Deel 20

 

20
Wel, heb je ooit,' fluisterde Teresa. Dalton volgde haar blik en zag hoe Claudine Winthrop
zich langzaam een weg baande door de zaal vol rondwandelende mensen. Ze droeg een jurk die hij eerder had gezien, toen hij nog in de stad werkte, een oudere jurk van een zedige snit. Het was niet de jurk die ze eerder op de avond had gedragen. Hij vermoedde dat haar gezicht onder dat masker van roze poeder asgrauw was. Haar beeld zou nu gekleurd worden door wantrouwen.
Mensen uit Schoonveld keken met verwonderde ogen om zich heen en probeerden alles in zich op te nemen, zodat ze hun vrienden elk detail konden vertellen van hun grote avond op het landgoed van de Minister van cultuur. Het was een bijzondere eer om op het landgoed te worden uitgenodigd, en ze wilden er geen detail van missen. Details waren belangrijk als je wilde opscheppen.
Tussen de kostbare kleden met diepe kleuren, die met regelmatige tussenruimten in de hele zaal waren gelegd, waren stukjes van een ingenieus ingelegde parketvloer te zien. Het luxueuze gevoel van de dikke tapijten onder je voeten kon niemand ontgaan. Dalton vermoedde dat er duizenden meters van het fijnste materiaal waren gaan zitten in de draperieën die voor de rijen hoge ramen aan weerszijden van de zaal waren gehangen; die ramen waren allemaal versierd met complex traceerwerk waarin gekleurd glas was verwerkt. Hier en daar bevoelde een vrouw het materiaal tussen duim en wijsvinger om te controleren hoe dicht het weefsel was. De randen van de azuurblauwe met goudgele stof waren versierd met veelkleurige kwasten zo groot als zijn vuist. Mannen bewonderden de gecanneleerde zuilen die oprezen om de massieve, uitgehouwen consoles te ondersteunen die langs de zijmuren liepen onder aan het tongewelf dat het dak van de grote zaal vormde. Een reeks gebogen mahoniehouten lijsten en panelen, die eruitzagen als de uiteinden van rijkelijk bewerkte gewelfstenen, bedekten het tongewelf. Dalton hief zijn tinnen beker naar zijn lippen en nam een slokje van de beste wijn uit het Nariefdal terwijl hij om zich heen keek. 's Avonds, met alle kaarsen en lampen aan, had de ruimte een bepaalde gloed. Toen hij hier pas was aangekomen, had hij zich tot de orde moeten roepen om niet te gaan staan staren, zoals deze mensen uit de stad deden.
Hij keek toe hoe Claudine Winthrop tussen de goedgeklede gasten door laveerde, hier een hand drukkend, daar een elleboog aanrakend, mensen begroetend, houterig glimlachend, vragen beantwoordend met woorden die Dalton niet kon horen. Hoewel hij wist dat ze erg overstuur moest zijn, had ze de geestkracht om zich te gedragen zoals het hoorde. Als echtgenote van een welvarende zakenman die tot afgevaardigde was gekozen door kooplieden en graanhandelaren, was ze zelf ook geen onbelangrijk lid van het huis. Als mensen zagen dat haar man oud genoeg was om haar grootvader te zijn, verwachtten ze in eerste instantie meestal dat ze niet meer dan een pleziertje voor hem was, maar dan hadden ze het bij het verkeerde eind.
Haar man, Edwin Winthrop, was begonnen als boer, met het verbouwen van sorgo, een zoete sorghumsoort die in het zuiden van Anderith op grote schaal werd gekweekt. Elke cent die hij verdiende met de verkoop van de sorghummelasse die hij perste werd spaarzaam en wijs besteed. Hij ontzegde zichzelf alles tot later, van een goed huis en kleding, de eenvoudigste gemakken in het leven, tot een vrouw en een gezin. Met het geld dat hij spaarde, kocht hij uiteindelijk vee dat hij voedde met de sorghum die overbleef nadat hij zijn melasse had geperst. Verkoop van het vetgemeste vee leverde geld op om meer mestvee te kopen, en distilleerapparatuur, zodat hij zelf rum kon maken in plaats van zijn melasse aan stokerijen te verkopen. De rum die hij distilleerde uit zijn melasse bracht genoeg op om meer grasland te huren en vee te kopen, en apparatuur en gebouwen om meer rum te produceren, en uiteindelijk pakhuizen en wagens om de goederen die hij produceerde te transporteren. Rum die gedistilleerd was op de Winthrop-boerderijen werd verkocht van Renwold tot Nicobarese, van net om de hoek in Schoonveld tot helemaal in Aydindril. Door alles zelf te doen — of, beter gezegd, zijn eigen arbeiders in te huren om alles te doen — van het verbouwen van sorgo via het persen en distilleren tot aan het afleveren van de rum, van het telen van vee op wat hij overhield als de sorghum was geperst, via het slachten van het vee tot aan het afleveren van de karkassen bij de slagerijen, hield Edwin Winthrop zijn kosten laag en vergaarde hij een fortuin.
