Deel 18

 

18
Nora bewoog zich kreunend en dacht dat het al licht zou zijn. Haar gedachten tastten houterig rond in het vage gebied tussen slapen en waken. Ze wilde niets liever dan doorslapen. Het stro
onder haar was net lekker ingedrukt. Het was altijd precies in comfortabele, ondersteunende vormen gedrukt als het tijd was om uit bed te komen.
Ze verwachtte elk moment dat haar man haar een tik op haar billen zou geven. Julian werd altijd net voor het eerste licht wakker. De dagelijkse karweitjes moesten gedaan worden. Als ze stil bleef liggen, zou hij haar misschien nog heel eventjes met rust laten, haar een paar dromerige minuten langer laten slapen.
Op dat ogenblik had ze een hekel aan hem, omdat hij altijd net voor het eerste licht wakker werd en haar op haar billen tikte en zei dat ze moest opstaan en aan het werk moest gaan. En die man moest ook altijd meteen fluiten, als haar hoofd 's ochtends nog nevelig was, vaag van de slaap die verdreven moest worden.
Ze draaide zich op haar rug en trok haar wenkbrauwen op in een poging om wakker te worden door haar ogen te dwingen open te gaan. Julian lag niet naast haar.
Ze werd bekropen door een gevoel dat haar in een ijskoude oogwenk klaarwakker maakte. Ze ging rechtop zitten. Ze wist niet waarom, maar het feit dat hij er niet was, joeg haar een misselijkmakende angst aan. Was het ochtend? Werd het bijna licht? Was het nog midden in de nacht? Haar geest was wanhopig op zoek naar houvast.
Ze boog zich naar voren en zag de gloed van de as waarmee ze het vuur in de haard had bedekt voordat ze naar bed ging. Bovenop gloeiden nog wat sintels, nauwelijks minder dan hoe ze die had achtergelaten. Bij dat zwakke licht zag ze Bruce vanaf zijn strozak naar haar gluren.
`Mama? Wat is er aan de hand?' vroeg zijn oudere zusje, Bethany.
`Hoe komen jullie alletwee wakker?'
`Mama, we zijn nog maar net naar bed gegaan,' zei Bruce jengelend. Ze besefte dat het waar was. Ze was zo moe geweest, zo doodmoe van de hele dag stenen verwijderen uit het voorjaarsveld, dat ze al in slaap was geweest voordat ze haar ogen dicht had. Ze waren thuisgekomen toen het te donker werd om nog te werken, hadden hun pap gegeten en waren direct in bed gedoken. Ze kon het eekhoornvlees uit de pap nog proeven en als ze boerde, kwam de smaak van jonge radijsjes boven. Bruce had gelijk; ze lagen nog maar net in bed.
Er ging een siddering van onrust door haar heen. 'Waar is jullie pa?' Bethany hief een hand om te wijzen. 'Naar het privaat, denk ik. Mama, wat is er aan de hand?'
`Mama?' pruilde Bruce.
`Ssst, er is niks. Ga allebei weer liggen, jullie.'
De beide kinderen staarden haar met grote ogen aan. Ze kon haar ongerustheid niet verklaren. De kinderen lazen die op haar gezicht, dat wist ze, maar hoe ze ook haar best deed, ze kon die niet verbergen.
Ze wist niet wat er mis was, wat het probleem was, maar ze voelde het over haar huid kruipen.
Kwaad.
Er was kwaad in de lucht, als rook van een houtvuur, waarvoor ze haar neus optrok en dat haar adem stal. Kwaad. Ergens buiten in de nacht lag het kwaad op de loer.
Ze wierp weer een blik op het lege bed naast haar. Naar het privaat. Julian was in het privaathuisje. Dat moest wel.
Nora herinnerde zich dat hij vlak na het eten naar het privaat was geweest, voordat ze naar bed waren gegaan. Dat betekende niet dat hij niet opnieuw kon gaan. Maar hij had nooit verteld dat hij problemen had. Consternatie klauwde naar haar ingewanden als de angst voor de Wachter zelf.
