1980: kaarten
Later die winter begon Mohammad na het eten te verdwijnen. Hij zei dat hij naar het ministerie van Oudheden ging om te kaarten met zijn vrienden en een bulldozerchauffeur uit Amman, die hier bleef in de tijd dat hij in Petra werkte.
Ik maakte ons bed vroeg op en kroop er in mijn eentje in. Ik weigerde een vuur te maken voor mij alleen. Ik luisterde naar het geknetter van de BBC, maar de ontvangst achter in de grot was heel erg slecht en het was dus geen ramp toen het toestel er op een dag mee ophield. Ik schreef brieven. Lange, eenzame brieven die ik nooit verstuurde, en soms zat ik te breien, maar zelfs voor mijn eigen baby was breien zonder gezelschap of tv niet leuk. Misschien had ik met een boek een wat beter humeur gekregen, maar los van De Doornvogels, dat een paar toeristen voor me hadden achtergelaten bij een van de souvenirverkopers en dat ik in vier dagen uitgelezen had, kon ik nergens boeken krijgen.
‘Ik kan dit gewoon niet aan. Ik ben niet met je getrouwd om elke avond in mijn eentje huilend in slaap te vallen.’
‘Maar we doen niks, we kaarten alleen maar,’ protesteerde Mohammad toen hij me op een avond huilend onder de dekens aantrof.
‘Maar jij hébt daar tenminste mensen om mee te kaarten,’ antwoordde ik beschuldigend.
‘Van mij mag je mee, maar ik denk niet dat je er veel aan zult vinden. Er zijn geen andere vrouwen bij.’
‘Ik ben niet met je getrouwd om bij andere vrouwen te zitten.’
Vanaf dat moment ging ik ook. De radio die ze daar aan hadden staan stond op de krakerige zender Sowt-al-Filistine min Yerushalim-al-Quds, de Stem van Palestina uit Jeruzalem, en speelde opgewekte liedjes die zelfs te begrijpen waren als je de taal niet verstond. Ik zat in het licht van de stormlamp, breide babysokjes en keek naar de kaartende mannen.
Ik begon te begrijpen waarom Mohammad elke keer zo lang weg was gebleven, alleen het kijken naar het kaartspel werkte al verslavend. Ze speelden niet om geld, maar desalniettemin vloekten ze geregeld: ‘Ik zweer bij God en mijn snor dat ik je helemaal kaal zal plukken!’ De volgende dag plaagden ze elkaar er nog mee, en soms weken later nog als het om een bijzonder potje was gegaan. Op een avond hadden ze maar drie spelers. Ik mocht meedoen en liet ze zien dat ik goed opgelet had. Vanaf dat moment mocht ik bijna elke avond met de mannen meespelen.
Later kocht Mohammad elke winter een nieuw pak plastic speelkaarten. Hij moest ervoor naar Amman, want de winkels in Wadi Musa verkochten alleen kaarten van papier. Salaama al-Mokhtar bewaarde het spel van het jaar ervoor altijd, maar na verloop van tijd konden we de joker aan de rug herkennen.
Mohammad repareerde de radio ook. Hij negeerde, of kon misschien niet lezen wat er stond, de sticker op de achterkant: LET OP, APPARAAT KAN ONDER STROOM STAAN, ALLEEN TE OPENEN DOOR ERKENDE ELEKTRICIEN, schroefde het apparaat open en rommelde net zo lang tot de naald weer soepel langs de radiostations gleed.
Salaama en zijn vrouw Maryam hadden een jong gezin. Hij was chauffeur in het leger geweest en werkte nu voor het ministerie van Oudheden. Hij was de mokhtar, de burgemeester, belast met het inschrijven van geboorten en sterfgevallen, en meestal ook degene die de stam vertegenwoordigde bij kwesties als het aangekondigde relocatieproject. Maar zijn uitgelaten en ongekunstelde voorliefde voor kaartspelen en shish-bish, en zijn bijna kinderlijke verlangen naar westernfilms en voor een shillin op de weegschaal stappen wanneer hij in Amman of Akaba was, deden het effect van zijn serieuze baan teniet. (In Amman en Akaba zitten mannen, jong, oud en ertussenin, met oude badkamerweegschalen op straat, en ik ben er nog steeds niet achter of ze nu voorzien in een behoefte, of dat ze het publiek hiermee gewoon een reden geven om hen een aalmoes toe te stoppen.)
De bulldozerchauffeur bleef maar een jaar, dus vanaf dat moment kwamen Ali, Ali-f en Salaama naar onze grot. Al snel begonnen we elke dag na zonsondergang, soms zelfs nog eerder, en speelden we tot laat op de avond.
‘Haati a-shish-bish,’ zei Salaama als hij het zich gemakkelijk maakte op de farrsha. Hij vroeg ook altijd om kussens, ‘Haati m-khudat,’ omdat hij zijn jichtige knie gestrekt moest houden.
‘Kon je weer niet wachten om verslagen te worden,’ zei Mohammad terwijl hij de backgammondoos openmaakte. Klik, klik, legden ze hun stenen snel op volgorde om nog net een potje te kunnen spelen voor het eten.
Etenstijd was meestal rond zonsondergang, maar soms had Salaama al eerder gegeten of liet hij Maryam zijn eten opwarmen als hij thuiskwam. Hij vond het doodnormaal om om het shish-bish-spel of kussens te vragen, net zoals we het in Nieuw-Zeeland doodnormaal vinden om het bij vrienden thuis zelf te pakken.
‘Tfuthuloo.’ In het Arabisch kon ik uitdrukkingen gebruiken die in het Engels allang niet meer gangbaar waren. ‘Neem gerust deel,’ klinkt veel uitnodigender dan ‘Kom maar halen.’
Ze klapten de doos dicht en ik zette de schaal tabekh tussen ze in. Salaama nam altijd een paar happen om ‘ons een plezier te doen’, maar at eigenlijk zelden mee.
Tegen de tijd dat we ons eten op hadden was er altijd wel een van de anderen gearriveerd zodat we konden spelen. Ze speelden allemaal graag vals. Ik werd er gek van en negeerde mijn partner als hij zijn dierbare tweeën of jokers liet zien. Mohammad had de gewoonte om schaamteloos een lik aan zijn joker te geven en hem tegen zijn voorhoofd te plakken terwijl hij de rest van zijn hand bestudeerde. Voor hem draaide het spel om winnen, en als je kon winnen door vals te spelen was je net zo slim als wanneer je je aan de regels hield; het viel te proberen. Ik had geen snor waarop ik kon zweren dat ik zou winnen, maar er viel toch al weinig lol met me te beleven: ik stoorde me niet aan mijn verlies en ook niet aan de plagerijen die daarover ontstonden.
Mohammads vader berispte hem regelmatig over de hoeveelheden suiker die er bij ons doorheen moesten gaan omdat er de hele avond mannen langskwamen. Ze wisten dat we thuis waren, dat er altijd wel een pot verse thee werd gezet, en dat er altijd lol te beleven viel bij het spel, met de felle woordenwisselingen en kleinerende grappen. Wij vonden een paar potten thee een lage prijs voor een avond vol afleiding in ons eigen huis.