De plastic schorpioen

Op een late namiddag zat Mohammad thee te drinken op onze richel toen ik een platte zwarte schorpioen ontdekte op de vloer achter de keukentafel. Hij was net terug uit Amman en ik verdacht hem er onmiddellijk van dit plastic beest bij de speelgoedwinkel in de Souq-al-Bukharia te hebben gekocht om mij te pesten.

‘Ik heb je wel door, hoor! Je dacht zeker dat ik erin zou trappen?’ riep ik naar buiten.

‘Waarin trappen?’ antwoordde hij loom.

‘Je denkt toch niet dat ik geen verschil zie tussen een echte en een plastic schorpioen?’

Ik hoorde hem al bewegen voor zijn ‘Blijf uit de buurt,’ me bereikte en binnen een paar tellen stond hij naast me met een stok in zijn handen. ‘Heb geen plastic schorpioen gekocht. Waar zit-ie?’

Ik hield me rustig, ik was er nog steeds van overtuigd dat hij een spelletje speelde.

‘Hij zit nog op precies dezelfde plek waar je hem hebt neergelegd,’ knikte ik naar het beest.

Hij tikte er tegenaan, en ineens was de schorpioen een levend wezen met zijn gifstaart in de aanslag, langzaam bewegend op zijn harige poten als een bokser in de ring, niet zeker van de kant waarvan hij de aanval kan verwachten.

Die kwam van boven, met een misselijkmakend knerpend geluid toen Mohammad hem hard platsloeg met de stok.

Vrolijk keek hij even later naar me op, wachtend op mijn goedkeuring, en in een flits las ik zijn gedachten. Zijn volgende reis naar Amman zou een echte plastic schorpioen opleveren.

 

Ik was nog steeds niet gewend aan schorpioenen. In Nieuw-Zeeland hadden we dat soort gevaarlijke beesten niet.

Elke keer als ik iets van de grond oppakte moest ik mezelf eraan herinneren dat ik goed moest kijken, en ik leerde om de beesten meteen dood te slaan. En elke keer opnieuw wenste ik dat er een andere manier was om het afschuwelijke krakende geluid te overstemmen dan het ‘getver’ dat vanuit mijn tenen over mijn lippen rolde.