Deel 36

 

36
Fitch kon met gebogen hoofd de benen en voeten van meester Spink zien, die tussen de banken door liep; zijn laarzen bonkten langzaam op de planken vloer. In de zaal zaten een paar mensen, voornamelijk oudere vrouwen, te sniffen doordat ze zachtjes huilden.
Fitch kon het hun niet kwalijk nemen. Ook hij moest af en toe huilen op de boetedoeningsbijeenkomsten. De lessen die ze leerden waren noodzakelijk om hun verdorven Hakense manieren te bestrijden, dat begreep hij wel, maar dat maakte het aanhoren ervan niet gemakkelijker.
Als meester Spink sprak, keek Fitch liever naar de vloer dan dat hij de kans liep de blik van de man te ontmoeten. Het was beschamend om de blik van een Ander te ontmoeten terwijl die verhaalde van de gruwelen die zijn voorouders waren aangedaan door die van Fitch.
`En zo gebeurde het,' vervolgde meester Spink, 'dat de Hakense horde toevallig in dat arme boerendorpje terechtkwam. De mannen van het dorp, die buiten zichzelf van ongerustheid waren over hun gezinnen, hadden zich samen met andere eenvoudige Anderse mannen van boerderijen en uit dorpen in de omgeving verzameld. Gezamenlijk baden ze tot de Schepper dat hun poging om de bloeddorstige aanvallers af te slaan zou mogen slagen.
In hun wanhoop hadden ze al bijna al hun voedsel en vee achtergelaten als zoenoffer voor de Hakens. Ze hadden bodes gestuurd om het offer uit te leggen en te vertellen dat ze geen oorlog wilden, maar geen van die dappere bodes was ooit teruggekeerd.
Deze mannen hadden het eenvoudige plan opgevat om naar de top van een heuvel te gaan en met hun wapens boven hun hoofden te zwaaien om te laten zien hoe sterk ze waren, niet om een gevecht uit te lokken, uiteraard, maar in een manmoedige poging de Hakens ervan te overtuigen hun dorpen voorbij te gaan. Dit waren boeren, geen krijgers, en de wapens waarmee ze zwaaiden waren eenvoudige landbouwwerktuigen. Ze wilden geen gevecht, ze wilden vrede.
Daar stonden ze dan, die mannen over wie ik u heb verteld — Shelby, Willan, Camden, Edgar, Newton, Kenway en alle anderen — al die goede en zachtaardige mannen die u hebt leren kennen in de afgelopen weken, waarin ik u hun verhalen heb verteld, over hun liefdes, hun leven, hun hoopvolle verwachtingen, hun eenvoudige en fatsoenlijke dromen. Daar stonden ze dan, op de top van die heuvel, met als enige hoop de brute Hakens zover te krijgen om voorbij te trekken. Daar stonden ze, zwaaiend met hun werktuigen — hun bijlen, hun schoffels, hun sikkels, hun vorken, hun vlegels — zwaaiend in de lucht, in de hoop de vrouwen en kinderen die u ook hebt leren kennen veiligheid te bieden.'
Bonk, bonk, bonk klonken de laarzen van meester Spink toen hij dichter bij Fitch kwam.
`Het Hakense leger koos ervoor die eenvoudige mannen niet voorbij te gaan. In plaats daarvan ontketenden de Hakens lachend en schreeuwend hun Dominie Dirtch tegen die vriendelijke Anderse mannen.'
Sommige meisjes snakten naar adem. Anderen jammerden hardop. Fitch voelde zijn ingewanden trekken van angst en kreeg een brok in zijn keel. Hij moest zelf even sniffen terwijl hij zich hun afgrijselijke dood voorstelde. Hij had die mannen op de heuvel leren kennen. Hij kende de namen van hun vrouwen, hun ouders en hun kinderen.
`En terwijl die moordzuchtige Hakense smeerlappen in hun fraaie, elegante uniformen' — Fitch zat op het uiteinde van een bank bij het middenpad en zag de laarzen vlak naast zich halt houden — 'stonden te lachen en te juichen, luidde de Dominie Dirtch met zijn verschrikkelijke geweld en scheurde het vlees van de botten van die mannen.'
Fitch kon de donkere ogen van meester Spink in zijn nek voelen prikken terwijl de vrouwen en veel van de mannen het hardop uitsnikten van verdriet.