Edwin Winthrop was een sober man, eerlijk en geliefd. Pas nadat hij succesvol was geworden, had hij een vrouw genomen. Claudine, de welopgevoede dochter van een graanhandelaar, was een jaar of vijftien geweest toen ze met Edwin was getrouwd, ruim tien jaar geleden.
Claudine had er talent voor om toezicht te houden op de kostenramingen en financiële overzichten van haar man en beheerde elke cent net zo zorgvuldig als hij zou doen. Ze was zijn waardevolle rechterhand, ongeveer zoals Dalton dat was voor de Minister. Met haar hulp was zijn persoonlijke imperium in waarde verdubbeld. Zelfs in het huwelijk had Edwin zorgvuldig en wijs gekozen. Een man die nooit persoonlijke genoegens leek na te streven, had zichzelf eindelijk iets toegestaan; Claudine was even aantrekkelijk als toegewijd.
Nadat Edwins collega-kooplieden hem tot afgevaardigde hadden gekozen, begon Claudine zich nuttig te maken bij juridische aangelegenheden en hielp ze hem achter de schermen met het schrijven van de voorstellen tot handelswetten die hij indiende. Dalton vermoedde dat zij vaak ook het initiatief nam om ze haar man voor te leggen. Als hij niet beschikbaar was, verdedigde Claudine die voorstellen oordeelkundig namens hem. Niemand in het huis beschouwde haar als 'een pleziertje'. Behalve Bertrand Chanboor misschien. Maar hij zag alle vrouwen op die manier. De knappe, tenminste.
Dalton had Claudine in het verleden zien blozen, verleidelijk naar Bertrand Chanboor zien kijken en hem haar verlegen glimlach zien toewerpen. De Minister vond ingetogen vrouwen verleidelijk. Misschien had ze onschuldig geflirt met een belangrijk man, of misschien had ze de aandacht gewild die haar echtgenoot haar niet kon geven; per slot van rekening had ze geen kinderen. Misschien was ze zo uitgekookt om te denken dat ze een of andere gunst van de Minister kon verkrijgen en had ze naderhand ontdekt dat die niet zou komen.
Claudine Winthrop was niet van gisteren; ze was intelligent en vindingrijk. Hoe het was begonnen — Dalton wist het niet, Bertrand Chanboor ontkende dat hij haar ooit had aangeraakt, zoals hij alles altijd onmiddellijk ontkende — deed er niet meer toe. Nu ze probeerde geheime ontmoetingen te arrangeren met Directeur Linscott, was het niet langer een kwestie van beleefd onderhandelen over gunsten. Brute kracht was nu de enige veilige manier om haar onder controle te houden.
Dalton gebaarde met zijn beker wijn naar Claudine. 'Volgens mij had je ongelijk, Tess. Niet iedereen doet mee aan de mode om suggestieve jurken te dragen. Of misschien is Claudine preuts.'
`Nee, het moet iets anders zijn.' Teresa keek oprecht verbaasd. 'Lieverd, ik geloof niet dat ze die jurk eerder op de avond al droeg. Maar waarom zou ze nu iets anders aanhebben? En het is nog een oude jurk ook.' Dalton haalde zijn schouders op. 'Laten we proberen erachter te komen, goed? Stel jij de vragen maar. Het lijkt me geen goed idee als ik dat doe.'
Teresa keek hem achterdochtig aan. Ze kende hem goed genoeg om uit zijn listige antwoord op te maken dat dit deel uitmaakte van een plan. Ze kende hem ook goed genoeg om zijn aanwijzing op te volgen en de rol te spelen die hij haar had toebedeeld. Ze glimlachte en haakte een hand achter de arm die hij haar aanbood. Claudine was niet de enige intelligente en vindingrijke vrouw in het huis.
