Op avontuur naar Wadi Sabra

Veel vrouwen vertelden hoe ze thuiskwamen met de geiten, een lading hout en een nieuwe baby, nadat ze in de heuvels waren bevallen en de nageboorte in een waterbedding hadden begraven om zich te verzekeren van verdere voortplanting. Zo deden ze dat. Ze scheurden gewoon een lap stof van hun hoofddoek of jurk om de navelstreng af te binden en sneden hem door met een scherpe steen op een rots.

Ik wist daarentegen van te veel dingen die er mis konden gaan en hoopte dan ook, inshallah, dat ik op tijd in het ziekenhuis kon komen als het eenmaal zover was, hoewel onze reis naar Wadi Sabra eerder het tegenovergestelde deed vermoeden.

Ik woonde al bijna twee jaar in Petra en was nog steeds niet in Wadi Sabra geweest. Het klonk als een schitterende plek. In mijn boek stond dat er een kleine waterbron was en een tweede, uit de rotsen gehouwen theater. Mohammad was er ook nog nooit geweest. Hij had met zijn familie voornamelijk aan de noordkant van Petra gewoond waar hij elk bergpad, elke schaduwrijke boom en Nabateense inscriptie kende. Wadi Sabra lag ten zuiden van de oude karavaanroute van Petra naar Egypte en Gaza en was een gemeente waar tegenwoordig nog maar weinig bedoeïenen woonden.

Toch hadden we het er regelmatig over om erheen te gaan. ‘Ooit,’ beaamden de kaartspelers Ali en Ali-f, maar niemand maakte aanstalten. Ali had de geiten van zijn familie daar gehoed toen hij klein was en was niet onder de indruk van de ruïnes, maar hij wist waar de waterbron zat en wilde ons er wel heen brengen. Toen ik begin maart mijn negende maand van mijn zwangerschap inging en het tot ons doordrong dat we binnenkort een baby zouden hebben om voor te zorgen en dat de zomer in aantocht was en dat het dan te heet zou zijn om te gaan, en dat zich daarna vast en zeker een ander obstakel aan zou dienen, besloten we de volgende dag meteen op pad te gaan.

Bij het aanbreken van de dag zat ik met diarree boven onze wc-kuil. Nadat ik een paar keer was geweest voelde ik me behoorlijk slap, maar tegen de tijd dat de rest met hun bepakte ezels verscheen zat ik baytheraan te drinken, een kruidendrankje dat zo smerig was dat het wel goed moest zijn, en was ik vastbesloten snel weer beter te zijn. Ze stelden voor om ons reisje uit te stellen, maar dat wilde ik niet. Ik wist dat het er dan niet meer van zou komen, dus ik verzamelde mijn kracht en Mohammad zadelde onze ezel.

Het ene moment wilde ik in het ziekenhuis bevallen en het volgende ging ik na een nacht vol darmkrampen rustig op pad naar een van God verlaten oord! Misschien komt dit over als roekeloze domheid, maar ik denk eerder dat het een soort onvoorwaardelijk geloof was dat mijn leven goed zou zijn en dat avontuur leuk was. Ik formuleerde niet eens de gedachte dat ik sterk en gezond was en dat ik nog niet op het punt van bevallen stond, maar zo was het gewoon.

Ali-f, met wie ik nog steeds Engels praatte en met wie Mohammad op saaie dagen bij de Schatkamer nog steeds worstelde, was pas getrouwd. Hij had zijn vrouw Raweya uit Egypte gehaald. Die gisih o naseeb had toch maar mooi een ideale huwelijkspartner voor hem gevonden. Ze was een vijftien jaar oude matrone met flonkerende ogen die, na een tocht in het vliegtuig op weg naar een nieuw leven met een man die ze net ontmoet had, dacht dat ze de hele wereld aankon.

Ali, die niet langer taxichauffeur was maar nog steeds ongetrouwd, had een ezel geleend en zijn fluit meegebracht.

In het begin zaten alleen Raweya en ik in het zadel. Ik had niet zoveel zin om te praten en ik was blij dat ze wist dat ik haar niet goed verstond. Maar haar gezicht sprak boekdelen: ze wist niet wat ze van me moest denken. Ik glimlachte en merkte dat ik me al beter begon te voelen.