`Goede Schepper, behoed ons,' fluisterde ze in gebed. 'Behoed ons, dit huis van nederige mensen. Stuur het kwaad weg. Alstublieft, goede geesten, waak over ons en onze veiligheid.'
Na het gebed opende ze haar ogen. De kinderen staarden haar nog steeds aan. Bethany voelde het blijkbaar ook. Ze liet anders nooit iets passeren zonder te vragen waarom. Nora noemde haar schertsend het 'waarom-kind'. Bruce huiverde alleen maar.
Nora sloeg de wollen deken opzij. De kippen in de hoek schrokken ervan, klapperden met hun vleugels en kakelden verrast.
`Ga maar weer slapen, kinderen.'
Ze gingen weer liggen, maar ze bleven toekijken terwijl ze een hemdjurk over haar nachtjapon wurmde. Bevend zonder te weten waarom, knielde ze neer op de stenen voor de haard en stapelde blokken berkenhout op de as. Het was niet erg koud — ze had gedacht dat de as genoeg zou zijn voor vannacht — maar ze had plotseling behoefte aan de troost van een vuur, de geruststelling van het licht ervan.
Van naast de haard pakte ze hun enige olielamp. Met een krul brandende berkenschors stak ze snel het kousje aan en zette het glas terug. De kinderen keken nog steeds toe.
Nora bukte zich en gaf de kleine Bruce een zoen op zijn wang. Ze streek Bethany's haar naar achteren en drukte een kus op haar voorhoofd. Dat smaakte naar het stof waarin ze de hele dag had rondgelopen om te helpen met het dragen van stenen van het veld voordat ze het gingen omploegen en beplanten. Ze kon alleen kleintjes dragen, maar het hielp toch.
`Ga maar weer slapen, lieverdjes van me,' zei ze kalmerend. 'Pa is alleen maar naar het privaat. Ik breng hem even een lamp, zodat hij in het donker de weg terug kan zien. Jullie weten hoe jullie pa 's nachts zijn tenen stoot en er dan tegen ons over loopt te vloeken. Ga maar weer slapen. Alles is in orde. Ik breng alleen even een lamp naar jullie pa.'
Nora stak haar blote voeten in haar koude, natte, modderige laarzen, die ze bij de deur had gezet. Ze wilde niet dat ze haar tenen stootte en dan morgen hinkend haar werk moest doen. Ze was een tijdje bezig met een sjaal, trok hem rond haar schouders en zorgde dat hij goed recht zat voordat ze hem vastknoopte. Ze zag er tegenop om de deur open te doen. Ze was bijna in tranen, zo erg vond ze het om de deur te openen voor de nacht.
Het kwaad was daarbuiten. Dat wist ze. Dat voelde ze.
`Moge je branden, Julian,' mompelde ze zacht. 'Moge je roosteren omdat je me vannacht naar buiten laat gaan.'
Ze vroeg zich af of Julian, als ze hem op het privaat vond, haar zou uitschelden vanwege haar domme vrouwenmanieren. Dat deed hij soms. Dan zei hij dat ze zich zonder reden zorgen maakte om niets. Dat er nooit iets goeds voortkwam uit haar bezorgdheid, dus waarom deed ze dan zo? Niet om door hem uitgescholden te worden, dat was zeker. Terwijl ze de klink oplichtte, bedacht ze hoe graag ze wilde dat hij vannacht in het privaat was en haar uitschold, en dan haar arm om haar schouder sloeg en zei dat ze moest ophouden met huilen en met hem mee naar bed moest komen. Ze maakte een sussend geluid tegen de kippen toen die klaaglijk klokten omdat ze de deur opendeed.
Er was geen maan. De bewolkte hemel was zo donker als de schaduw van de Wachter. Nora schuifelde snel over het onverharde paadje naar het privaat. Met trillende hand klopte ze op de deur.
'Julian? Julian, ben je daar? Alsjeblieft, Julian, als je er bent, zeg het dan.
Julian, ik smeek je, hou me niet voor de gek, vannacht niet.'
