1983: Umm Salwa
Ik werd intussen al een paar jaar Umm Salwa genoemd. Het was mijn meest recente naam, maar het zou niet de laatste zijn.
Mohammad noemde me soms Marg, maar meestal was het Fatima, net zoals mijn vriendinnen me vanaf het begin hadden genoemd.
‘Marrat Mohammad’, Mohammads vrouw, zo noemden mensen me als ze het over me hadden, zelfs als ik erbij was. Dat klonk een beetje als mevrouw Mohammad Abdallah, vooral wanneer Mohammads familie het vol trots zei.
Toen ik in overheidsdienst trad werd het weer anders. De rap van de tong gesneden apotheker in Wadi Musa noemde me meteen Margaret Thatcher toen hij hoorde dat ik Marguerite heette, aangezien we toen in haar regeringsperiode leefden, maar de meeste bedoeïenen die ik via de kliniek kende noemden me as-Sitt Fatima.
Na Salwa’s geboorte trad ik toe tot de Umms. Ik werd Umm Salwa, de moeder van Salwa, en Mohammad werd Abu Salwa. Het feit dat Salwa een meisje was, was geen probleem.
‘Na een meisje kan een jongen komen,’ werd me telkens voorgehouden. Ik had dus kunnen weten dat haar naam aan de kant geschoven zou worden zodra Raami zich aandiende.
Ik verzette me er zo lang mogelijk tegen.
‘Issm al-mowlood?’ De naam van het kind? De winkelier in Amman vroeg het me beleefd omdat hij me correct aan wilde spreken. En daarna legde hij uit: ‘We gebruiken de naam van de zoon,’ toen ik ‘Umm Salwa’ had geantwoord, terwijl hij duidelijk zag dat ik een jongen in mijn armen hield.
Maar ik hield het niet vol, en al snel was ik Umm Raami en was Umm Salwa net als Marguerite verdwenen.