De mannen zongen en grapten dat ik zeker snel zou vragen om halt te houden en een plek te zoeken waar ik naar de wc kon. Ze lagen dubbel van het lachen, en ik ten slotte ook toen ik merkte dat de buikpijn over was en ik niets meer in mijn darmen had wat er nog uit moest.

Het pad werd smaller tussen de witte rotsen en we moesten afstappen voor de steile klim naar de Stowh. Daarna stapten we met z’n allen op de ezels en sloegen Raweya en ik onze armen om onze mannen. Ali zong liedjes over de vrouw die hij achter zich in het zadel wenste. We reden langs het omgeploegde land op de hoogvlakte. Ineens strekte zich het uitzicht voor ons uit: Ras Sabra. We stapten af en namen pauze. De vergeelde foto’s van onze tocht laten een vreemd pioniersgezelschap zien: ik met mijn dikke buik en Mohammad met zijn illegale kalashnikov.

Ras Sabra was de top van een enorme U-vormige vallei. De wanden bestonden uit zandstenen bergketens die lager werden naarmate ze verder in westelijke richting liepen. De binnenkant van de U was groener van de jeneverbes, alsem en tamarisk die zich aan de randen van de vallei vastklampten. Het theater lag ongeveer halverwege, hiervandaan nagenoeg onzichtbaar en niet meer dan een donkere schaduw. Terwijl we voorzichtig afdaalden over het zigzaggende pad naar Sabra, kwam de zware bloesemgeur van rattam ons tegemoet.

We reden door de rulle zanderige buik van de vallei. Ik genoot van het fluitspel van Ali en ook de anderen hielden hun mond zodat de klanken de lucht om mijn hoofd konden vullen. Langzaam versmalde de vallei en de rode toppen torenden boven ons uit. Rond het middaguur ontdekten we stilstaand water onder wat oleanderstruiken en Ali stormde door de struiken op zoek naar de bron. We bonden onze ezels vast en volgden hem door het struikgewas en stuitten op water dat over de uit de rotsen gehakte treden van een klein theater druppelde. Op de treden groeiden planten en zelfs grotere struiken, die de trap ernstig hadden aangetast met hun wortels. We lieten ons op de terracotta trap zakken en vormden een gemêleerd publiek aan de voet van de loodrechte zandstenen rots. De strakblauwe hemel, de met vogelgezang versterkte stilte en het ongelooflijke wonder waar we middenin zaten, vormden een grote theatershow die alleen voor ons werd opgevoerd. Het was een goed plan geweest om hierheen te komen.

Ons middagmaal bestond uit shraak die ik at, en sardientjes, waar ik nog niet aan toe was. De thee smaakte me goed. Ali en Mohammad gingen op pad om te kijken of ze iemand konden vinden die ons een jonge geit wilde verkopen die we als avondmaaltijd konden barbecueën, maar het duurde niet lang voor ze terugkwamen, de ezels opzadelden en weg wilden.

‘Er loopt daar een gek. Hij heeft ons bedreigd met een geweer! We gaan.’

Ik dacht dat ze een grapje maakten. ‘Hij kon toch zien dat jullie bedoeïenen zijn? Weten jullie zeker dat hij jullie niet wilde uitnodigen voor een kop thee? Of gaan we mensef bij hem eten?’

Bil aks,’ integendeel, ‘hij maakte ons uit voor yehood.’ Dat betekende jood of Israeliër.

‘Doe niet zo raar.’ Ik geloofde ze nog steeds niet, ook al waren we binnen de kortste keren weer onderweg terug. ‘Zo erg kan het toch niet geweest zijn?’

‘Ik ga niet terug om het hem te vragen,’ antwoordde Mohammad. ‘Hij moet sowieso gek zijn om hier te willen wonen met zijn familie.’

‘Maar wat hebben ze tegen Israeliërs?’

‘Eind jaren zestig en begin jaren zeventig is er hier in deze heuvels gevochten. Daarom vluchten de vrouwen nog steeds hun grotten in als ze een helikopter horen. Israeliërs probeerden te voet de grens over te steken en door de bergen heen naar Petra te komen. Er zijn wat schermutselingen geweest waar zelfs een paar bedoeïenen bij om het leven zijn gekomen. Tegenwoordig is er niets meer aan de hand, maar deze vent is majnoon, hij heeft een geweer en het heeft geen enkele zin om met hem in discussie te gaan.’

