De pelgrimstocht naar Mekka
De hadj, oftewel de bedevaart naar Mekka, is de vijfde pilaar van de islam. Alle moslims, mannen en vrouwen, worden geacht de reis minimaal één keer af te leggen als ze daar financieel toe in staat zijn. Wanneer je de bedevaart volbrengt word je een hadji of hadja genoemd.
Er waren een paar mensen in de vallei die die naam droegen. Ik vond het altijd nogal verwarrend, maar kennelijk wist iedereen altijd wie er bedoeld werd. Zo had je de Hajj Nuwaija die ik bij Abdallahs tent had ontmoet: een fantastische kleine man met een gelooid gezicht, een brede grijns waarmee hij al zijn tanden bloot lachte, en een zorgvuldig getrimd sikje, en de hadji Salaama, die zijn winkel in Fum-al-Wadi vijf keer per dag aan de zorg van een van zijn zoons toevertrouwde om te gaan bidden in de Kloostervallei. (De grote grot naast de kliniek fungeerde als moskee. Hij had een deur en er lagen genoeg kleden om de hele betonnen vloer te bedekken, maar er kwamen zelden gelovigen. Bedoeïenen baden gewoon op de plek waar ze op dat moment waren, en op vrijdag ging zelfs de hadji Salaama naar de moskee in Wadi Musa.)
Ali-f’s vader, de winkelier, was ook een hadji. Hij wilde altijd al dolgraag naar Mekka, maar vond niet dat hij dat kon maken tegenover zijn vrouw en acht kinderen die hij te voeden had. Tot hij op een nacht droomde dat hij een stuk heuvelgrond naast zijn tent moest omploegen. Hij was een gelovig man, gaf gehoor aan zijn droom en legde zoveel oude keramiekschatten bloot dat hij zijn reis kon betalen en zelfs cadeaus voor iedereen mee terug kon nemen.
In 1979 bereidden zes bedoeïenen zich voor op de hadj. Door de Schatkamer, de kliniek en alle feesten kende ik intussen nagenoeg alle bedoeïenen en hun kinderen en liet ik me meeslepen in de voorbereidingen. Eindelijk kon ik iets terugdoen voor alle laban en samin die ik met bekers en kommen vol ontvangen had.
Ik bakte dadelbroden voor ze in mijn nieuwe gasoven, die Mohammad en ik in Wadi Musa hadden gekocht op de dag dat er toevallig een cadeaubon van precies dat bedrag van mijn oudtante in mijn postbus lag. Overigens kreeg ik ondanks mijn postbus nog steeds af en toe post aangereikt uit verre landen van goedbedoelende bezorgers, maar de cadeaubon was op het juiste adres bezorgd.
Een week of twee voor het Offerfeest vertrokken de pelgrims in een grote oude bus met hun slaapmatten op het dak naar Mekka. Het was een drukte van belang in de vallei toen iedereen zich rond hen verzamelde en hen bedolf onder etenswaren en wensen dat ze veilig in Gods handen zouden reizen. ‘Fi amaan Allah,’ wensten we ze toe, en toen vertrokken ze. We hoorden niets meer van ze tot ze op de derde nacht van de Eid terugkwamen onder begeleiding van de nishaama die naar Wadi Musa waren gegaan om de bus op te wachten.
Ik zag wel in dat als ik het vroeger al verwarrend had gevonden over welke hadji ze het hadden, dat nu nog veel erger zou worden.