3

 

Wat de omvang betreft verschilde het woonverblijf van de Gevolmachtigde niet van dat van de andere Lunairen. Er was gewoon te weinig plaats op de Maan, zelfs voor hoge Terraanse ambtenaren. Er werd zuinig met ruimte omgesprongen, ook als het om de status van de thuisplaneet ging. Dat was een gevolg van het wezenskenmerk van de Maan - dat ze een ondergrondse ruimte was, met geringe zwaartekracht - een kenmerk waar zelfs de knapste Aardeling aller tijden niets aan zou kunnen veranderen.

'De mens is nog steeds het product van zijn omgeving,' verzuchtte Luiz Montez. 'Ik ben nu twee jaar op de Maan, en ik ben een paar keer in de verleiding geweest hier te blijven, maar... ik word al een jaartje ouder. Ik ben net de veertig voorbij en als ik nog ooit terug wil naar de Aarde moet ik daar niet te lang meer mee wachten. Op oudere leeftijd raak je nooit meer gewend aan de Aardse zwaartekracht.'

Konrad Gottstein was pas vierendertig, en zelfs daar zag hij nog niet naar uit. Hij had een breed, rond gezicht met vrij grove trekken, een soort gezicht dat men onder Lunairen niet aantrof, en dat ze zouden tekenen als ze een karikatuur van een Aardje moesten maken. Hij was niet zwaar gebouwd - het was te duur om zwaar gebouwde Aardelingen naar de Maan te sturen - en zijn hoofd leek te groot in verhouding tot zijn lichaam.

Hij sprak Planetair Standaard met een heel ander accent dan Montez, en zei: 'Dat klinkt verontschuldigend.'

'Dat is het ook,' zei Montez. Terwijl Gottsteins gezicht een zekere goedmoedigheid uitstraalde, was dat van Montez, met zijn smalle, langwerpige vorm, op een haast komische manier tragisch te noemen. 'Ik verontschuldig me dubbel. In de eerste plaats omdat ik het jammer vind de Maan te verlaten, want het is een aantrekkelijke en opwindende wereld. En in de tweede plaats juist omdat ik het jammer vind; omdat ik me schaam voor mijn tegenzin de Aardse lasten weer op me te nemen - met zwaartekracht en al.'

'Ja, het zal niet meevallen het andere vijf zesde gedeelte van je gewicht weer te voelen, denk ik,' zei Gottstein. 'Ik ben pas een paar dagen op de Maan, maar ik weet nu al dat een zesde g ideaal is.'

'Daar denk je anders over als je straks last krijgt van verstoppingen en alleen vloeibaar voedsel kunt verdragen,' zei Montez met een zucht, 'maar dat gaat weer over... En denk maar niet dat je een springgazelle kunt nadoen omdat je je zo licht voelt. Daar is heel wat vaardigheid voor nodig.'

'Dat had ik begrepen.'

'Je denkt dat je het begrijpt, Gottstein. Je hebt de kangoeroeloop nog niet gezien, is het wel?'

'Op de televisie.'

'Dat geeft niet echt een goed beeld. Je moet het zelf uitproberen. Het is de juiste methode om je met hoge snelheid over de oppervlakte van de Maan voort te bewegen. Je buigt je een beetje voorover en zet je dan op beide voeten af voor iets wat op de Aarde een gewoon sprongetje zou zijn. Tijdens je zweefsprong steek je je voeten naar voren, maar je doet ze weer naar achteren vlak voordat je de grond raakt. Daar zet je je dan weer stevig af, en zo voorts. De beweging lijkt volgens Aardse maatstaven nogal traag, als gevolg van de lage zwaartekracht hier, maar met elke sprong kom je wel een meter of zeven vooruit, en de hoeveelheid spierkracht die je nodig hebt om in de lucht te blijven - als er hier lucht zou zijn - is miniem. Het is een gevoel alsof je vliegt...'

'Heb jij het geprobeerd? Kun jij het?'

'Ik heb het wel geprobeerd, maar geen enkele Aardeling is er echt goed in. Ik heb wel eens vijf sprongen achter elkaar gehaald, net genoeg om de sensatie te voelen en de smaak te pakken te krijgen, maar dan volgt er altijd een kleine misrekening, of een slordigheid, en dan struikel je, waarna je nog een paar honderd meter doorglijdt. De Lunairen zijn beleefd en ze lachen je nooit uit. Voor hen is het natuurlijk dóódsimpel. Ze beginnen ermee als kind en leren het spelenderwijs.'

'Het is hun wereld,' zei Gottstein grinnikend. 'Bedenk maar eens hoe zij zouden stuntelen op de Aarde.'