Claudine kromp ineen toen Teresa haar van achteren op haar schouder tikte. Ze glimlachte zenuwachtig terwijl ze snel opkeek.
`Goedenavond, Teresa.' Ze maakte een halve revérence voor Dalton. `Meneer Campbell.'
Teresa trok bezorgde rimpels in haar voorhoofd en boog zich naar de vrouw over. 'Claudine, wat is er aan de hand? Je ziet er niet goed uit. En je jurk, ik kan me helemaal niet herinneren dat je die aanhad toen je binnenkwam.'
Claudine trok aan een haarlok boven haar oor. 'Het gaat uitstekend. Ik... was alleen nerveus over al die gasten. Soms raakt mijn maag van streek van zoveel mensen. Ik ben een stukje gaan lopen om wat frisse lucht te snuiven. In het donker ben ik blijkbaar in een gat gestapt of zoiets. Ik ben gevallen.'
`Goede geesten. Wil je niet gaan zitten?' vroeg Dalton terwijl hij de vrouw bij de elleboog pakte alsof hij haar overeind wilde houden. 'Kom, laat me je naar een stoel brengen.'
Ze liet zich niet meetronen. 'Nee. Er is niets aan de hand. Maar evengoed bedankt. Ik heb mijn jurk vuil gemaakt en moest me verkleden, dat is alles. Daarom draag ik nu een andere. Maar verder is alles uitstekend.' Ze wierp een blik op zijn zwaard toen hij achteruit stapte. Hij had haar naar een heleboel zwaarden zien kijken sinds ze de zaal weer was binnengekomen...
Je kijkt alsof er iets...'
`Nee,' hield ze vol. 'Ik heb mijn hoofd gestoten, daarom zie ik er zo onvast uit. Er is niets aan de hand. Echt niet. Het heeft alleen mijn zelfvertrouwen geschokt.'
`Dat begrijp ik,' zei Dalton meelevend. 'Dat soort dingen doet je beseffen hoe kort het leven kan zijn. Doet je beseffen hoe' — hij knipte met zijn vingers — le er van het ene op het andere moment niet meer kunt zijn.' Haar lip trilde. Ze moest slikken voordat ze kon praten. 'Ja. Ik begrijp wat u bedoelt. Maar ik voel me nu veel beter. Ik heb mijn evenwicht weer terug.'
`Is het heus? Ik ben er niet zo zeker van.'
Teresa gaf hem een duwtje. `Dalton, zie je niet dat die arme vrouw geschrokken is?' Ze gaf hem opnieuw een duw. 'Vooruit, ga over politieke zaken praten terwijl ik voor die arme Claudine zorg.'
Dalton boog en liep weg om Teresa de gelegenheid te geven zoveel mogelijk te weten te komen. Hij was tevreden over de twee Hakense jongens. Het zag ernaar uit dat ze haar de angst van de Wachter hadden aangejaagd. Te oordelen naar de onvaste manier waarop ze liep, hadden ze de boodschap afgeleverd zoals hij dat had gewild. Geweld hielp mensen altijd om instructies te begrijpen.
Het deed hem genoegen dat hij Fitch juist had beoordeeld. Hij had het geweten door de manier waarop de jongen naar Daltons zwaard had gestaard. In Claudines ogen stond angst te lezen als ze naar zijn zwaard keek; in die van Fitch begeerte. De jongen had ambitie. Morley was ook bruikbaar, maar voornamelijk als spierbundel. Zijn hoofd bestond ook uit niet veel meer dan spieren. Fitch begreep zijn instructies beter en was zo gretig dat hij van groter nut zou zijn. Op die leeftijd hadden ze nog geen flauw idee hoeveel ze niet wisten.
Dalton schudde de hand van een man die haastig naar hem toe kwam om hem te feliciteren met zijn nieuwe baan. Hij trok een beleefd gezicht, maar herinnerde zich de naam van de man niet en hoorde nauwelijks zijn overdadige loftuitingen; Dalton was elders met zijn aandacht.
Directeur Linscott beëindigde net zijn gesprek met een gedrongen man over belastingen op de tarwe die lag opgeslagen in de pakhuizen van de man. Geen onbeduidende zaak, gezien de enorme voorraden graan in Anderith. Dalton maakte zich beleefd en afstandelijk los van de naamloze man en schoof dichter naar Linscott toe.
