Deel 23

23
Fitch had vreselijke hoofdpijn. Het ochtendlicht deed pijn aan
zijn ogen. Ook al zoog hij op een stukje gember, hij kon de vieze
zure smaak achter in zijn keel niet wegkrijgen. Hij veronderstelde
dat
de hoofdpijn en de vieze smaak te wijten waren aan een
overdaad aan goede wijn en rum waarop Morley en hij zichzelf hadden
getrakteerd. Toch was hij in een goed humeur en glimlachend
schrobde hij de aangekoekte pannen.
Hoe langzaam hij ook bewoog, om ervoor te zorgen dat zijn
hoofd niet nog meer pijn deed, meester Drummond schreeuwde niet
tegen hem. De grote man leek opgelucht te zijn dat het banket
achter de rug was en ze weer aan hun dagelijkse kookwerk konden. De
keukenmeester had hem al een paar keer iets laten halen zonder hem
ook maar eenmaal 'Fikkie' te noemen.
Fitch hoorde iemand aankomen, keek op en zag dat het meester
Drummond was.
`Fitch, droog je handen af.'
Fitch trok zijn armen uit het water en schudde wat sop van
zijn handen. `Ja, meneer.'
Hij greep een doek terwijl hij zich met plotseling plezier
herinnerde hoe hij de vorige avond 'meneer' was genoemd.
Meester Drummond wiste met zijn eigen witte doek zijn
voorhoofd af. Te zien aan de manier waarop hij zweette, had hij
zelf de vorige avond ook wat gedronken en voelde hij zich misschien
ook niet op zijn best. Het was een enorme hoeveelheid werk geweest
om het banket voor te bereiden, dus Fitch moest met tegenzin
toegeven dat meester Drummond het ook had verdiend om dronken te
worden. Maar hij werd tenminste altijd 'meneer' genoemd.
`Ga naar het kantoor van meester Campbell.'
`Meneer?'
Meester Drummond stopte de witte doek achter zijn riem. De
vrouwen die in de buurt waren, keken toe. Gillie keek lelijk en
wachtte ongetwijfeld op een gelegenheid om Fitch bij zijn oor te
pakken en hem uit te foeteren vanwege zijn verdorven Hakense
gedrag.
`Dalton Campbell heeft net laten weten dat hij je wil spreken.
Ik denk dat hij meteen bedoelt, Fitch, dus schiet op en ga kijken
wat hij wil.' Fitch boog. 'Ja, meneer, ik zal onmiddellijk
gaan.'
Voordat ze aandacht aan hem kon schenken, liep hij in een
wijde boog om Gillie heen; hij bleef buiten haar bereik en verdween
zo snel mogelijk. Dit was een klusje waar hij wel hard voor wilde
lopen, en hij wilde niet gegrepen worden door de sauzenmaakster met
het zure gezicht.
Toen hij met twee treden tegelijk de trap op rende, leek zijn
bonzende hoofd slechts een onbeduidend ongemak. Tegen de tijd dat
hij de tweede verdieping had bereikt, voelde hij zich plotseling
best lekker. Hij rende voorbij de plek waar Beata hem een mep had
gegeven en een klein stukje door de gang naar rechts, tot de plek
waar hij nog maar een week geleden laat op een avond een bord met
plakken vlees had afgeleverd, het kantoor van Dalton
Campbell.
De deur naar het kantoor van het personeel stond open. Fitch
kwam op adem en schuifelde naar binnen, waarbij hij zijn hoofd
eerbiedig liet hangen; hij was hier alleen die ene keer geweest en
wist niet precies hoe hij zich hoorde te gedragen in het kantoor
van de assistent van de Minister.
Er stonden twee tafels in de kamer. Eén was volledig overdekt
met slordige stapels papier, koerierstassen en zegelwas. De andere
donkere glanzende tafel was leeg, afgezien van een paar boeken en
een lamp die niet brandde. De ochtendzon die door de ramen naar
binnen scheen, gaf meer dan genoeg licht.