'Daar stuntelen ze niet. Ze komen er niet. Ik neem aan dat dat een punt in ons voordeel is. Wij kunnen zowel op de Aarde als op de Maan verblijven. Zij kunnen alleen op de Maan leven. Wij hebben de neiging dat te vergeten omdat we de Lunairen verwarren met de Immies.'

'De wat?'

'Zo noemen zij de immigranten van de Aarde. Degenen die min of meer permanent op de Maan leven, maar die geboren en opgegroeid zijn op de Aarde. Deze immigranten kunnen natuurlijk wel weer terugkeren naar de Aarde, maar de echte Lunairen hebben noch de botten, noch de spieren om de Aardse zwaartekracht te kunnen verdragen. In de pioniersdagen van de Maangeschiedenis zijn er op dit punt enkele tragische incidenten geweest.'

'O ja?'

'Ja, ouders die terugkeerden met hun op de Maan geboren kinderen. Wij herinneren ons dat maar zelden. Wij hadden toen onze eigen Crisis en het doodgaan van een paar kinderen leek niet erg belangrijk in het licht van de grote rampen in de late Twintigste, en alles wat daarna gevolgd is. Maar hier op de Maan herinnert men zich elke Lunair die het slachtoffer is geworden van de Aardse zwaartekracht nog heel goed... Het versterkt hun gezamenlijke identiteit, neem ik aan.'

'Ik dacht dat ze me op de Aarde uitvoerig hadden ingelicht,' zei Gottstein, 'maar het blijkt dat ik nog veel moet leren.'

'Het is onmogelijk alles over de Maan te weten te komen vanuit een positie op de Aarde. Daarom heb ik een uitvoerig rapport voor jou gemaakt, net zoals mijn voorganger dat voor mij heeft gedaan. Je zult merken dat de Maan fascinerend is, en in sommige opzichten veeleisend. Je zult op de Aarde wel geen Lunair voedsel hebben geproefd, en als je alleen op de beschrijvingen afgaat zal de werkelijkheid je lelijk tegenvallen. Maar je zult moeten leren het lekker te vinden. Het zou geen goede politiek zijn als we Aardse spullen hierheen verscheepten. We moeten gewoon de lokale produkten eten en drinken.'

'Jij hebt het ook twee jaar gedaan. Ik overleef het wel.'

'Met onderbrekingen. Je moet namelijk periodiek met verlof naar de Aarde. Die reizen zijn verplicht, of je er zin in hebt of niet. Dat hebben ze je zeker wel verteld?'

'Ja,' zei Gottstein.

'Ondanks de oefeningen die je hier doet, moet je jezelf af en toe aan de volledige zwaartekracht onderwerpen, gewoon om je botten en spieren weer eens te laten weten hoe dat voelt. En als je op de Aarde bent - enfin, dan vreet je! Een enkele keer wordt er hier wat voedsel binnengesmokkeld.'

'Mijn bagage is natuurlijk zorgvuldig doorzocht,' zei Gottstein, 'maar het bleek dat er een blik corned beef in mijn jaszak zat. Dat had ik over het hoofd gezien. En zij ook.'

Montez begon langzaam te glimlachen en zei aarzelend: 'En je gaat nu wellicht aanbieden het met iemand te delen?'

'Nee,' zei Gottstein op serieuze toon, daarbij zijn brede, bolle neus lichtjes ophalend. 'Met alle nobele pathetiek die ik kan opbrengen had ik willen zeggen: "Neemt dit, Montez, geheel ende al! Gij hebt het harder nodig dan ik." ' Hij stotterde een beetje bij het uitspreken van deze woorden, want hij gebruikte de formele aanspreekvorm van het Planetair Standaard maar hoogst zelden.

Montez' glimlach verbreedde zich, maar verdween vervolgens. Hij schudde zijn hoofd. 'Nee. Over een week heb ik zo veel Aards voedsel als ik maar op kan. Jij niet. Jij zult de komende jaren maar enkele hapjes binnenkrijgen, en ik wil niet dat je eeuwig spijt krijgt van je royale gebaar van dit moment. Hou het maar... Heus, ik sta erop. Ik wil voorkomen dat je me achteraf dodelijk gaat haten!'

Hij scheen het ernstig te nemen. Zijn hand lag bij de ander op de schouder en hij keek Gottstein recht in de ogen. 'Bovendien,' vervolgde hij, 'is er iets waar ik met jou over moet praten. Ik heb het tot nu toe uitgesteld omdat ik niet goed weet hoe ik moet beginnen, en dit vlees zou alleen maar weer een smoesje zijn voor verder getreuzel.'