`Het gejammer van die arme Anderse boerenjongens rees op naar de Anderse hemel. Het was hun laatste schreeuw in dit leven, want hun lichamen werden verscheurd door de uitstekend geklede, lachende, jouwende Hakense horde met hun wapen dat harteloos afslacht, de Dominie Dirtch.'
Een van de oudere vrouwen slaakte een kreet van afgrijzen. Meester Spink stond nog steeds naast Fitch. Op dat ogenblik was Fitch niet zo trots op zijn bodelivrei als hij eerder was geweest, toen de andere mensen verbaasd tegen elkaar hadden gefluisterd terwijl hij ging zitten.
`Ik zie dat je een mooi nieuw uniform hebt, Fitch,' zei meester Spink op een toon die Fitch' bloed deed stollen.
Fitch wist dat er van hem werd verwacht dat hij iets zei.
`Ja, meneer. Hoewel ik een nederige Hakense koksmaat was, was meester Campbell zo goed om me een baan als bode te geven. Hij wil dat ik dit uniform draag, zodat alle Hakens kunnen zien dat we met de hulp van de Anders vooruit kunnen komen. Hij wil ook dat de bodes een goede indruk maken, omdat we helpen bij zijn werk: het bekendmaken van het goede werk dat de Minister van cultuur voor onze mensen doet.' Meester Spink gaf Fitch een draai om de oren, waardoor hij hem van de bank sloeg. 'Niet zo brutaal! Ik ben niet geïnteresseerd in je Hakense uitvluchten!'
`Het spijt me, meneer.' Hij was zo verstandig niet overeind te krabbelen en bleef op handen en knieën zitten.
`Hakens hebben altijd uitvluchten voor hun boosaardige misdaden. Jij draagt een elegant uniform, net als die moordzuchtige Hakense heersers graag droegen, en je geniet er net zo van als zij, en dan probeer je te doen alsof dat niet zo is.
Tot op de dag van vandaag lijden wij Anders vreselijk onder de gesel van de Hakense haat. Er bestaat geen twijfel over dat die in elke blik van een Haken te lezen is. We kunnen ons er nooit van bevrijden. Er zijn altijd Hakens in uniform die ervan genieten dat te dragen om ons te herinneren aan de Hakense heersers.
Je geeft blijk van je verachtelijke Hakense aard door te proberen het onverdedigbare te verdedigen: je zelfzuchtige arrogantie, je eigendunk, je trots op een uniform. Jullie hunkeren er allemaal naar om Hakense heersers te zijn. Als Anders moeten wij elke dag lijden onder die Hakense beschimping.'
`Vergeeft u me, meester Spink. Het was verkeerd van me. Ik droeg het uit trots. Het was verkeerd van me om mijn zondige Hakense aard de overhand te laten krijgen.'
Meester Spink gromde minachtend, maar ging toen verder met de les. Fitch wist dat hij meer had verdiend en was dankbaar dat hij er zo gemakkelijk vanaf kwam. Hij slaakte een zucht.
`Toen de mannen vermoord waren, bleven de vrouwen en kinderen van het dorp weerloos achter.'
De laarzen gingen weer bonk, bonk, bonk toen de man zijn verhaal vervolgde en tussen de Hakens doorliep die op eenvoudige banken zaten. Pas nadat hij was weggelopen, durfde Fitch op te staan en weer op de bank te gaan zitten. Zijn oor suisde vreselijk, net als toen Beata hem had geslagen. De woorden van meester Spink drongen door dat holle gesuis heen. `Aangezien het Hakens waren, besloten ze natuurlijk om door het dorp te trekken en hun verdorven pleziertjes na te jagen.'
`Nee!' riep een vrouw achteraan. Ze barstte in snikken uit.
Met zijn handen achter zijn rug ineengeslagen liep meester Spink verder, de onderbreking negerend. Dat soort onderbrekingen waren er vaak. `De Hakens, die een feestmaal wilden, gingen naar het dorp. Ze hadden zin in geroosterd vlees.'
Enkelen vielen op hun knieën, bevend van angst om de mensen die ze hadden leren kennen. In de hele zaal schoven banken over de vloer toen de rest van de mensen zich ook op hun knieën liet zakken. Fitch deed hetzelfde.
`Maar het was een klein dorpje, zoals jullie weten. Nadat de Hakens het vee hadden geslacht, beseften ze dat er niet genoeg vlees was. Aangezien Hakens Hakens zijn, zochten ze niet lang naar een oplossing.
De kinderen werden gegrepen.'
