zij met haar tong klakte en Bruintje aanspoorde achteruit te lopen. Ze hield met één hand de streng vast en streelde met haar andere de borst van het paard om hem te leiden en gerust te stellen terwijl hij achteruitklepperde. Fitch zou er iets voor geven als die hand hém zo liefkozend zou aanraken.
Haar korte rode haar, dat zacht, glanzend en dik was en mooi naar binnen krulde en zacht tegen haar nek rustte, golfde in de warme lentebries. Fitch wachtte naast de kar; hij was bang om iets doms te zeggen en Beata de indruk te geven dat hij een idioot was. Hoewel hij vaak aan haar dacht, vermoedde hij dat zij waarschijnlijk nooit één gedachte aan hem wijdde. Dat was tot daaraantoe, maar het zou ondraaglijk zijn als ze hem een idioot vond. Hij wilde dat hij een interessant nieuwtje wist, of iets anders waardoor ze positief over hem zou gaan denken.
Uitdrukkingsloos gebaarde Beata terwijl ze terugliep naar de kar en naar de plek waar hij stond. 'Wat is er met je hand?'
Haar gestalte zo dicht bij hem deed hem verstijven. De donkerblauwe jurk omvatte haar ribben boven de uitwaaiering van de lange rok en bolde over haar boezem op een manier waardoor hij moest slikken om adem te kunnen halen. Er liep een rij versleten houten knopen over de voorkant. Een speld met een eenvoudige spiraalvormige knop hield de kraag gesloten bij haar keel.
Het was een oude jurk; ze was per slot van rekening een Haken, net als hij, en verdiende dus niet beter. De randen van de blauwe stof waren hier en daar gerafeld en hij was een beetje verbleekt op de schouders, maar op het lijf van Beata zag hij er majestueus uit.
Met een ongeduldige zucht greep ze zijn hand om zelf te kijken. `Het is niets... alleen een splinter,' stamelde hij.
Ze draaide zijn hand om en legde die met de palm naar boven in haar andere hand, en ze trok de huid naar boven om te zien hoe diep de splinter zat. Hij verstarde door de onverwacht warme aanraking van haar hand die de zijne vasthield. Hij schrok toen hij zag dat zijn handen, die steeds in het warme sop hadden gezeten om potten en pannen af te wassen, schoner waren dan de hare. Hij was bang dat ze zou denken dat hij niet hard werkte.
`Ik was pannen aan het afwassen,' legde hij uit. 'Toen moest ik eikenhout binnenbrengen. Heel veel en zwaar eikenhout. Daarom zweet ik zo.'
Zonder een woord te zeggen trok Beata de speld uit de bovenkant van haar jurk. De hals viel een paar centimeter open en onthulde de welving daaronder. Zijn mond viel open toen hij zoveel van haar zag, zoveel dat ze normaal gesproken verborgen hield. Hij verdiende haar hulp niet, en nog minder de aanblik van het vlees bij haar hals dat ze eigenlijk verborgen wilde houden. Hij dwong zichzelf de andere kant op te kijken. Fitch gaf een gil toen hij de prik van de scherpe speld voelde. Met een geconcentreerde frons mompelde ze een verontschuldiging terwijl ze naar de splinter groef. Hij probeerde zijn gezicht niet te vertrekken van pijn, dus krulde hij in plaats daarvan zijn tenen in de aarde terwijl hij wachtte.
Hij voelde een diepe, scherpe, pijnlijke ruk. Ze bekeek de lange, naaldvormige eiken splinter die ze eruit had getrokken even en wierp hem toen weg. Ze sloeg haar kraag dicht en zette hem weer vast met de speld. `Zo,' zei ze en ze wendde zich naar de kar.
`Dank je, Beata.' Ze knikte. 'Dat was heel aardig van je.' Hij volgde haar op de voet. 'Uh, ik moet je helpen bij het uitladen.'
