Een vloedstroom
Het was kouder geworden en vannacht had het geregend. Gelukkig hadden we een komfoor in de grot en ik zat te genieten van de warmte toen Mohammad ineens binnenstormde na een wc-bezoek en riep: ‘Kom eens naar de stroom luisteren!’ Vanaf onze richel hoorden we een rommelend geluid uit de wadi opstijgen. ‘Het klinkt behoorlijk krachtig, kom, we gaan kijken.’
Het was donker en het miezerde. ‘Wat dacht je ervan om dat morgen te doen?’ vroeg ik.
Mohammad lachte en terwijl ik mijn jas pakte, vulde hij de stormlamp. Regenspetters landden sissend op het deksel van de lamp toen we in het felle licht afdaalden. Het deed me denken aan mijn vader, aan het nachtvissen op bot in de modderige kwelders achter Rabbit Island. Ik bleef in de rubberboot zitten terwijl hij door het water waadde. Hij hield de stormlamp in zijn ene hand en zijn speer in de andere en later aten we in boter gebakken verse bot bij het ontbijt.
Het gerommel klonk steeds luider en tegen de tijd dat we bij de verharde weg aangekomen waren, konden we elkaar niet meer verstaan. Onze lamp liet een rivier van modder en stenen zien die door de wadi spoelde. Ik had de bedding tot nu toe alleen maar vol afgesleten zwerfkeien gezien en nu stond het water zo hoog dat het bijna over de randen kwam. Ik voelde het gerommel van de keien die de bodem los woelden. Een losgerukte boom stak een van zijn takken uit als een gebaar om hulp. Onze buurman al-Jimedy kwam ook naar beneden om te kijken, en even later verscheen ook Mufleh in onze lichtkring.
Mufleh is iemand die in dit verhaal af en toe even om de hoek komt kijken, zo is hij nu eenmaal. Zelfs naar bedoeïenenmaatstaven is hij altijd nogal ambulant geweest. Hij had geen broers of neven aan vaderszijde. Zijn vader stierf voor zijn geboorte en zijn moeder verliet Beer-a-Saba’a (Beersheba) en kwam terug naar Petra, gaf nergens meer om en hertrouwde nooit. Mufleh groeide op in de vallei. Er werd voor hem gezorgd door de stam, omdat mensen zich in Gods ogen verdienstelijk wilden maken door een wees te eten of kleren te geven of door alleen maar aardig voor hem te zijn, en ook als je maar één ouder verloren had was je een wees. Maar hij had zijn draai in de maatschappij nooit gevonden en geen gezin gesticht. Hij was iets ouder dan Mohammad, die zich druk maakte over hem. ‘Hij hoeft voor niemand anders dan zichzelf te zorgen, hij zou rijk moeten zijn!’ Maar dat was kennelijk niet Muflehs doel. Af en toe deed hij wat werk voor het ministerie van Oudheden, woonde dan weer in de ene en dan weer in de andere grot, en trouwde later zelfs nog een paar keer, maar niets duurde ooit lang bij hem.
Het was nu helemaal opgehouden met regenen en het waterpeil begon al te dalen. Er hing een frisheid in de donkere lucht nu het stof was weggespoeld. Tegen de tijd dat we terugkwamen in onze grot en de nacht buitensloten, stond de hemel te stralen van de sterren. Geen wonder dat Mohammad zo vrolijk was geweest; tegen de ochtend zou er hooguit nog hier en daar een poel te zien zijn.