Fitch wenste vurig dat de les voorbij zou zijn. Hij wist niet of hij het kon verdragen om nog meer te horen. Blijkbaar dachten een paar vrouwen er hetzelfde over. Ze zakten ineen met hun gezicht naar de vloer, hun handen ineengeslagen, en ze huilden en baden tot de goede geesten om over die arme, onschuldige, vermoorde Anderse mensen te waken.
`Jullie kennen allemaal de namen van die kinderen. We zullen nu de zaal rondgaan en jullie zullen me elk een van de namen geven die jullie hebben geleerd, opdat we de jonge levens die zo jammerlijk zijn weggenomen niet vergeten. Jullie noemen elk de naam van een van die kinderen uit dat dorp — meisjes en jongetjes — die voor de ogen van hun moeders levend zijn geroosterd.'
Meester Spink begon bij de achterste rij. Iedereen noemde op zijn of haar beurt, na door hem te zijn aangewezen, de naam van een van die kinderen en de meesten lieten die volgen door de wens dat de goede geesten over hen mochten waken. Voordat ze weg mochten, beschreef meester Spink de gruwelen van het levend verbrand worden, het gegil, de pijn, en hoe lang het duurde voordat de kinderen dood waren. Hoe lang het duurde voordat hun lijfjes gaar waren.
Het was zo'n weerzinwekkende en kwaadaardige daad dat Fitch zich op een bepaald moment, heel even maar, misschien wel voor het eerst afvroeg of het verhaal waar was. Hij vond het moeilijk om zich voor te stellen dat iemand, zelfs de wrede Hakense heersers, zoiets afschuwelijks zou doen.
Maar meester Spink was een Ander. Hij zou niet tegen hen liegen. Niet over zoiets belangrijks als de geschiedenis.
`Aangezien het laat begint te worden,' zei meester Spink nadat iedereen de naam van een kind had genoemd, 'zullen we het verhaal van wat de Hakense invallers deden met die vrouwen tot de volgende bijeenkomst bewaren. Misschien hadden de kinderen wel geluk dat ze niet hebben hoeven zien hoe hun moeders werden gebruikt voor de perversiteiten van de Hakens.'
Fitch en de rest van de aanwezigen drongen zich door de deuren toen ze mochten gaan, blij om voor die avond te ontsnappen aan de boetedoeningsbijeenkomst. Hij was nooit eerder zo dankbaar geweest voor de frisse avondlucht. Hij had het warm en was misselijk terwijl de beelden van zo'n dood als die kinderen hadden ondergaan door zijn hoofd bleven spoken. De koele lucht voelde in elk geval lekker aan op zijn gezicht. Hij zoog de koele, louterende lucht zijn longen in.
Toen hij tegen een slanke esdoorn langs het pad naar de weg stond geleund om te wachten totdat zijn benen wat minder slap waren, kwam Beata de deur uit. Fitch rechtte zijn rug. Er viel zoveel licht door de open deur en de ramen naar buiten dat ze hem gemakkelijk zou zien... in zijn nieuwe bodelivrei. Hij hoopte dat Beata er beter over dacht dan meester Spink.
`Goedenavond, Beata.'
Ze bleef staan. Ze bekeek hem van top tot teen en nam zijn kleding op. `Fitch.'
`Je ziet er mooi uit vanavond, Beata.'
`Ik zie er net zo uit als altijd.' Ze zette haar handen in haar zij. 'Ik zie dat je verliefd op jezelf bent geworden in een elegant uniform.' Plotseling verloor Fitch zijn vermogen om na te denken of iets te zeggen. Hij had altijd gevonden dat de bodes er goed uitzagen in hun uniform en had gedacht dat zij er ook zo over zou denken. Hij had gehoopt dat hij haar zou zien glimlachen of zoiets. In plaats daarvan keek ze hem boos aan. Nu wenste hij boven alles dat hij meteen naar huis was gegaan.
`Meester Dalton heeft me een baan aangeboden...'
`En nu verheug je je zeker wel op de volgende boetedoeningsbijeenkomst, zodat je kunt horen wat die Hakense beesten in hun elegante uniformen hebben gedaan met die weerloze vrouwen.' Ze boog zich naar hem toe. `Dat zal je wel bevallen. Het zal bijna net zo leuk voor je zijn als wanneer je erbij was geweest om toe te kijken.'