Hij sleepte een enorm achterstuk van een rund naar de achterkant van de kar en dook eronder om het op zijn schouder te hijsen. Zijn knieën knikten bijna onder het gewicht. Toen hij erin was geslaagd zich om te draaien, zag hij dat Beata al het pad opliep met een uitpuilend net met jonge kippen in de ene hand en een ribstuk van een schaap op haar andere schouder balancerend, dus ze zag zijn gigantische inspanning niet. Binnen zei Judith, de beheerster van de voorraden, dat hij een lijst moest maken van alles wat de slager had gestuurd. Hij boog en beloofde dat hij dat zou doen, maar inwendig schrok hij.
Toen ze terugkwamen bij de wagen, somde Beata voor hem op wat ze allemaal bij zich had, en ze sloeg met een hand op de zaken die ze afriep. Ze wist dat hij niet kon lezen en zich de lijst dus moest inprenten. Ze zorgde ervoor dat alles duidelijk was. Er was varken, schaap, os, bever en rund, drie potten merg, acht dikke leren zakken met vers bloed, een half vat varkensmagen om te vullen, twee dozijn ganzen, een mand duiven en drie netten met jonge kippen, inclusief het ene dat ze al naar binnen had gebracht.
`Ik weet zeker dat ik...' Beata trok een net met jonge kippen weg op zoek naar iets. 'Hier is hij,' zei ze. 'Ik was even bang dat ik ze niet bij me had.' Ze trok het los. 'Een zak met mussen. De Minister van cultuur wil altijd mussen als hij een banket geeft.'
Fitch voelde dat zijn gezicht rood werd. Iedereen wist dat mussen en musseneieren gegeten werden om lust op te wekken, hoewel hij zich niet kon voorstellen waarom; hij had niet het gevoel dat er nog meer lust opgewekt hoefde te worden. Toen Beata hem aankeek om te zien of hij het aan zijn geheugenlijst had toegevoegd, had hij de overweldigende behoefte om iets te zeggen, wat dan ook, om van onderwerp te veranderen.
`Beata, denk jij dat de misdaden van onze voorouders ons ooit vergeven zullen worden en dat we dan net zo zuiver van hart zullen zijn als de Anders?'
Haar gladde voorhoofd kreeg rimpels. 'We zijn Hakens. We kunnen nooit zo goed zijn als de Anders; onze ziel is verdorven en kan niet zuiver zijn; hun ziel is zuiver en kan niet verdorven zijn. We kunnen nooit helemaal gelouterd worden, we kunnen alleen maar hopen dat we onze verachtelijke natuur in bedwang kunnen houden.'
Fitch kende het antwoord net zo goed als zij. Doordat hij het had gevraagd, dacht ze nu waarschijnlijk dat hij hopeloos onwetend was. Hij was er nooit erg goed in geweest om zijn gedachten zodanig uit te drukken dat duidelijk werd wat hij echt bedoelde.
Hij wilde zijn schuld afbetalen, absolutie verkrijgen en een meneer-naam verwerven. Niet veel Hakens bereikten dat voorrecht ooit. Hij zou nooit kunnen doen wat hij wilde totdat hij dat had verwezenlijkt. Met hangend hoofd dacht hij erover na hoe hij zijn vraag beter kon stellen.
`Maar, ik bedoel... hebben we na al die tijd nog niet geleerd wat de fouten van onze voorouders waren? Wil jij niet meer te zeggen hebben over je eigen leven?'
`Ik ben een Haken. Ik ben het niet waard om over mijn lot te beslissen. Je zou moeten weten dat aan het eind van dat pad het kwaad ligt.'
Hij peuterde aan de gescheurde huid waar ze de splinter uit had getrokken. 'Maar sommige Hakens dienen op een manier die leidt tot absolutie. Jij hebt ooit gezegd dat je graag in het leger zou willen. Dat zou ik ook wel willen.'
`Jij bent een mannelijke Haken. Het is jou niet toegestaan om wapens aan te raken. Ook dat zou je moeten weten, Fitch.'