Toen de Directeur zich omdraaide, glimlachte Dalton hem hartelijk toe en greep zijn hand voor hij een kans had die terug te trekken. Hij had een stevige greep. Zijn handen waren nog eeltig van een leven lang werken.
`Ik ben heel blij dat u naar het banket kon komen, Directeur Linscott. Ik hoop dat u van de avond geniet, tot dusverre. Er is nog veel waar de Minister met u over zou willen spreken.'
Directeur Linscott, een grote pezige man met een door de zon verweerd gezicht dat er altijd uitzag alsof hij werd geplaagd door een eeuwigdurende kiespijn, glimlachte niet terug. De vier oudste Directeuren waren gildemeesters. Een van het belangrijke gilde van lakenwevers, een van het daarmee geassocieerde gilde van papierscheppers, een was een meester wapensmid, en dan was er Linscott. Linscott was meester van het metselaarsgilde. De meeste andere Directeuren waren gerespecteerde geldschieters of kooplieden, en er waren ook enkele juristen en een magistraat.
Directeur Linscotts overmantel was van ouderwetse snit, maar in zeer goede staat, en het warme bruin stond goed bij het dunne grijze haar van de man. Ook zijn zwaard was oud, maar het schitterende koperwerk aan de hals en punt van de schede was glanzend gepoetst. Het zilveren embleem — de voegpasser van de metselaars — stak helder af tegen het donkere leer. De kling van het zwaard zou ongetwijfeld net zo goed zijn onderhouden als al het andere aan de man.
Linscott probeerde niet opzettelijk om mensen te intimideren, het was meer iets dat hij van nature had, zoals een bruine beer met jongen van nature een korzelig humeur heeft. Linscott beschouwde het volk van Anderith, degenen die op het land werkten, netten binnenhaalden of een ambacht beoefenden en waren aangesloten bij een gilde, als zijn jongen. `Ja,' zei Linscott, 'ik heb geruchten gehoord dat de Minister grote plannen heeft. Ik heb gehoord dat hij erover denkt het dringende advies van de Biechtmoeder in de wind te slaan en te breken met het Middenland.' Dalton spreidde zijn handen. 'Ik spreek vast niet voor mijn beurt als ik u vertel dat voor zover ik de situatie kan overzien, Minister Chanboor streeft naar de beste voorwaarden voor ons volk. Niets meer en niets minder.
Neem uzelf, bijvoorbeeld. Wat zou er gebeuren als we ons zouden overgeven aan de nieuwe Meester Rahl en ons zouden aansluiten bij het D'Haraanse Rijk? Die Meester Rahl heeft verordend dat alle landen hun soevereiniteit moeten overdragen, in tegenstelling tot onze situatie in de federatie van het Middenland. Dat zou betekenen, neem ik aan, dat hij geen Directeuren van culturele vriendschap meer nodig heeft.'
Linscotts gebruinde gezicht werd rood van drift. 'Dit gaat niet over mij, Campbell. Het gaat over de vrijheid van het volk van het Middenland. Over hun toekomst. Over niet opgeslokt worden en ons land laten vertrappen door een plunderend leger van de Imperiale Orde dat het Middenland wil veroveren.
De ambassadeur van Anderith heeft ons de belofte van Meester Rahl overgebracht dat, hoewel alle staten zich aan hem moeten overgeven en onder één wet en één bestuur zullen worden gebracht, elke staat zijn eigen cultuur zal mogen behouden, zolang we geen wetten breken die voor iedereen gelden. Hij heeft beloofd dat als we ingaan op zijn dringende verzoek terwijl de uitnodiging nog voor iedereen open is, we kunnen deelnemen aan het vaststellen van die gemeenschappelijke wetten. Ook de Biechtmoeder heeft haar woord gegeven.'
Dalton boog eerbiedig zijn hoofd voor de man. 'Ik ben bang dat u het standpunt van Minister Chanboor verkeerd begrijpt. Hij zal de Soeverein voorstellen om het advies van de Biechtmoeder te volgen, als hij oprecht gelooft dat dat in het belang van ons volk is. Onze cultuur staat op het spel, per slot van rekening. Hij wil niet voorbarig een zijde kiezen. Misschien biedt de Imperiale Orde ons wel de gunstigste vooruitzichten op vrede. De Minister wil alleen maar vrede.'
De kwade blik van de Directeur leek de lucht te verkillen. 'Slaven hebben vrede.'