Fitch bleef met open mond staan terwijl ze snoof en de nacht in rende. Andere mensen die door de straat liepen, hadden gezien dat ze hem, een verachtelijke Haken, een berisping had gegeven. Ze glimlachten tevreden of lachten hem eenvoudigweg uit. Fitch stak zijn handen in zijn zakken, draaide zijn rug naar de weg en leunde met een schouder tegen de boom. Hij stond te peinzen terwijl hij wachtte tot iedereen voorbij was gelopen en weer met zijn eigen zaken bezig was.
Het was een uur lopen naar het landhuis. Hij wilde zeker weten dat degenen die daarheen moesten voorbij waren, zodat hij alleen kon lopen en met niemand hoefde te praten. Hij overwoog iets te drinken te gaan kopen. Hij had nog wat geld over. Anders zou hij teruggaan en Morley opzoeken, en dan zouden ze samen wat te drinken zien te bemachtigen. Hoe dan ook, dronken worden leek hem een uitstekend idee.
De bries werd plotseling koeler. Er ging een rilling langs zijn ruggengraat.
Hij sprong bijna uit zijn laarzen toen er een hand op zijn schouder werd gelegd. Hij draaide zich razendsnel om en zag dat het een oudere Anderse vrouw was. Aan haar naar achteren vallende, bijna schouderlange haar zag hij dat ze een belangrijke persoon was. Aan de grijze strepen bij de slapen zag hij dat ze oud was; er was niet genoeg licht om te zien hoe gerimpeld ze precies was, maar hij kon wel zien dat ze dat was.
Fitch boog voor de Anderse vrouw. Hij was bang dat ze de draad wilde oppakken waar Beata gebleven was en hem ervan langs zou geven. `Is ze iemand om wie je geeft?' vroeg de vrouw.
De vreemde vraag overviel Fitch. 'Ik weet het niet,' stamelde hij. `Ze was nogal onaardig tegen je.'
`Ik had het verdiend, mevrouw.'
`Waarom?'
Fitch haalde zijn schouders op. 'Dat weet ik niet.'
Hij kon niet bedenken wat de vrouw van hem zou willen. Hij kreeg kippenvel van de manier waarop haar donkere ogen hem aandachtig opnamen, alsof ze een kip uitzocht voor haar avondeten.
Ze droeg een eenvoudige jurk die in het schemerige licht donkerbruin leek. Hij sloot met knoopjes tot aan haar hals, in tegenstelling tot de onthullender modellen die de meeste Ander-vrouwen droegen. Uit haar jurk bleek niet dat ze van adel was, maar dat lange haar betekende dat ze een belangrijke persoon was.
Ze leek anders dan andere Ander-vrouwen. Er was één ding dat Fitch vreemd vond: ze droeg een brede zwarte band strak om haar keel, vlak bij de bovenkant van haar nek.
`Soms zeggen meisjes gemene dingen als ze bang zijn toe te geven dat ze een jongen leuk vinden, als ze bang zijn dat hij haar niet leuk zal vinden.'
`En soms zeggen ze gemene dingen omdat ze die menen.'
`Dat is ook weer waar.' Ze glimlachte. 'Woont ze op het landhuis of hier in Schoonveld?'
`Hier in Schoonveld. Ze werkt voor Inger de slager.'
Dat leek ze wel grappig te vinden. 'Misschien is ze gewend aan meer vlees aan de botten. Als je wat ouder en wat gevulder wordt, gaat ze je misschien aantrekkelijker vinden.'
Fitch stopte zijn handen weer in zijn zakken. 'Misschien.'
Hij geloofde het niet. Bovendien dacht hij niet dat hij ooit nog gevulder zou worden, zoals ze het uitdrukte. Hij dacht dat hij oud genoeg was om ongeveer te zijn zoals hij zou blijven.
Ze nam opnieuw aandachtig zijn gezicht op.
Wil je graag dat ze je leuk vindt?' vroeg ze ten slotte.
Fitch schraapte zijn keel. 'Nou, soms wel, geloof ik. Ik zou het in elk geval prettig vinden als ze me niet haatte.'
De vrouw glimlachte alsof ze tevreden over iets was, maar hij betwijfelde of hij ooit zou begrijpen waarover.
`Dat kan geregeld worden.'
`Mevrouw?'
`Als je haar leuk vindt en zou willen dat zij jou ook leuk vindt, kan dat geregeld worden.'
Fitch knipperde verbijsterd met zijn ogen. 'Hoe dan?'