`Ik bedoelde niet dat... Ik weet wel dat het niet kán. Ik bedoelde alleen maar... Ik weet niet.' Hij schoof zijn handen in zijn achterzakken. 'Ik bedoelde alleen maar dat ik wou dat het kon, dat is alles, zodat ik goed zou kunnen doen, mezelf zou kunnen bewijzen. De mensen helpen die we hebben doen lijden.'
`Ik begrijp het.' Ze gebaarde naar de ramen op de bovenverdiepingen. `De Minister van cultuur zelf heeft de wet goedgekeurd dat Hakense vrouwen in het leger mogen dienen, net als de Anderse vrouwen. Die wet zegt ook dat iedereen respect moet tonen voor die Hakense vrouwen. De Minister leeft met alle mensen mee. De Hakense vrouwen zijn hem veel verschuldigd.'
Fitch wist dat hij niet had overgebracht wat hij eigenlijk bedoelde. 'Maar wil je dan niet trouwen en...'
`Hij heeft ook de wet goedgekeurd dat Hakense vrouwen werk moeten krijgen, zodat we in ons levensonderhoud kunnen voorzien zonder te hoeven trouwen en slavinnen te moeten zijn van de Hakense mannen, want het is hun aard om te overheersen, en als ze daar via het huwelijk de kans toe krijgen, zullen ze dat zelfs bij hun eigen soort doen. Minister Chanboor is een held voor alle Hakense vrouwen.
Hij zou ook een held voor de Hakense mannen moeten zijn, want hij brengt jullie cultuur, zodat jullie je oorlogszuchtige manieren kunnen laten varen en kunnen toetreden tot de gemeenschap van vredelievende mensen. Misschien ga ik inderdaad in het leger, want in het leger dienen is een manier waarop Hakense vrouwen respect kunnen verdienen. Dat is de wet. De wet van Minister Chanboor.'
Fitch voelde zich alsof hij op boetedoening was. 'Ik respecteer je, Beata, ook al zit je niet in het leger. Ik weet dat je goed zult doen voor anderen, of je nu wel of niet in het leger gaat. Je bent een goed mens.' Beata's heftigheid nam af. Ze haalde aarzelend één schouder op. Haar stem werd minder scherp. `De belangrijkste reden dat ik op een dag misschien in het leger ga, is, zoals je zegt, om mensen te helpen en goed te doen. Ik wil ook goeddoen.'
Fitch benijdde haar. In het leger zou ze gemeenschappen kunnen helpen die met allerlei moeilijkheden werden geconfronteerd, van overstromingen tot hongersnood. Het leger hielp behoeftigen. De mensen in het leger werden gerespecteerd.
En het was niet meer zoals in het verleden, toen het gevaarlijk kon zijn om in het leger te zitten. Niet met de Dominie Dirtch. Als de Dominie Dirtch ooit werden geactiveerd, konden die elke tegenstander tot overgave dwingen zonder dat het leger hoefde te vechten. Gelukkig waren de Anders nu verantwoordelijk voor de Dominie Dirtch, en zij zouden zo'n wapen alleen gebruiken om de vrede te handhaven, nooit om opzettelijk iemand kwaad te doen.
De Dominie Dirtch waren het enige Hakense dat de Anders gebruikten. De Anders zouden zelf nooit zoiets hebben kunnen bedenken; zij waren niet in staat tot de slechte gedachten die ervoor nodig moesten zijn geweest om zo'n wapen te ontwerpen. Alleen Hakens hadden zo'n ronduit boosaardig wapen kunnen maken.
`Of misschien kan ik ooit hier komen werken, net als jij,' vervolgde Beata. Fitch keek op. Ze staarde naar de ramen van de tweede verdieping. Bijna zei hij iets, maar hij bedacht zich en hield zijn mond. Ze bleef omhoogkijken naar de ramen terwijl ze verder praatte.
`Hij kwam op een keer binnenlopen bij Inger, en toen heb ik hem zelf gezien. Bertrand — ik bedoel Minister Chanboor — is veel knapper om te zien dan Inger de slager.'