Dalton trok een onschuldig, hulpeloos gezicht. 'Tegen uw gevatheid kan ik niet op, Directeur.'
le lijkt bereid te zijn je eigen cultuur te verkwanselen, Campbell, voor de loze beloften van een invallende horde die bezeten is door de drang te veroveren. Vraag je eens af waarvoor ze anders zijn gekomen, onuitgenodigd? Hoe kun je zo rustig verkondigen dat je overweegt een mes in het hart van het Middenland te steken? Wat ben je voor een man, Campbell, om na alles wat ze voor ons heeft gedaan het advies en het dringende verzoek van onze Biechtmoeder van de hand te wijzen?'
`Directeur, ik denk dat u...'
Linscott schudde zijn vuist. 'Onze voorouders, die vruchteloos tegen de Hakense horde hebben gevochten, draaien zich nu ongetwijfeld om in hun graf als ze jou zo rustig horen overwegen hun offer en ons erfgoed te verkwanselen.'
Dalton zweeg, zodat Linscott de gelegenheid had te horen hoe zijn eigen woorden de stilte vulden en tussen hen beiden bleven hangen. Dit was de oogst waarvoor Dalton zijn zaden van woorden had gezaaid. `Ik weet dat u oprecht bent, Directeur, in uw hevige liefde voor uw volk en uw vurige verlangen het te beschermen. Het spijt me dat u mijn wens hetzelfde te doen onoprecht vindt.' Dalton boog beleefd. 'Ik hoop dat u van de rest van de avond geniet.'
Zo'n belediging minzaam accepteren was het toppunt van hoffelijkheid. Maar bovendien ontmaskerde het degene die een dergelijke wond toebracht als iemand die niet voldeed aan de eeuwenoude idealen van de Anderse eer.
Alleen Hakens werden verondersteld zo wreed neerbuigend tegen Anders te zijn.
Met de grootste eerbied voor degene die hem had beledigd, draaide Dalton zich om alsof hem was gevraagd te vertrekken, alsof hij was weggejaagd. Alsof hij was vernederd door een hoge Hakense heer.
De Directeur riep zijn naam. Dalton bleef staan en keek over een schouder achterom.
Directeur Linscott vertrok zijn mond alsof hij de spieren losmaakte om een zelden beoefende wellevendheid uit te testen. 'Weet je, Dalton, ik herinner me jou van toen je bij de magistraat in Schoonveld werkte. Ik heb altijd gedacht dat je een deugdzaam man was. Ik denk er nu niet anders over.'
Dalton draaide zich voorzichtig om en presenteerde zichzelf, alsof hij erop was voorbereid opnieuw een belediging te accepteren als de man er nog een wenste te uiten.
`Dank u, Directeur Linscott. Het is prettig dat te horen van een zo gerespecteerd man als u.'
Linscott maakte een terloops gebaar, alsof hij nog steeds spinnenwebben in donkere hoekjes wegveegde op zoek naar beleefde woorden. `Daarom begrijp ik niet hoe een deugdzaam man zijn vrouw kan toestaan zo rond te paraderen en haar tepels aan iedereen te laten zien.'
Dalton glimlachte; de woorden zelf waren dat misschien niet, maar de toon was verzoenend geweest. Terwijl hij op hem af liep, greep hij in het voorbijgaan een volle beker wijn van een passerend dienblad en bood de Directeur die aan. Linscott pakte de beker met een knikje aan.
Dalton liet zijn vormelijke toon varen en praatte alsof hij als kind al de beste maatjes met de man was geweest. 'Om u de waarheid te zeggen, ben ik het volledig met u eens. Mijn vrouw en ik hebben er ruzie over gehad voordat we naar beneden kwamen vanavond. Ze hield maar vol dat de jurk volgens de laatste mode was. Ik liet me niet vermurwen, als echte man, en heb haar onvoorwaardelijk verboden de jurk te dragen.' `Waarom draagt ze hem dan?'
Dalton zuchtte vermoeid. 'Omdat ik haar niet bedrieg.'
Linscott hield zijn hoofd schuin. 'Hoewel ik blij ben te horen dat je niet meedoet aan wat blijkbaar de nieuwe morele houding is op het gebied van pleziertjes, zie ik niet wat dat met de prijs van tarwe in Kelton te maken heeft.'
Dalton nam een slokje wijn. Linscott volgde zijn voorbeeld.