`Een kleine toevoeging aan wat ze drinkt of eet.'
Ineens daagde het hem. Dit was een vrouw die over magie beschikte. Eindelijk begreep hij waarom ze zo'n vreemde indruk maakte. Hij had gehoord dat mensen met magie vreemd waren.
`Bedoelt u dat u iets zou kunnen maken? Een bezwering of zoiets?' Haar glimlach werd breder. 'Of zoiets.'
`Ik werk nog maar pas voor meester Campbell. Het spijt me, mevrouw, maar dat zou ik me niet kunnen veroorloven.'
`Ah, ik snap het.' Haar glimlach verflauwde. 'En als je het je wel zou kunnen veroorloven?'
Voordat hij antwoord kon geven, keek ze met half dichtgeknepen ogen bedachtzaam naar de lucht. 'Of misschien zou ik kunnen zorgen dat het over een tijdje klaar was, als je betaald krijgt.' Ze dempte haar stem tot nauwelijk meer dan een fluistering, alsof ze tegen zichzelf praatte. 'Dat geeft me wat tijd om te zien of ik kan ontdekken wat het probleem is en of ik er iets aan kan doen.'
Ze keek hem aan. Wat denk je ervan?'
Fitch slikte. Hij wilde zeker geen Anderse vrouw beledigen die bovendien ook nog eens de gave had. Hij aarzelde.
`Nou, mevrouw, om u eerlijk te zeggen, als er ooit een meisje is dat me leuk vindt, zou ik liever hebben dat ze me leuk vond omdat ze me leuk vond... Ik wil u niet beledigen, mevrouw. Het is vriendelijk aangeboden. Maar ik geloof niet dat ik het leuk zou vinden als een meisje me alleen maar leuk vond door een magische bezwering. Ik denk dat ik daar geen prettig gevoel over zou hebben, alsof er alleen met behulp van magie een meisje zou kunnen zijn dat me leuk vindt.'
De vrouw lachte en klopte hem op de rug. Het was een zacht, klaterend lachje van plezier, zonder spot. Fitch dacht niet dat hij ooit een Ander die tegen hem praatte op die manier had horen lachen.
`Goed zo.' Ze benadrukte haar woorden met een gebaar van haar vinger. 'Een tovenaar heeft me ooit ongeveer hetzelfde gezegd, heel lang geleden.'
`Een tovenaar! Dat moet angstaanjagend zijn geweest. Om een tovenaar te ontmoeten, bedoel ik.'
Ze haalde haar schouders op. 'Niet echt. Het was een aardige man. Ik was nog maar een heel klein meisje. Ik ben met de gave geboren, zie je. Hij heeft me verteld dat ik nooit mocht vergeten dat magie geen substituut is voor mensen die echt om je geven om wie je zelf bent.'
`Ik heb nooit geweten dat er hier tovenaars waren.'
`Hier niet,' zei ze. Ze gebaarde met een hand het donker in. 'Vroeger, in Aydindril.'
Hij spitste zijn oren. 'Aydindril? In het noordoosten?'
`Hé, jij bent een slimmerik. Ja. In het noordoosten. In de Tovenaarsburcht.' Ze stak een hand naar hem uit. 'Ik ben Franca. En jij?'
Fitch pakte haar hand en hield die licht vast terwijl hij zich in een diepe buiging op een knie liet zakken. 'Ik ben Fitch, mevrouw.'
`Franca.'
`Mevrouw?'
`Franca. Zo heet ik. Ik heb je verteld hoe ik heet, Fitch, zodat je me bij mijn naam kunt noemen.'
`Het spijt me, mevrouw... Ik bedoel Franca.'
Ze lachte haar lachje weer. 'Nou, Fitch, het was aangenaam kennis met je te maken. Ik moet weer eens terug naar het landgoed. Ik neem aan dat jij je gaat bedrinken. Dat is geloof ik wat jongens van jouw leeftijd graag doen.'
Fitch moest toegeven dat het idee om dronken te worden hem zeer aanstond. Maar de mogelijkheid om meer te horen over de Tovenaarsburcht intrigeerde hem ook.
`Ik denk dat ik zelf ook maar het beste kan teruggaan naar het landgoed. Als u het niet erg vindt dat er een Haken met u meeloopt, wil ik wel graag meekomen. Franca,' voegde hij er bij nader inzien aan toe. Ze bekeek zijn gezicht weer op die manier waar hij de kriebels van kreeg. `Ik heb de gave, Fitch. Dat betekent dat ik anders ben dan de meeste mensen, en dus denken de meeste andere mensen, zowel Anders als Ha-kens, over mij op de manier waarop de meeste Anders over jou denken omdat je een Haken bent.'