Fitch wist niet hoe hij dat soort dingen moest beoordelen bij een man, want vrouwen hadden altijd de mond vol van mannen die Fitch niet knap vond. Minister Chanboor was groot en hij was misschien ooit knap geweest, maar hij begon grijze strengen in zijn donkere Anderse haar te krijgen. De vrouwen in de keuken giebelden allemaal onder elkaar over de man. Als hij binnenkwam, werden sommigen rood en moesten zichzelf al zuchtend koelte toewuiven. Fitch vond hem weerzinwekkend oud. `Iedereen zegt dat de Minister een zeer charmante man is. Zie jij hem weleens? Of praat je weleens met hem? Ik heb gehoord dat hij zelfs met Ha-kens praat, net als gewone mensen. Iedereen geeft zo hoog van hem op.
Ik heb Anders horen zeggen dat hij op een dag waarschijnlijk Soeverein zal worden.'
Fitch leunde tegen de kar. 'Ik heb hem een paar keer gezien.' Hij vertelde haar maar niet dat Minister Chanboor hem een keer een draai om de oren had gegeven toen hij een bot botermes vlak naast de voet van de Minister had laten vallen. Hij had de tik verdiend.
Hij keek even naar haar. Ze staarde nog steeds naar de ramen. Fitch keek naar de voren in de vochtige aarde. 'Iedereen waardeert en respecteert de Minister van cultuur. Ik ben blij dat ik voor zo'n voortreffelijk man mag werken, ook al ben ik dat niet waard. Het is een teken van de edelheid van zijn hart dat hij Hakens werk geeft, zodat we niet verhongeren.'
Plotseling keek Beata slecht op haar gemak om zich heen en veegde haar handen schoon aan haar rok. Hij probeerde nogmaals haar zijn nobele bedoelingen duidelijk te maken.
`Ik hoop dat ik op een dag goed kan doen. Kan bijdragen aan de gemeenschap. Mensen kan helpen.'
Beata knikte goedkeurend. Hij voelde zich aangemoedigd door die goedkeuring. Fitch hief zijn kin.
`Ik hoop dat ik op een dag mijn schuld heb afbetaald en mijn meneer-naam verkrijg, en dat ik dan naar Aydindril kan reizen, naar de Tovenaarsburcht, om de tovenaars te vragen me tot de Zoeker van Waarheid te benoemen en me het Zwaard van de Waarheid te geven, zodat ik kan terugkeren om het Anderse volk te beschermen en goed te doen.'
Beata keek naar hem en knipperde met haar ogen. Toen barstte ze in lachen uit.
`Jij weet niet eens waar Aydindril ligt of hoe ver het is.' Ze schudde schaterlachend haar hoofd.
Hij wist wel waar Aydindril lag. 'Naar het noorden en naar het oosten,' mompelde hij.
`Ze zeggen dat het Zwaard van de Waarheid een magisch voorwerp is. Magie is laag en slecht en kwaad. Wat weet jij van magie?'
`Nou... niets, geloof ik...'
`Jij weet helemaal niets van magie. Of van zwaarden. Je zou waarschijnlijk je eigen voet afhakken.' Ze boog zich over naar de kar, tilde er grinnikend de mand met duiven en nog een net met kippetjes uit en ging op weg naar de keukens.
Fitch wou dat hij dood was. Hij had haar zijn geheime droom verteld en ze had gelachen. Zijn kin zonk op zijn borst. Ze had gelijk. Hij was een Haken. Er was geen enkele hoop dat hij ooit zou kunnen bewijzen wat hij waard was.
Hij hield zijn ogen neergeslagen en zei niets meer terwijl ze de kar uitlaadden. Hij voelde zich een idioot. Bij elke stap berispte hij zichzelf in stilte. Hij wilde dat hij zijn dromen voor zich had gehouden. Hij wilde dat hij zijn woorden kon terugnemen.