`Nou, aangezien ik haar niet bedrieg, zou ik niet veel lol hebben in bed als ik elke ruzie won.'
Voor het eerst verscheen er een glimlachje op het gezicht van de Directeur. 'Ik begrijp wat je bedoelt.'
`De jonge vrouwen hier kleden zich verschrikkelijk. Ik was geschokt toen ik hier kwam werken. Maar mijn vrouw is jong en wil er graag bij horen, vriendinnen maken. Ze is bang dat ze gemeden zal worden door de andere vrouwen van het huis.
Ik heb er met de Minister over gesproken en hij is het met me eens dat de vrouwen zichzelf niet zo zouden moeten uitstallen, maar onze cultuur kent vrouwen de zeggenschap over hun eigen kleding toe. De Minister en ik denken dat we samen misschien wel een manier kunnen bedenken om de mode ten goede te beïnvloeden.'
Linscott knikte goedkeurend. 'Nou, ik heb ook een vrouw, en ik bedrieg haar ook niet. Ik ben blij om te horen dat jij als een van de weinigen nog gelooft in de oude idealen, dat een gelofte heilig is en toewijding aan je partner boven alles gaat. Goed zo.'
De cultuur van Anderith draaide grotendeels om eer en plechtige geloften, om het houden van je woord. Maar Anderith veranderde. Het baarde velen grote zorgen dat morele grenzen in de laatste paar decennia voor vele anderen voorwerp van minachting waren geworden. Losbandigheid werd niet alleen geaccepteerd maar zelfs verwacht onder de modebewuste elite.
Dalton keek even naar Teresa, naar de Directeur en weer naar Teresa. Hij stak een hand uit.
`Directeur, zou ik u mogen voorstellen aan mijn lieftallige echtgenote? Alstublieft? Ik zou het als een persoonlijke gunst beschouwen als u uw aanzienlijke invloed aanwendde in de fatsoenskwestie. U bent een zeer gerespecteerd man en u kunt spreken met een moreel gezag dat ik nooit zal hebben. Ze denkt dat ik alleen als jaloerse echtgenoot spreek.'
Linscott hoefde er maar heel even over na te denken. 'Dat wil ik wel doen, als je dat graag wilt.'
Teresa moedigde Claudine aan om wat wijn te drinken en sprak troostende woorden tot haar toen Dalton de Directeur naar de twee vrouwen leidde.
`Teresa, Claudine, mag ik Directeur Linscott aan jullie voorstellen?' Teresa keek hem glimlachend aan toen hij licht haar hand kuste. Claudine staarde naar de vloer toen het ritueel op haar hand werd herhaald. Ze keek alsof ze niets liever wilde dan ofwel in de armen van de man springen voor bescherming ofwel zo snel ze kon wegrennen. Daltons geruststellende hand op haar schouder voorkwam dat ze een van de twee probeerde.
`Teresa, lieveling, de Directeur en ik hadden het zojuist over de kwestie van de jurken van de vrouwen en mode versus decorum.'
Teresa kantelde een schouder naar de Directeur, alsof ze hem in vertrouwen nam. 'Mijn man is zo ouderwets over wat ik draag. En wat vindt u, Directeur Linscott? Keurt u mijn jurk goed?' Teresa straalde van trots. 'Vindt u hem mooi?'
Linscott liet zijn blik maar heel even zakken en keek Teresa toen weer in de ogen. 'Heel mooi, meisje. Heel mooi.'
`Zie je wel, Dalton? Dat zei ik je toch. Mijn jurk is veel behoudender dan die van de anderen. Ik ben blij dat iemand die zo alom wordt gerespecteerd als u hem goedkeurt, Directeur Linscott.'
Terwijl Teresa zich omdraaide naar een passerende wijnschenker om haar beker te laten bijvullen, wierp Dalton Linscott een waarom-hielp-u-me-niet-blik toe. Linscott haalde zijn schouders op en boog zich naar Daltons oor.
`Je echtgenote is een lieftallige, innemende vrouw,' fluisterde hij. 'Ik kon haar toch niet vernederen en teleurstellen?'
Dalton zuchtte overdreven. 'Dat is nou precies mijn probleem.' Linscott rechtte zijn rug en glimlachte nu breed.
`Directeur,' zei Dalton op ernstiger toon. 'Claudine hier heeft eerder vanavond een vervelend ongeluk gehad. Toen ze buiten een wandelingetje maakte, is haar voet beklemd geraakt en is ze lelijk gevallen.'