We volgden onze weg terug naar Ras Sabra en toen de avond inviel sloegen we ons kamp op aan een smalle, noordwaarts lopende geul onder een Nabateense dam, boordevol helder water.

We zaten thee te drinken en onze aardappels en brood lagen in het vuur te bakken toen Ali-f vanuit het donker bij ons kwam staan en bezorgd zei: ‘Volgens mij krijgen we regen.’ We liepen uit het licht van het vuur achter hem aan naar de andere kant van de berg. Mohammad en Ali waren het met hem eens dat het onheilspellende geflikker dat met tussenpozen te zien was in het westen daar inderdaad op duidde, en ze waren het er ook over eens dat het een heel stuk lopen was over het omgeploegde land naar de dichtstbijzijnde schuilplaats vlak bij het Monument van de Slang.

‘Yallah,’ riepen ze. Alsof we nog niet genoeg meegemaakt hadden voor een dag.

We gristen onze spullen bij elkaar bij het licht van het vuur. Het brood was gelukkig gaar, dus Raweya wikkelde het in een suikerzak en stopte het in de zadeltas. Ik telde vijf glazen en een theepot, de mannen zadelden de ezels, we laadden onze matrassen op en schenen nog even rond met een aansteker om te zien of we niets vergeten waren en toen reden we de nacht in.

Ali zong terwijl hij ons vanuit de bescherming van de vallei maande de winderige hoogvlakte op te gaan. Er viel amper te lopen op het omgeploegde land, maar de kans dat de ezels zouden struikelen was groot, dus konden we niet op ze blijven zitten. Het was pikdonker. Mohammad leidde onze ezel en ik hield me stevig vast aan het houten zadel om niet te vallen en om me mee te laten trekken. Zonder iets te zien zette ik voet na voet in de primitief omgeploegde aarde. Mijn voeten waren als boten op een woeste oceaan die tegen de golftoppen sloegen en vervolgens in de diepte verdwenen. Ik werd nagenoeg meegesleurd, maar ik kreeg de slappe lach toen ik me Mohammads grijns voorstelde toen hij me toeriep: ‘Je wilde toch op avontuur?’

De storm loeide. Het begon steeds harder te onweren en zelfs de ezels kregen haast.

De bliksemschichten verlichtten het land: Jabal Haroon, Jabal al-Barra, Jabal Inmeer en het Sh-rah-gebergte. We waren halverwege de hoogvlakte toen alles om ons heen ineens donker werd na een harde klap. We strompelden verder en moedigden elkaar aan: ‘Yallah mish ba’eed.’ We zijn er bijna.

We bleven koel in de vochtige wind die aan de storm voorafging. De bliksem die nu overal boven en rondom ons flitste, gaf een schitterend, hemels schouwspel dat enthousiast applaus kreeg van de rommelende donder.

Ineens kregen we voet op vaste rots. De geur van stront en rook drong tot me door. De bewoonde wereld! Er werden regendruppels meegevoerd door de wind op het moment dat de bliksem een grote, brede grot voor ons verlichtte. We juichten en Raweya brak uit in echt Egyptisch gejoel toen we met ezels en al recht naar binnen stormden.

Er was ruimte genoeg voor ons allemaal en de grot lag beschut voor de wind omdat hij op het zuiden uitkeek. Er lag zelfs een stapel droog hout. We gingen aan de slag en maakten vuur zodat we licht hadden. De stortbui brak los en kletterde op de aarde terwijl we zaten te eten. We waren allemaal enorm opgelucht en ook ik bad in stilte. Ik dankte Hammooda voor de baytheraan, de Nabateeërs voor het uithakken van deze grot, Ghei-tha, die dichtbij woonde, voor het opslaan van haar hout in deze grot, de ezels dat ze ons veilig en zonder gebroken botten over het land hadden geleid voor het begon te regenen, en zelfs de gekke bedoeïen die ons op de vlucht had laten slaan uit Wadi Sabra, waar we geen schuilplaats zouden hebben gehad. En ik dankte vooral God die deze hele show georganiseerd had.

We rolden onze matrassen uit op de rotsvloer. Met het kalmerende geluid van de regen op de achtergrond en de prettige geur van natte aarde in mijn neus, kroop ik met mijn baby in mijn buik naast Mohammad en ik viel in slaap met de gedachte dat ik nergens ter wereld liever had willen zijn.