Langs de muur links van hem, tegenover de muur met de ramen,
zaten vier jongemannen ontspannen te kletsen op een lange beklede
bank. Ze praatten over de toestand van de wegen naar dorpen en
steden in de omtrek. Het waren bodes, een geliefd baantje in het
huishouden, dus Fitch veronderstelde dat het een logisch
gespreksonderwerp voor hen was, maar hij had altijd gedacht dat
bodes eerder zouden praten over alle bijzondere dingen die ze door
hun vak zagen.
De vier waren goedgekleed, allemaal hetzelfde, in het
exclusieve livrei van de assistent van de Minister: zwarte laarzen,
een donkerbruine broek, een wit overhemd met ruches langs de kraag
en een wambuis met lange mouwen, doorgestikt met in elkaar
grijpende hoornen des overvloeds. De randen van het wambuis waren
afgezet met een opvallende bruinzwarte gevlochten band van
tarwestro. Fitch vond dat alle bodes er door die pakken bijna
adellijk uitzagen, maar vooral de bodes van de assistent van de
Minister.
Er was een groot aantal verschillende groepen bodes in het
huis, elk met hun eigen individuele uniform, elk werkend voor een
bepaalde persoon of afdeling. Fitch wist dat er bodes werkten voor
de Minister, voor vrouwe Chanboor, voor het bureau van de
kamerheer, voor het bureau van de hofmaarschalk; de
ceremoniemeester had er een paar; een flink aantal bodes van het
leger verrichtten hun werkzaamheden vanuit het landhuis, en dan
waren er nog degenen die boodschappen naar het landhuis brachten
maar elders woonden; zelfs de keuken had een bode. Af en toe zag
hij anderen die hij niet thuis kon brengen.
Fitch begreep niet zo goed waar ze allemaal voor nodig waren.
Hij kon zich niet voorstellen hoeveel boodschappen iemand
mogelijkerwijs zou willen versturen.
Verreweg de grootste groep bodes — bijna een leger, leek het
wel — was verbonden aan het bureau van de belangrijkste assistent
van de Minister: Dalton Campbell.
De vier mannen die op de beklede bank zaten, keken hem
vriendelijk glimlachend aan. Twee knikten er bij wijze van groet,
iets dat bodes wel eerder hadden gedaan als hij hen tegenkwam.
Fitch vond het altijd vreemd als ze dat deden, want hoewel zij ook
Hakens waren, had hij altijd het gevoel dat bodes beter waren dan
hij, alsof ze, hoewel ze geen Anders waren, toch een
ondefinieerbaar stapje boven een gewone Haken stonden.
Fitch knikte om de groet te beantwoorden. Een van de mannen
die had geknikt, misschien een jaar of twee ouder dan Fitch, stak
een duim op naar de aangrenzende kamer.
`Meester Campbell verwacht je, Fitch. Je mag doorlopen.'
Fitch was verrast dat hij bij zijn naam werd aangesproken.
'Dank u.' Hij schuifelde naar de hoge deuropening van het
aangrenzende kantoor en wachtte op de drempel. Hij was al eerder in
de voorste wachtkamer geweest, maar de tussendeur was altijd
gesloten geweest; hij had verwacht dat het kantoor van meester
Campbell zelf er min of meer hetzelfde uit zou zien, maar het was
groter en veel mooier, met kostbaar ogende blauw met gouden
gordijnen voor de drie ramen, een muur met fraaie eiken planken
waarop een kleurrijke verzameling dikke boeken stond, en in de
andere hoek een paar schitterende Anderse strijdvaandels. Elk lang
vaandel had een gele ondergrond met een rode tekening en een beetje
blauw. De standaards stonden naast een verzameling angstaanjagende
hellebaarden.
Dalton Campbell keek op van achter een enorm bureau van
glanzend mahoniehout met gebogen poten en een geschulpte rand.
Het blad was ingelegd met drie leren vierkanten, een grote in
het midden en twee kleinere aan weerszijden, elk met een krullerig
patroon in goud om de randen geverfd.
`Fitch, daar ben je. Mooi. Doe de deur dicht en kom binnen,
alsjeblieft.' Fitch doorkruiste de grote kamer en bleef voor het
bureau staan nadat hij had gedaan wat hem was gevraagd. 'Ja,
meneer? Hebt u iets nodig?' Campbell leunde achterover in zijn
bruine leren stoel. Zijn prinselijke schede met zwaard stond naast
een gecapitonneerde bank, in zijn eigen houder van gedreven zilver
die eruitzag als een rol perkament. Er waren regels schrift in de
rol gegraveerd, maar Fitch kon niet lezen, dus wist hij niet of het
echte woorden waren.
