Wobga’s en turnaga’s
Een vertaling van de woorden wobga en turnaga is nauwelijks te geven. Het zijn bedoeïenenwoorden die zelfs de mensen uit Wadi Musa niet begrijpen. In mijn oren klinken ze intussen als de vormen in de rotsen die ze omschrijven.
Een turnaga is ingesleten door de wind: een golvend pad dat je meeneemt langs de wand van een rots waarlangs je nog niet eens naar beneden durft te kijken. Sommige zijn door de Nabateeërs versierd met bepakte kamelen op een rotsmuur aan de ene kant, en godenblokken op de gladde rode tegenoverliggende wand, maar ook door de bedoeïenen die er hun namen of beginzinnen van hun toekomstdromen in hebben gekerfd terwijl hun geiten voor ze uitklauterden op weg naar de bloeiende rattamstruiken in de geul aan het einde.
Een wogba gaat nergens heen. Als je er een vindt waar je in kunt zitten, dan voelt het alsof je in een rotan hangstoel met van die hoge armleuningen zit, en als je dan je benen onder je trekt, zoals onze kinderen vaak deden in de wogba halverwege het Klooster, dan kun je je net als zij verstoppen tot er iemand op gelijke hoogte komt en tevoorschijn springen. ‘Boe!’