De stilte bonsde in haar oren. Er waren geen insecten die geluid maakten. Geen krekels. Geen kikkers. Geen vogels. Het was alleen maar doodstil, alsof de wereld bestond uit de grond in de kleine cirkel van lamplicht om haar heen en er verder niets was, alsof ze, als ze uit het lamplicht de duisternis in stapte, door die zwarte ruimte zou vallen totdat ze een oud vrouwtje was en dan nog zou blijven vallen. Ze wist dat het dom was, maar op dat ogenblik leek het idee heel realistisch en joeg het haar enorme angst aan.
De deur van het privaat piepte toen ze hem opentrok. Ze had al geen hoop meer toen ze dat deed, want ze wist dat Julian daar niet was. Voordat ze uit bed kwam, had ze al geweten dat hij niet in het privaat was. Ze wist niet hoe ze dat had geweten, maar ze had het geweten.
En ze had gelijk gehad.
Soms had ze gelijk met dat soort gevoelens. Julian zei dat het stom was om te denken dat ze een geheimzinnige kracht had waardoor ze dingen wist, zoals het oude vrouwtje dat in de heuvels woonde en naar het dorp kwam als ze iets wist en vond dat ze de mensen erover moest vertellen. Maar soms wist Nora dingen. Ze had geweten dat Julian niet in het privaat was.
Erger nog, ze wist waar hij wel was.
Ze wist niet hoe ze het wist, net zo min als ze wist hoe ze had geweten dat hij niet in het privaat was. Maar ze wist het, en daardoor beefde ze vreselijk. Ze was alleen in het privaat gaan kijken omdat ze hoopte dat ze ongelijk had, en omdat ze niet wilde gaan kijken waar ze wist dat hij was.
Maar nu moest ze wel gaan kijken.
Nora hield de lamp voor zich uit en probeerde het pad af te kijken. Ze kon niet ver zien. Ze draaide zich om terwijl ze verder stapte, en keek naar het huis achter zich. Ze kon het raam zien doordat het vuur hoog brandde. Het berkenhout had vlam gevat en het vuur gaf flink veel licht. Het gevoel van vreselijke slechtheid leek haar vanuit de zwarte nacht tussen haar en het huis toe te grijnzen. Nora trok haar sjaal dicht om zich heen en bescheen het pad weer. Ze vond het niet prettig om de kinderen alleen te laten. Niet als ze dit soort gevoelens had.
Maar er was iets dat haar verder trok, over het pad.
`Alstublieft, goede geesten, laat mij een domme vrouw zijn, met domme-vrouwenmanieren. Alstublieft, goede geesten, laat Julian veilig zijn. We kunnen hem niet missen. Goede geesten, we kunnen hem niet missen.' Ze snikte terwijl ze de heuvel afliep, ze snikte van angst om wat ze zou vinden. Haar hand waarin ze de lamp had, beefde waardoor de vlam flakkerde.
Eindelijk hoorde ze het geluid van de kreek, en daar was ze blij om, want dan was de nacht niet zo doodstil en angstaanjagend leeg. Met het geluid van het water voelde ze zich beter, omdat daar tenminste iets was, iets bekends. Ze begon zich dom te voelen omdat ze had gedacht dat er geen wereld was buiten het lamplicht, alsof ze op de drempel van de onderwereld stond. Waarschijnlijk had ze het over de rest ook bij het verkeerde eind. Julian zou met zijn ogen rollen, zoals hij dat kon doen, als ze hem vertelde dat ze bang was geweest omdat ze had gedacht dat de wereld buiten het licht leeg was.
Ze probeerde te fluiten, zoals haar Julian floot, om zich beter te voelen, maar haar lippen waren zo droog als oud geroosterd brood. Ze wou dat ze kon fluiten, zodat Julian haar kon horen, maar er wilde geen goed fluitgeluid komen. Ze kon hem gewoon roepen, maar dat durfde ze niet. Ze was bang dat ze geen antwoord zou krijgen. Ze wilde hem liever gewoon vinden en dan uitgescholden worden omdat ze zo dom was te huilen om niets.