Terwijl hij zijn stoel op de twee achterste poten kantelde en
op het uiteinde van een glazen kroontjespen zoog, keek de assistent
van de Minister Fitch aandachtig aan.
`Je hebt goed werk geleverd met Claudine Winthrop.'
`Dank u, meneer. Ik heb mijn best gedaan om alles te onthouden
wat ik van u moest doen en zeggen.'
`En dat heb je heel goed gedaan. Sommige mannen zouden
zenuwachtig geworden zijn en mijn instructies niet hebben
uitgevoerd. Ik kan altijd mannen gebruiken die bevelen opvolgen en
onthouden wat ik hun opdraag. Daarom wil ik je een nieuwe
betrekking aanbieden bij mijn bureau, als bode.'
Fitch staarde hem sprakeloos aan. Hij had de woorden gehoord,
maar hij leek ze niet te kunnen bevatten. Dalton Campbell had al
zoveel bodes, een heel leger, leek het wel.
`Meneer?'
`Je hebt het goed gedaan. Ik wil graag dat je een van mijn
bodes wordt.' `Ik, meneer?'
`Het werk is gemakkelijker dan dat in de keuken, en in
tegenstelling tot voor het werk in de keuken, krijg je hiervoor
loon boven op je kost en inwoning. Als je loon verdient, kun je
geld opzij gaan zetten voor je toekomst. En als je dan op een dag
je meneer-naam verdient, kun je misschien iets voor jezelf kopen.
Een zwaard, bijvoorbeeld.'
Fitch stond als aan de grond genageld en concentreerde zich
ingespannen op de woorden van Dalton Campbell, liet ze steeds
opnieuw door zijn hoofd gaan. Hij had er zelfs nooit van gedroomd
om als bode te werken. Hij had nooit overwogen dat hij werk zou
kunnen krijgen waaraan hij meer zou overhouden dan een dak en
voedsel, de gelegenheid om af en toe wat drank te jatten, en
misschien nu en dan een stuiver als extraatje.
Natuurlijk droomde hij ervan om een zwaard te hebben en te
kunnen lezen en dat soort dingen, maar dat waren dwaze dromen
en dat wist hij; dat was gewoon omdat het fijn was om te
dromen. Dagdromen. Hij had het niet gedurfd om dromen te hebben die
zo dicht bij de werkelijkheid lagen, zoals dit, zoals bode
worden.
`Nou, wat vind je ervan, Fitch? Wil je een van mijn bodes
worden? Natuurlijk kun je die... kleren dan niet meer dragen. Je
zou het bodelivrei moeten dragen.' Dalton Campbell boog zich naar
voren om over het bureau naar beneden te kijken. 'Met inbegrip van
de laarzen. Je zou laarzen moeten dragen om bode te zijn.
En je zou ook naar een andere kamer moeten verhuizen. De bodes
slapen bij elkaar. Op bedden, niet op strozakken. Er liggen lakens
op de bedden. Je moet natuurlijk zelf je bed opmaken en je eigen
kledingkist netjes houden, maar het personeel wast de kleren en het
beddengoed van de bodes. Wat zeg je ervan, Fitch? Wil je bij mijn
groep bodes komen werken?' Fitch slikte. 'En Morley, meester
Campbell? Morley heeft ook precies gedaan wat u zei. Wordt hij
samen met mij bode?'
Het leer kraakte toen Dalton Campbell zijn stoel weer op de
achterste poten kantelde. Hij zoog een tijdje op de achterkant van
de pen van helder glas met een blauwe spiraal erin terwijl hij
aandachtig naar de ogen van Fitch keek. Ten slotte nam hij de pen
uit zijn mond.
`Ik heb op dit ogenblik maar één bode nodig. Het is tijd dat
je aan jezelf gaat denken, Fitch, aan je toekomst. Wil je de rest
van je leven koksmaatje blijven?
De tijd is rijp om te doen wat goed is voor jou, Fitch, als je
ooit iets wilt bereiken in het leven. Dit is je kans om vooruit te
komen, die keuken uit. Misschien is het wel de enige kans die je
krijgt.
