Raami wordt ‘voorgesteld’
Op dag veertien haalde ik de muzferr uit de opslagplaats – de rode koffer onder mijn dekentafel – legde Raami erin, nam Salwa bij de hand en ik ging op weg naar mijn schoonouders.
De meeste vrouwen wachtten veertig dagen voor ze hun baby ergens mee naartoe namen, maar tegen de tijd dat ik na Salwa’s geboorte veertien dagen aan mijn grot gekluisterd was geweest had ik besloten dat dit een van die tradities was waar ik me niet aan zou houden. Intussen was ik al naar de kliniek geweest, dus ik zag het nut er niet van in.
Ik had ontdekt dat het doel, of de bestemming, van dat eerste bezoek erg belangrijk was. In de eerste maanden werd je door iedereen gevraagd: ‘A meen dakhelti bintki?’ Aan wie heb je je dochter ‘voorgesteld’? Maar het was kennelijk eerder een persoonlijke keus dan een traditie.
Voor de moeders die hun kind als eerste voorstelden aan de profeet bij het altaar boven op de Jabal Haroon was het waarschijnlijk maar goed dat ze eerst veertig dagen wachtten om daar de energie voor te verzamelen, maar er waren ook mensen die hun kind voorstelden aan de buren. Salwa’s grootouders waren dolgelukkig geweest toen ik met mijn dochter bij hun tent was verschenen, en daarmee heb ik mijn eigen traditie opgebouwd van het voorstellen van mijn kinderen aan mijn schoonouders.
Vandaag huppelde Salwa voor me uit, blij dat ze weer naar buiten mocht. Gisteren had het geregend en nu was de hemel strakblauw. Het water dat langs de rotswanden sijpelde glinsterde in de zon. De grond was zanderig, nooit modderig, en overal schitterde het groen. De geuren die ik rook zou je bijna weelderig kunnen noemen. Voor het Paleisgraf, op ons huwelijkscircuit, was zoveel graan ontsproten uit het daar gevallen voer en de uitwerpselen van geiten, paarden en ezels, dat het bijna leek of de Bdoul daar nog steeds gewassen kweekten.
Abdallah en Umm Laafi overwinterden nog steeds in Wadi Mataha, maar ze waren wel naar een andere grot verhuisd. In deze behuizing bleef de donkere schaduw van de bergwand, vochtig en koud, tot ver in de middag hangen, maar Neda en Maryam sleepten een paar jannabiya’s naar buiten die ze voor ons in de zon legden.
‘Ahlan, ahlan ahleeeen,’ zeiden ze hun moeder na toen ze Raami welkom heetten en kusten. Mijn zoon strekte zich uit op de plek waar ik hem had neergelegd en kneep zijn ogen dicht tegen de zon. Salwa rende naar haar tantes om te helpen met thee zetten.
Ibrahim wreef de slaap uit zijn ogen en verwelkomde zijn nieuwe neefje. Hij knielde neer en wreef zijn baardstoppels tegen Raami’s zachte wangetjes. Hij grinnikte toen Raami in reactie daarop begon te kronkelen. Ibrahim had de lucifers en stak een vuur aan.
De zandgeul waarop ik uitkeek had alle mogelijke groentinten. Tussen de rattam- en oleanderstruiken groeiden weelderige kluiten kweekgras en gerst, maar ook khubaiza, kaasjeskruid met zachtpaarse bloemen en eetbare bladeren, en brandnetels, waardoor de kinderen likkend aan hun vingers en krabbend aan de jeukplekken terugkwamen toen ze een hele berg khubaiza waren gaan halen in Neda’s sjaal.
Umm Laafi gebruikte de khubaiza om een lunchgerecht te maken dat leek op spinazie. Ibrahim zei dat het nog veel lekkerder gesmaakt zou hebben met een beetje citroensap, maar dat hadden we niet, en ik vond het lekker zoals het was: een fris contrast met het taaboonbrood dat we erbij aten.
Na de lunch strekte ik me naast Raami uit in de zon en gingen de meisjes samen met de buurmeisjes spelen bij de overblijfselen van een stenen muur. Ze verplaatsten stenen om kamers te maken en gilden dat Laafi de schorpioen moest komen doodslaan die ze ruw in zijn winterslaap hadden verstoord. De geul verborg een schat aan roestige kroonkurken, ooit gele sardineblikjes en blikjes tomatenpuree die ooit rood waren geweest en nu opgestapeld stonden op een rotsrand. Ze trokken een zaknana-struik uit de grond om alle stenen en takjes uit hun ‘huis’ te vegen. Ze zochten langwerpige stenen die ze in lappen stof wikkelden zodat het poppen leken waarvoor ze slaapliedjes zongen en die ze later wakker maakten om borstvoeding te geven onder hun sjaals. De stenen poppen waren een geweldige uitvinding omdat ze geen arm of been konden kwijtraken en makkelijk te vervangen waren, maar wanneer er ruzie ontstond kon je beter maken dat je uit de buurt kwam.
Laafi werd naar zijn vaders bewakerstent bij de Keenya gestuurd, en ik mocht niet vertrekken voor hij terug was met geld voor Raami. De tien dinar die Abdallah stuurde was een kwart van zijn maandinkomen, maar ik kon het cadeau onmogelijk weigeren. Mijn tegenwerping dat ik mijn volgende kind als eerste aan iemand anders zou gaan voorstellen had geen effect; ze wisten dat ik ze heus niet zo voor het hoofd zou stoten, en ze werden alleen maar blijer van het vooruitzicht op nog meer baby’s. Dus nam ik het geld aan en kon ik op de terugweg aan alle vrouwen die ik tegenkwam vertellen hoe royaal mijn schoonouders waren geweest.