Door een zachte bries kabbelde het water tegen de rand van het meer, dus kon ze het horen voordat ze het kon zien. Ze hoopte dat ze Julian daar zou zien zitten op zijn stronk, met een lijntje, wachtend tot hij een karper voor hen had gevangen. Ze hoopte dat ze hem zou zien opkijken, dat hij haar zou uitschelden omdat ze zijn vissen had weggejaagd. De stronk was leeg. De lijn hing slap.
Nora, wier hele arm nu beefde, hield de lamp op om datgene te zien waarvoor ze was gekomen. Er prikten tranen in haar ogen, dus ze moest knipperen om helderder te zien. Ze moest haar neus ophalen om lucht te krijgen.
Ze hield de lamp hoger terwijl ze het water inliep totdat het over de randen van haar laarzen klotste. Ze nam nog een stap, totdat het water de onderkant van haar nachtjapon en hemdjurk doorweekte en het dode gewicht heen en weer spoelde met de bewegingen van haar stappen en de golven.
Toen het water tot aan haar knieën kwam, zag ze hem.
Hij dreef met zijn gezicht naar beneden in het water, met zijn armen slap langs zijn lichaam en zijn benen een stukje uit elkaar. De door de wind opgestuwde golfjes klotsten over zijn achterhoofd, waardoor zijn haar bewoog alsof het een soort wier was. Hij dobberde zachtjes in het water, als een dode vis die aan het oppervlak drijft.
Nora was bang geweest om hem daar te vinden, op deze manier. Het was precies waar ze bang voor was geweest, en omdat ze er zo bang voor was geweest, schrok ze niet eens toen ze het zag. Daar stond ze, tot aan haar knieën in het water, en Julian dreef als een dode opgezwollen karper zeven meter van de oever in het meer. Het water was tediep om naar hem toe te waden en hem te halen. Daar waar hij was zou ze niet meer kunnen staan.
Ze wist niet wat ze moest doen. Julian deed altijd alles wat zij niet kon. Hoe moest ze haar man aan land krijgen?
Hoe moest ze verder leven? Hoe moest ze zichzelf en haar kinderen te eten geven zonder Julian? Julian deed alle moeilijke dingen. Hij wist de dingen die zij niet wist. Hij zorgde voor hen.
Ze voelde zich verlamd, dood, verdoofd, zoals wanneer ze net wakker was. Het leek niet mogelijk.
Julian kon niet dood zijn. Hij was Julian. Hij kon niet sterven. Julian niet.
Een geluid deed haar razendsnel omdraaien. Een dreun door de lucht. Een gehuil, als de wind bij een sneeuwstorm. Geloei en gesis stegen op naar de nachtelijke hemel.
Nora zag vonken omhoogschieten uit de schoorsteen van hun huis op de heuvel. De vonken vlogen in wilde wervelingen omhoog en spiraalden hoog de duisternis in. Nora stond verstijfd, alsof ze door de bliksem was getroffen.
Er sneed een gil door de stille nacht. Het afschuwelijke geluid steeg op, net als de vonken, en krijste naar de nachthemel met een doodsangst zoals ze nooit eerder had gehoord. Het was zo'n afgrijselijke kreet dat ze niet dacht dat die van een mens kon zijn.
Maar ze wist dat hij dat wel was. Ze wist dat het Bruce was.
Zelf jammerend van onbeheersbare angst liet ze plotseling de lamp in het water vallen en rende naar het huis. Haar kreten beantwoordden de zijne, werden aangewakkerd door de zijne en scheurden met de zijne door de stilte.
Haar kindertjes waren in het huis.
Er was kwaad in het huis.
En zij had hen ermee alleen gelaten.
Ze jammerde in dierlijke angst om wat ze had gedaan, haar kindertjes alleen gelaten. Ze schreeuwde naar de goede geesten dat ze haar moesten helpen. Ze gilde om haar kinderen. Ze stikte bijna in haar snikkende paniek terwijl ze in het donker door het kreupelhout strompelde. Bosbessenstruikjes haakten in haar kleren en trokken die kapot. Takken schramden haar armen terwijl ze als een bezetene rende. Ze zette haar voet in een gat en verzwikte haar enkel, maar ze bleef op de been en rende verder naar haar huis, naar haar kinderen.