`Goede geesten.' Linscott pakte haar hand. 'Ben je ernstig gewond, meisje?'
`Het was niets,' mompelde Claudine.
`Ik ken Edwin al heel wat jaartjes. Ik weet zeker dat je man het zou begrijpen als ik je naar je appartement bracht. Hier, neem mijn arm, dan zal ik je veilig naar je bed begeleiden.'
Terwijl hij een slokje nam, keek Dalton over de rand van zijn beker. Haar ogen gingen door de zaal. In die ogen was een enorm verlangen te lezen om zijn aanbod aan te nemen. Ze zou veilig kunnen zijn als ze dat deed. Hij was een machtig man en zou haar onder zijn vleugels nemen. Deze test zou hem vertellen wat hij moest weten. Het was niet echt een groot risico om zo'n experiment te wagen. Per slot van rekening verdwenen er af en toe mensen die nooit meer werden gevonden. Maar toch waren er risico's aan verbonden. Hij wachtte tot Claudine hem vertelde welke kant het opging. Ten slotte deed ze dat.
`Dank u voor uw bezorgdheid, Directeur Linscott, maar ik voel me prima. Ik heb me zo verheugd op het banket en op het praten met de gasten die naar het landgoed zijn gekomen. Ik zou eeuwig spijt hebben als ik het miste en onze Minister van cultuur niet zou horen spreken.'
Linscott nam een slok wijn. 'Edwin en jij hebben krachtdadig aan nieuwe wetten gewerkt sinds hij tot afgevaardigde is gekozen. Jullie hebben met de Minister samengewerkt. Wat denk jij van de man?' Hij gebaarde met zijn beker om zijn woorden te onderstrepen. le eerlijke mening, bedoel ik.'
Claudine nam een grote teug wijn. Ze hapte naar adem. Ze staarde in het niets terwijl ze sprak.
`Minister Chanboor is een man van eer. Zijn beleid is goed geweest voor Anderith. Hij heeft de wetten die Edwin heeft voorgesteld, geëerbiedigd.' Ze nam nog een grote slok wijn. 'We mogen gelukkig zijn dat we Bertrand Chanboor hebben als Minister van cultuur. Ik kan me nauwelijks een andere man voorstellen die alles zou kunnen doen wat hij doet.' Linscott trok een wenkbrauw op. 'Een klinkende steunbetuiging, van een vrouw van jouw faam. We weten allemaal dat jij, Claudine, net zo belangrijk voor die wetten bent als Edwin.'
U gunt me te veel eer,' mompelde ze terwijl ze in haar beker staarde. `Ik ben slechts de vrouw van een belangrijk man. Ik zou nauwelijks gemist worden en snel vergeten zijn als ik vanavond mijn nek had gebroken daarbuiten. Edwin zal nog lang worden geëerd.'
Linscott keek verbaasd naar haar kruin.
`Claudine heeft een veel te lage dunk van zichzelf,' zei Dalton. Zijn blik viel op de hofmeester, onberispelijk gekleed in een rood jasje met een diagonale veelkleurige sjerp erover, die de dubbele deuren opende. Aan de andere kant van die deuren stonden de wasbekkens, waarin rozenblaadjes dreven, op de gasten te wachten.
Dalton wendde zich tot de Directeur. 'Ik veronderstel dat u weet wie vanavond de eregast zal zijn?'
Linscott fronste. `De eregast?'
`Een afgevaardigde van de Imperiale Orde. Een man van hoge rang met de naam Stein. Hij komt ons de woorden van keizer Jagang overbrengen.' Dalton nam nog een slokje. `De Soeverein is ook gekomen, om die woorden aan te horen.'
Linscott zuchtte bij dit belangrijke nieuws. Nu wist de man waarom hij, samen met de andere Directeuren, was ontboden bij wat ze hadden beschouwd als slechts een gewoon banket op het landgoed. De Soeverein kondigde, voor zijn eigen veiligheid, zijn verschijnen in het openbaar zelden aan. Hij was gearriveerd met zijn eigen speciale lijfwachten en een groot aantal bedienden.
Teresa's gezicht straalde toen ze met een glimlach opkeek naar Dalton, gretig van verlangen naar de gebeurtenissen van die avond. Claudine staarde naar de vloer.
`Dames en heren,' kondigde de hofmeester aan, 'als het u kan behagen, wordt nu het diner geserveerd.'