`0 ja? Maar je bent een Ander.'
`Ander zijn is niet genoeg om het stigma van het hebben van magie te overwinnen. Ik weet hoe het is als mensen een hekel aan je hebben zonder dat ze iets van je weten.
Ik zou het fijn vinden als je met me meeliep, Fitch.'
Fitch glimlachte, deels van schrik nu hij besefte dat hij een gesprek voerde met een Anderse vrouw, een echt gesprek, en deels van schrik omdat Anders een hekel aan haar hadden — aan een andere Ander — omdat ze over magie beschikte.
`Maar respecteren ze je dan niet omdat je magie hebt?'
`Ze vrezen me. Angst kan goed en slecht zijn. Goed, omdat mensen je dan in elk geval fatsoenlijk behandelen, ook al mogen ze je niet. Slecht, omdat mensen vaak proberen uit te halen naar wat ze vrezen.'
`Zo heb ik het nooit eerder bekeken.'
Hij dacht terug aan het lekkere gevoel dat hij had gekregen toen Claudine Winthrop hem 'meneer' had genoemd. Dat had ze alleen gedaan omdat ze bang was, dat wist hij, maar toch had het hem een lekker gevoel gegeven. Maar het andere deel van wat Franca had gezegd, begreep hij niet.
`Je bent heel wijs. Komt dat door de magie? Word je daar wijs van?' Ze lachte haar zachte lachje weer, alsof ze hem zo amusant vond als een vis met pootjes.
`Als dat zo was, zouden ze het wel de Wijzemannenburcht noemen, in plaats van de Tovenaarsburcht. Sommige mensen zouden misschien wijzer zijn geworden als ze niet met de steunpilaar van de magie waren geboren.'
Hij had nog nooit iemand ontmoet die in Aydindril was geweest, laat staan in de Tovenaarsburcht. Hij kon maar nauwelijks geloven dat iemand met magie met hem zou willen praten. Tot op zekere hoogte was hij ongerust omdat hij niets van magie wist en dacht dat ze hem misschien kwaad zou doen als ze boos werd.
Maar hij vond haar fascinerend, ook al was ze oud.
Ze liepen in stilte over de weg naar het landgoed. Soms maakten stiltes hem zenuwachtig. Hij vroeg zich af of ze zijn gedachten kon lezen met haar magie.
Fitch keek van opzij naar haar. Ze zag er niet uit alsof ze aandacht besteedde aan zijn gedachten. Hij wees naar haar keel.
`Vind je het erg als ik vraag wat dat voor iets is, Franca? Die band die je om je keel draagt? Ik heb nog nooit iemand zoiets zien dragen. Heeft het iets met magie te maken?'
Ze lachte hardop. 'Weet je, Fitch, dat jij de eerste in vele, vele jaren bent die me dat vraagt? Ook al komt dat doordat je niet genoeg weet om bang te zijn om een tovenares zo'n persoonlijke vraag te stellen.'
`Het spijt me, Franca. Het was niet mijn bedoeling iets beledigends te zeggen.'
Hij begon zich zorgen te maken dat hij zo dom was geweest om iets te zeggen dat haar kwaad had gemaakt. Hij wilde zeker niet dat een Anderse vrouw, en nog wel een met magie, kwaad op hem was. Ze zweeg een tijdje terwijl ze verder de weg afliepen. Fitch stak zijn zwetende handen weer in zijn zakken.
Uiteindelijk begon ze weer te praten. 'Dat is het niet, Fitch. Beledigend, bedoel ik. Het brengt alleen slechte herinneringen boven.'
`Het spijt me, Franca. Ik had het niet moeten zeggen. Soms zeg ik domme dingen. Het spijt me.'
Hij wilde dat hij zich toch maar was gaan bedrinken.
Na nog een paar passen bleef ze staan en keerde zich naar hem toe. 'Nee, Fitch, het was niet dom. Kijk.'
Ze haakte haar vingers achter de keelband en trok hem naar beneden, zodat hij kon kijken. Hoewel het donker was, was er een maan en kon hij een dikke onregelmatige lijn zien, wit en wasachtig, die om haar nek liep. Hij vond het eruitzien als een lelijk litteken.