Er kwam maar geen eind aan Bruce's doordringende kreet; haar nekhaar ging ervan overeind staan. Bethany hoorde ze niet, alleen Bruce, kleine Bruce, die zijn longen uit zijn lijf krijste, alsof zijn ogen werden uitgestoken.
Nora struikelde. Ze sloeg met haar gezicht tegen de grond. Ze krabbelde overeind. Er gulpte bloed uit haar neus. De overweldigende pijn bracht haar aan het wankelen. Ze kokhalsde van het bloed en het vuil toen ze naar adem snakte, tegelijkertijd huilend, gillend, biddend, hijgend en bijna stikkend. Met een wanhopige inspanning stormde Nora naar het huis, naar het gegil.
Ze vloog de deur binnen. De kippen stoven langs haar heen naar buiten. Bruce stond met zijn rug tegen de muur naast de deur gedrukt. Hij was in de greep van een woeste doodsangst, buiten zinnen, en krijste alsof de Wachter hem bij de tenen had.
Bruce zag haar en wilde zijn armen om haar heen slaan, maar wierp zichzelf terug tegen de muur toen hij haar bloederige gezicht zag, met de draden van bloed die van haar kin dropen.
Ze greep zijn schouder. 'Het is mama! Ik ben op mijn neus gevallen, dat is alles!'
Hij sprong op haar af, sloeg zijn armen om haar heupen en greep haar bij haar kleren. Nora draaide rond, maar zelfs bij het felle licht van het vuur zag ze haar dochter niet.
`Bruce! Waar is Bethany
Zijn arm kwam omhoog en die beefde zo dat ze bang was dat hij eraf zou vallen. Ze keerde zich om naar de richting waarin hij wees.
Nora gilde. Ze wilde haar handen voor haar gezicht slaan maar kon het niet, en haar vingers schokten hevig voor haar mond terwijl ze samen met Bruce schreeuwde.
Bethany stond in de haard, verzwolgen door vlammen.
Het vuur bulderde om haar heen, de vlammen raasden allesverterend rond haar lijfje. Haar armen waren geheven in de razende witte hitte, zoals je je armen hief in het warme zonlicht van een lentemiddag nadat je had gezwommen.
De stank van bubbelend brandend vlees drong plotseling door in Nora's bloedende neus, en ze kokhalsde totdat ze bijna stikte van de geur en smaak en geen adem meer kon krijgen. Ze leek haar blik niet te kunnen afwenden van Bethany, van haar dochter, die levend verbrandde. Het leek niet echt. Haar geest kon het niet bevatten.
Nora deed een uitval naar voren, naar de vlammen, om haar dochter uit het vuur te trekken. Iets binnen in haar, een laatste restje gezond verstand, vertelde haar dat het veel te laat was. Vertelde haar dat ze moest maken dat ze wegkwam met Bruce voordat het hen ook te pakken nam. De toppen van Bethany's vingers waren allemaal verdwenen. Haar gezicht bestond enkel uit geeloranje spiralen van vlammen. Het vuur brandde met een woeste, opgewonden, resolute razernij. De hitte zoog Nora's adem uit haar longen.
Plotseling rees er een schrille kreet op uit het meisje, alsof haar ziel zelf eindelijk vlam had gevat. Die deed Nora pijn tot in het merg van haar botten.
Bethany zakte in een hoopje in elkaar. Om de verschrompelde gedaante heen schoten vlammen omhoog die om het steen heen naar buiten rolden en even over de schoorsteenmantel likten. Er spatten vonken de kamer in, die over de vloer stuiterden en rolden. Een paar doofden er sissend tegen de natte zoom van Nora's jurk.
Nora pakte Bruce in een ijzeren greep bij zijn nachthemd en rende met hem het huis uit terwijl het kwaad verteerde wat er nog over was van haar dochter.