Voordat ze de laatste spullen van de kar trokken, pakte Beata zijn arm en schraapte haar keel, alsof ze iets wilde zeggen. Fitch sloeg zijn ogen weer neer, erin berustend dat hij moest aanhoren wat ze nog meer te zeggen had over zijn domheid.
`Het spijt me, Fitch. Mijn verdorven Hakense aard kreeg de overhand en zorgde ervoor dat ik wreed was. Het was verkeerd van me om zulke wrede dingen te zeggen.'
Hij schudde zijn hoofd. 'Je had gelijk dat je lachte.'
`Hoor eens, Fitch... we hebben allemaal onmogelijke dromen. Dat maakt gewoon ook deel uit van onze verdorven aard. We moeten leren boven onze verachtelijke dromen te staan.'
Hij streek zijn haar van zijn voorhoofd terwijl hij opkeek in haar grijsgroene ogen. 'Heb jij ook dromen, Beata? Echte dromen? Iets waarnaar je verlangt?'
`Je bedoelt zoals jouw domme dromen om de Zoeker van Waarheid te worden?' Hij knikte. Eindelijk wendde ze haar blik af. 'Het is alleen maar eerlijk als ik het je vertel, zodat jij mij ook kunt uitlachen.'
`Ik zal niet lachen,' fluisterde hij, maar ze staarde naar de witte wolkjes die langs de felblauwe hemel dreven en leek hem niet te horen.
`Ik wou dat ik kon leren lezen.'
Ze wierp hem een steelse blik toe om te zien of hij ging lachen. Dat deed hij niet.
`Daar droom ik ook weleens over.' Hij keek om zich heen of niemand hen zag. Er was niemand in de buurt. Hij boog zich over de kar en tekende met een vinger symbolen in het vuil op de bodem.
Haar nieuwsgierigheid won het van haar afkeuring. 'Is dat schrijven?' `Het is een woord. Ik heb het geleerd. Het is het enige dat ik ken, maar het is een woord en ik kan het lezen. Ik heb een man bij een banket horen zeggen dat het op het gevest van het Zwaard van de Waarheid staat.' Fitch trok een streep onder het woord in het vuil. 'De man schreef het met een mes in de boter, om het aan een vrouw te laten zien op het banket. Het is het woord "waarheid".
Hij vertelde haar dat degene die tot Zoeker werd benoemd vroeger een goede naam had, iemand was die goed zou moeten doen, maar dat de Zoekers nu op zijn best gewone misdadigers zijn en op zijn slechtst regelrechte moordenaars. Zoals onze voorouders.'
`Zoals alle Hakens,' verbeterde ze. 'Zoals wij.'
Hij sprak haar niet tegen, want hij wist dat ze gelijk had. 'Dat is nog een reden waarom ik graag de Zoeker zou zijn: dan zou ik de goede naam van de Zoekers in ere kunnen herstellen, zodat mensen weer op de waarheid konden vertrouwen. Ik zou de mensen graag laten zien dat een Haken rechtschapen kan dienen. Dan zou ik toch ook goeddoen? Zou dat niet helpen als tegenwicht tegen onze misdaden?'
Ze wreef snel over haar bovenarmen terwijl ze om zich heen keek. 'Dromen dat je de Zoeker bent is kinderachtig en dom.' Haar stem werd zacht van gewichtigheid. 'Leren lezen zou een misdaad zijn. Je kunt beter maar niet proberen nog meer te leren.'
Hij zuchtte. 'Ik weet het, maar denk jij nooit...'
`En magie is slecht. Een magisch voorwerp aanraken is net zo erg als een misdaad begaan.'
Ze wierp even een blik over haar schouder op de stenen gevel. Met een snel gebaar veegde Beata het woord van de bodem van de kar. Hij deed zijn mond open om te protesteren, maar zij was hem voor en snoerde hem de mond.
`We kunnen maar beter doorwerken.'