`Een paar mensen hebben eens geprobeerd me te vermoorden. Omdat ik magie heb.' Het maanlicht glinsterde in haar vochtige ogen. Serin Ra-jak en zijn volgelingen.'
Fitch had die naam nooit gehoord. 'Volgelingen?'
Ze trok de keelband weer naar boven. Serin Rajak heeft een hekel aan magie. Hij heeft volgelingen die er net zo over denken als hij. Ze stoken mensen op tegen degenen met magie. Brengen ze in een staat van woeste haat en bloeddorst.
Er is niets afschuwelijkers dan een bende mannen die het in hun hoofd hebben gezet om iemand kwaad te doen. Wat één alleen niet zou durven doen, kunnen ze samen gemakkelijk als juist bestempelen en vervolgens uitvoeren. Een bende krijgt een eigen geest, een eigen leven. Net als een meute honden die op een solitair dier jaagt.
Rajak heeft me te pakken gekregen en een touw om mijn hals geknoopt. Ze hebben mijn handen achter mijn rug gebonden. Ze hebben een boom gezocht, het andere uiteinde van het touw over een tak gegooid en me aan dat touw om mijn nek opgehesen.'
Fitch was ontsteld. 'Goede geesten... dat moet vreselijk pijn hebben gedaan.'
Ze leek hem niet te horen en staarde in de verte.
`Ze stapelden aanmaakhout onder me. Wilden een groot vuur maken. Voordat ze het konden aansteken, slaagde ik erin weg te komen.' Fitch bracht zijn vingers naar zijn keel en wreef over zijn hals terwijl hij zich probeerde voor te stellen dat hij aan een touw om zijn nek hing. `Die man, Serin Rajak. Is dat een Haken?'
Ze schudde haar hoofd terwijl ze verder liepen. 'Je hoeft geen Haken te zijn om slecht te zijn, Fitch.'
Ze liepen een tijdje zwijgend verder. Fitch had het gevoel dat ze verzonken was in haar herinneringen aan hoe ze was opgehangen met een touw om haar nek. Hij vroeg zich af waarom ze niet was gestikt. Misschien had het touw niet strak gezeten, besloot hij, had er niet de juiste knoop in gezeten. Hij vroeg zich af hoe ze weg was gekomen. Maar hij wist dat hij er genoeg over had gevraagd en durfde niet verder te vragen.
Hij luisterde naar hoe de stenen schilfers onder hun voeten knerpten. Nu en dan wierp hij een steelse blik op haar. Ze keek niet vrolijk meer, zoals ze eerst had gedaan. Hij wilde dat hij zijn vraag voor zich had gehouden.
Ten slotte bedacht hij dat hij haar misschien kon vragen naar iets waar ze eerder om had geglimlacht. Bovendien was dat de eigenlijke reden dat hij met haar mee had willen lopen.
`Franca, hoe zag de Tovenaarsburcht eruit?'
Hij had gelijk gehad; ze glimlachte. 'Enorm. Dat kun je je niet voorstellen, en ik kan niet onder woorden brengen hoe groot hij is. Hij staat op een berg die uitkijkt over Aydindril, aan de overkant van een stenen brug die een kloof van honderden meters diep overspant. Een deel van de Burcht is uit de berg zelf gehakt. Er zijn muren met kantelen die oprijzen als klippen. Brede borstweringen, breder dan deze weg, leiden naar verschillende gebouwen. Hier en daar rijzen torens op boven de Burcht. Het was schitterend.'
`Heb je ooit een Zoeker van Waarheid gezien? Heb je het Zwaard van de Waarheid ooit gezien, toen je daar was?'
Ze keek hem met een frons aan. 'Weet je, dat heb ik inderdaad. Mijn moeder was een tovenares. Ze is naar Aydindril gegaan om de Eerste Tovenaar te spreken; ik heb geen idee waarover. We zijn over een van die borstweringen naar de enclave van de Eerste Tovenaar in de Burcht gelopen. Hij heeft een aparte ruimte waar hij allerlei wonderen bewaarde. Ik herinner me dat glanzende en blinkende zwaard.'
Ze leek het leuk te vinden om hem erover te vertellen, dus vroeg hij: `Hoe zag die eruit? De enclave van de Eerste Tovenaar? En het Zwaard van de Waarheid?'
`Eens kijken...' Ze legde een vinger tegen haar kin om even na te denken voordat ze aan haar verhaal begon.