De oude man en de Rababa
Als ik onderweg naar de kliniek de Kloostervallei binnenging, kwam ik langs een grot waar ik vaak een oude man met gekruiste benen in de ochtendschaduw onder het opzeggen van poëzie op een rababa zag spelen. Zijn muziek achtervolgde me door de vallei.
Ik vroeg Mohammad naar hem en hij antwoordde: ‘Miskeen, mylih weritha.’ De arme man heeft geen erfgenamen. Weritha was een woord dat stamde uit de tijd dat er nog geen lucifers en aanstekers bestonden en een bedoeïen alleen een vuur brandend kon houden door een hardhouten stomp diep in de as te begraven zodat hij de volgende ochtend nog steeds gloeide. Dat houtblok was zijn weritha, net als zijn zoons, want zoals het hout het vuur liet branden, droegen zoons zijn naam voort.
De man met de rababa werd door iedereen Abu Argoob genoemd, ook al had hij geen zoon. Ik vond zijn bijnaam, vader van de schenen, bij hem passen, want zijn benen staken als dunne stokjes onder zijn opgetrokken, ooit witte thaub uit. In zijn jeugd was hij een playboy geweest, met zijn mirreer opvallend geknoopt en veel kohl rond zijn ogen. Hij had zijn dagen doorgebracht met afspraakjes met geitenmeisjes in afgelegen valleien en had nooit gewerkt. Zijn leven was een groot feest geweest en was voorbij gevlogen tot hij, te laat, besefte dat de meisjes afspraakjes begonnen te maken met mannen die jonger waren dan hij. De enige familie die hem toen wilde, was er een van buiten de Bdoul met een oudere, niet bijzonder snuggere dochter die nog thuis woonde. Hij trouwde met haar en na verloop van tijd schonk ze hem een dochter, een onnozele ziel die gelukkig wel in staat was om voor haar vader te zorgen nu hij oud werd. Ze bracht hem water en hout, waste zijn kleren en kookte eten voor hem.
Abu Argoobs rababa was een typisch bedoeïenenstrijkinstrument. Het was gemaakt van met geitenhuid bespannen hout ter grootte van een viool en werd vastgehouden als een cello. Het had één snaar die hij streek met een boog van oleander en paardenhaar. De spookachtig mooie muziek, versmolten met de poëzie van de bergen, echode door de vallei. Vaak was ik zijn enige publiek. Ik begreep de woorden niet maar kreeg er toch kippenvel van. De weeklacht van zijn rababa en de eenzame klanken van zijn poëzie riepen beelden op van de wind in de jeneverbesstruiken, een nachtelijk vuur onder de eenzame hemel en zijn geliefde geitenhoedster die getrouwd was met een andere man.
Toen hij stierf was dat het einde. Zijn echte naam werd samen met hem begraven. Zijn dochter werd afgevoerd als tweede echtgenote voor een ver familielid en zijn vrouw ging terug naar haar broer om daar haar laatste dagen te slijten. Zelfs zijn grot verdween in 1980 toen bulldozers plaats maakten voor het Forum Basin Restaurant. En als zijn geest ooit nog op de rababa speelt, dan is dat niet te horen boven het geluid van de elektrische generatoren die ze daar hebben geplaatst.