Met een oogbeweging gebaarde ze naar de ramen van de bovenste verdieping. Fitch keek op en voelde een ijskoude tintelende angst langs zijn ruggengraat omhoogklimmen. De Minister van cultuur zelf stond voor een raam naar hen te kijken.
Fitch tilde een schapenribstuk op en ging op weg naar de provisiekamer. Beata volgde hem met een lus met ganzen in de ene hand en een zak met mussen in de andere. Ze brachten de rest van de lading in stilte binnen. Fitch wilde dat hij niet zoveel had gezegd en zij wat meer.
Toen ze klaar waren, was hij van plan met haar mee te lopen naar de kar, zogenaamd om te kijken of ze echt alles hadden, maar meester Drummond vroeg ernaar en Beata vertelde hem dat alles binnen was. Hij prikte Fitch met een uitgestoken vinger in de borst en commandeerde hem terug naar zijn schrobwerk. Fitch wreef over de pijnlijke plek terwijl hij over de gladde ongelakte houten vloer terugslofte naar de tobbes met sop. Hij keek even over zijn schouder om Beata te zien vertrekken, in de hoop dat ze ook naar hem zou kijken, zodat hij in elk geval naar haar kon glimlachen bij wijze van afscheid.
Minister Chanboors assistent Dalton Campbell was in de keuken. Fitch had Dalton Campbell nooit ontmoet — daar was ook geen reden voor —maar hij had een gunstige indruk van de man omdat hij nooit iemand moeilijkheden leek te bezorgen, voor zover Fitch had gehoord in elk geval.
Dalton Campbell, die nog maar pas tot assistent van de Minister was benoemd, was een Ander met een tamelijk prettig uiterlijk, met de rechte neus, de donkere ogen, het donkere haar en de krachtige kin die kenmerkend waren voor de Anders. Vrouwen, vooral Hakense vrouwen, schenen dat soort dingen aantrekkelijk te vinden. Dalton Campbell zag er ongetwijfeld imposant uit in zijn donkerblauwe gewatteerde wambuis boven een broek van dezelfde kleur, beide versierd met tinnen knopen. Er hing een uit zilver gesmede schede aan een fijn bewerkte dubbele riem. Het gevest van het fraaie wapen was omwonden met donker roodachtig-bruin leer. Fitch verlangde er hevig naar zelf zo'n mooi zwaard te dragen. Hij wist zeker dat meisjes zich aangetrokken voelden tot mannen die een zwaard droegen.
Voordat Beata de kans had om naar Fitch te kijken of te vertrekken, had Dalton Campbell de afstand die hen scheidde afgelegd en greep hij haar onder een arm. Haar gezicht verbleekte. Fitch voelde hoe ook zijn darmen gegrepen werden door een dodelijke angst. Hij wist instinctief dat dit zou kunnen betekenen dat ze ernstig in de problemen zaten. Hij vreesde dat hij de oorzaak wist. Als de Minister, toen hij naar beneden stond te kijken, Fitch dat woord in het vuil had zien schrijven...
Dalton Campbell glimlachte en sprak zachte geruststellende woorden. Toen haar schouders zich langzaam ontspanden, deed de knoop in de buik van Fitch dat ook. Fitch kon de meeste woorden niet verstaan, maar hij hoorde Dalton Campbell iets zeggen over Minister Chanboor terwijl hij knikte in de richting van de trap aan de andere kant van de keuken. Haar ogen werden groot. Op haar wangen bloeide een rozige kleur op. Beata straalde zo dat ze bijna licht gaf.
Dalton Campbell bleef op zijn beurt het hele eind naar de trap uitnodigend naar haar glimlachen terwijl hij haar bij haar arm meevoerde, hoewel ze die aanmoediging niet nodig leek te hebben; ze zweefde bijna. Ze keek geen enkele keer om terwijl ze door de deur de trap op ging en verdween.
Plotseling gaf meester Drummond Fitch met de rug van zijn hand een mep tegen zijn hoofd.
`Waarom sta je daar alsof je wortel hebt geschoten? Schiet op, naar die braadpannen.'