Ik bied jou de betrekking aan, Morley niet. Graag of niet. Wat
zal het worden?'
Fitch likte langs zijn lippen. 'Nou, meneer, ik mag Morley
graag; hij is mijn vriend. Maar ik geloof niet dat er iets ter
wereld is dat ik liever zou doen dan uw bode worden, meester
Campbell. Ik neem de baan, als u me wilt hebben.'
`Mooi zo. Welkom bij de staf, Fitch.' Hij glimlachte hem
vriendelijk toe. `Je trouw aan je vriend is bewonderenswaardig. Ik
hoop dat je datzelfde gevoel voor dit bureau hebt. Ik heb voorlopig
wel een... deeltijdbetrekking voor Morley, en ik veronderstel dat
er op een bepaald moment in de toekomst wel een plek vrijkomt en
dat hij zich dan bij jou en de andere bodes kan voegen.'
Fitch was opgelucht bij dat nieuws. Hij zou het naar vinden om
zijn vriend kwijt te raken, maar hij zou alles doen om weg te komen
uit meester Drummonds keuken en bode te worden.
`Dat is vreselijk aardig van u, meneer. Ik weet dat Morley u
ook niet teleur zal stellen. Ik zweer dat ik dat in ieder geval
niet zal doen.'
Dalton Campbell boog zich weer naar voren en liet de voorste
poten van de stoel met een dreun op de vloer neerkomen. 'Goed.' Hij
schoof een opgevouwen vel papier over het bureau. 'Breng dit naar
meester Drummond. Het stelt hem ervan op de hoogte dat ik je in
dienst heb genomen als bode en dat je hem niet langer
verantwoording verschuldigd bent. Ik dacht dat je het misschien
zelf wilde bezorgen, als je eerste officiële boodschap.'
Fitch kon wel springen en juichen, maar in plaats daarvan
bleef hij onbewogen, zoals hij dacht dat een bode dat hoorde te
doen. 'Ja, meneer, dat wil ik wel.' Hij besefte dat hij nu ook
rechter stond.
`Meteen daarna zal een van mijn andere bodes, Rowley, je
meenemen naar de dienst bevoorrading beneden. Daar zul je een
livrei krijgen dat goed genoeg past om voorlopig te voldoen. Als je
daar bent, zal de naaister je maten nemen zodat je nieuwe kleren op
maat kunnen worden gemaakt.
Ik verwacht van alle bodes die bij mij in dienst zijn, dat ze
keurig gekleed gaan in een gedistingeerd livrei. Ik verwacht dat
mijn bodes dit bureau tot eer strekken. Dat betekent dat jij en je
kleren schoon moeten zijn. Je laarzen gepoetst. Je haar geborsteld.
Je zult jezelf altijd behoorlijk gedragen. Rowley zal je alle
details uitleggen. Kun je dat allemaal, Fitch?'
Fitch' knieën knikten. 'Ja, meneer, dat kan ik zeker,
meneer.'
Toen hij aan de nieuwe kleren dacht die hij zou dragen,
schaamde hij zich plotseling erg voor zijn uiterlijk, dat wel erg
vuil en sjofel moest zijn. Een uur geleden had hij nog gedacht dat
hij er prima uitzag zoals hij was, maar nu niet meer. Hij kon
nauwelijks wachten om zijn koksmaatjesvodden uit te trekken.
Hij vroeg zich af wat Beata zou denken als ze hem in zijn
mooie nieuwe bedelivrei zag.
Dalton Campbell schoof een leren map over het bureau. De flap
was verzegeld met een grote hoeveelheid amberkleurige was waarin
het zegel met de tarweschoof was gedrukt.
`Nadat je jezelf hebt gewassen en je nieuwe kleren hebt
aangetrokken, wil ik dat je deze map bezorgt bij het departement
van culturele vriendschap in Schoonveld. Weet je waar dat
is?'
`Ja, meester Campbell. Ik ben opgegroeid in Schoonveld en weet
daar bijna alles te vinden.'
`Dat heb ik gehoord. We hebben bodes uit heel Anderith en ze
werken meestal in het gebied dat ze kennen, waar ze zijn
opgegroeid. Aangezien jij Schoonveld kent, zul je je meeste werk
daar krijgen.'
Dalton Campbell leunde achterover om iets uit een zak te
vissen. 'Dit is voor jou.' Hij wierp het naar hem toe.
Fitch ving het op en staarde sprakeloos naar de zilveren
soeverein in zijn handpalm. Hij vermoedde dat de meeste rijke
mensen niet eens zo'n enorme som met zich meedroegen.
`Maar, meneer, ik heb nog niet de hele maand gewerkt.'
`Dit is niet je bodeloon. Je krijgt je loon aan het eind van
elke maand.' Dalton Campbell trok een wenkbrauw op. 'Dit is een
blijk van waardering voor wat je gisteravond hebt gedaan.'
Claudine Winthrop. Dat bedoelde hij: Claudine Winthrop angst
aanjagen zodat ze haar mond hield.
Ze had Fitch 'meneer' genoemd.
Fitch legde het zilverstuk op het bureau. Met een vinger
schoof hij het aarzelend een klein stukje naar Dalton
Campbell.
`Meester Campbell, daarvoor bent u me niets schuldig. U hebt
me er nooit iets voor beloofd. Ik heb het gedaan omdat ik u wilde
helpen en om de toekomstige Soeverein te beschermen, niet voor een
beloning. Ik kan geen geld aannemen dat me niet toekomt.'
De assistent glimlachte bij zichzelf. 'Neem de munt, Fitch.
Dat is een bevel. Nadat je die map hebt afgeleverd in Schoonveld,
heb ik vandaag niets meer voor je te doen, dus wil ik dat je daar
een deel van — of alles, als je wilt — voor jezelf uitgeeft. Ga
iets leuks doen. Koop snoep. Of koop iets te drinken. Het is jouw
geld; doe ermee wat je wilt.'
Fitch slikte zijn opwinding weg. 'Ja, meneer. Dank u wel,
meneer. Dan zal ik doen wat u zegt.'
`Mooi zo. Nog één ding.' Campbell zette een elleboog op het
bureau en boog zich naar voren. 'Geef het niet uit aan prostituees
in de stad. Er heersen een paar heel akelige ziektes onder de
hoeren van Schoonveld dit voorjaar. Het is een onaangename manier
om te sterven. Als je naar de verkeerde gaat, leef je niet lang
genoeg om een goede bode te worden.'
Hoewel het idee om met een vrouw te verkeren bijzonder
verleidelijk was, zag Fitch niet hoe hij ooit genoeg moed zou
kunnen verzamelen om zoiets door te zetten en zich in het bijzijn
van een vrouw uit te kleden. Hij vond het fijn om naar vrouwen te
kijken, zoals hij het fijn vond om naar Claudine Winthrop en naar
Beata te kijken, en hij vond het fijn om zich voor te stellen hoe
ze er naakt uit zouden zien, maar hij stelde zich er nooit bij voor
dat zij hem ook naakt zouden zien, in opgewonden toestand. Hij vond
het al moeilijk genoeg om zijn opwinding voor vrouwen te verbergen
als hij zijn kleren aanhad. Hij hunkerde ernaar om met een vrouw te
zijn, maar had geen idee hoe hij ervoor zou kunnen zorgen dat zijn
gêne in die situatie niet sterker zou zijn dan zijn lust.
Misschien als het een meisje was dat hij kende en graag mocht,
en als hij haar had gekust en geknuffeld en een tijdje het hof had
gemaakt — haar goed had leren kennen —, misschien dat hij dan
ooit tot de kern van het gebeuren zou kunnen komen, maar hij kon
zich niet voorstellen hoe iemand ooit de moed zou kunnen opbrengen
om naar een vrouw te gaan die hij niet eens kende en zich dan voor
haar ogen uit te kleden.
Misschien als het donker was. Misschien was dat het. Misschien
was het donker in de kamers van de prostituees, zodat de twee
mensen elkaar helemaal niet zagen. Maar toch...
'Fitch?'
Fitch schraapte zijn keel. 'Nee, meneer. Ik zweer dat ik niet
naar de prostituees in Schoonveld zal gaan. Nee, meneer, dat zal ik
niet doen.'