Gottstein borg het Aardse blik vlees meteen weg. Zijn gezichtsuitdrukking kon de ernst van die van de ander natuurlijk op geen stukken na evenaren, maar zijn stem klonk vast en serieus. 'Is het iets wat je niet in je rapporten hebt willen opnemen, Montez?'

'Ik heb geprobeerd het op te nemen, Gottstein, maar dat is er niet van gekomen, enerzijds wegens mijn onvermogen het goed onder woorden te brengen, anderzijds wegens de onwil op Aarde om mijn bedoelingen te begrijpen. Misschien dat jij er beter in slaagt. Ik hoop het. Een van de redenen waarom ik heb gevraagd de periode van mijn aanstelling niet te verlengen heeft hiermee te maken. Ik kan niet langer de verantwoordelijkheid dragen voor het feit dat ik mij niet duidelijk weet te maken.'

'Dat klinkt ernstig.'

'Was dat maar waar! In werkelijkheid klinkt het eerder dwaas, vrees ik. Er zijn niet meer dan ongeveer tienduizend mensen in de Maankolonie. Iets minder dan de helft daarvan zijn geboren Lunairen. Zij hebben te kampen met een gebrek aan hulpmiddelen, met een tekort aan ruimte, met een barre wereld, en toch... en toch...'

'En toch?' moedigde Gottstein hem aan.

'En toch is er hier iets aan de gang... ik weet niet precies wat... iets wat gevaarlijk zou kunnen zijn.'

'In welk opzicht gevaarlijk? Wat kunnen ze dan? Een oorlog met de Aarde beginnen?' Het was aan het trillen van Gottsteins lippen te zien dat hij een glimlach probeerde te onderdrukken.

'Nee, nee, het is iets veel subtielers.' Montez bracht zijn hand naar zijn gezicht en begon zich stevig de ogen uit te wrijven. 'Ik zal eerlijk zijn tegenover jou. De Aarde is ingeslapen.'

'Hoe bedoel je dat?'

'Nou, hoe zou jij het dan noemen? Juist ten tijde van de stichting van de Maankolonie had de Aarde te kampen met de Grote Crisis. Daar weet je alles van, mag ik aannemen.'

'Zeg dat wel,' zei Gottstein met walging in zijn stem.

'Er zijn nu nog twee miljard mensen, tegen zes miljard op het piekmoment.'

'Dat is een hele vooruitgang voor de Aarde, vind je niet?'

'Zeker, ongetwijfeld, al had ik liever een andere manier gezien om die vermindering te bereiken... Maar er zijn allerlei nevengevolgen: een blijvend wantrouwen ten opzichte van de technologie, een grote inertie, een gemis aan durf om dingen eens te veranderen... Grootse en mogelijk gevaarlijke vernieuwingsprojecten zijn onuitgevoerd gebleven omdat het gevaar meer werd gevreesd dan de grootsheid werd begeerd.'

'Ik neem aan dat je doelt op het programma voor genetische sturing?'

'Dat is natuurlijk het meest spectaculaire voorbeeld, maar lang niet het enige,' zei Montez bitter.

'Eerlijk gezegd kan ik me niet zo druk maken over het afblazen van dat programma. Het was een aaneenschakeling van mislukkingen.'

'We hebben onze kans op intuïtionisme verspeeld.'

'Het is nooit bewezen dat intuïtionisme wenselijk zou zijn, en anderzijds waren er duidelijke aanwijzingen voor het tegendeel... Wat vind je trouwens van de Maankolonie zelf? Die kun je toch moeilijk een bewijs van de stagnatie op de Aarde noemen!'

'Jazeker!' riep Montez vurig. 'De Maankolonie is een kater, een laatste overblijfsel van de periode voor de Crisis; iets wat door de mensheid is doorgezet als een laatste zielige stap voorwaarts, vlak voor de grote en massale terugtocht!'

'Dat klinkt mij te dramatisch, Montez.'

'Mij niet. De Aarde heeft zich teruggetrokken. De mensheid heeft zich teruggetrokken, overal - alleen op de Maan niet. De Maankolonie is het verkenningspeloton van de mens, niet alleen in fysieke zin, maar ook in psychologisch opzicht. Hier hebben we een wereld die geen netwerk van kwetsbare levensvormen kent, die geen delicaat ecologisch evenwicht hoeft te bewaren. Alles op de Maan dat nut heeft voor de mens is door de mens zelf gemaakt. De Maan is een wereld die door de mens van de grond af aan naar eigen behoeften is opgebouwd en ingericht. Er is hier geen verleden.'

'En?'

'Op de Aarde worden we geblokkeerd door ons verlangen naar een pastoraal verleden dat in feite nooit echt heeft bestaan; en dat we, als het wel had bestaan, nooit meer zouden kunnen reconstrueren. In bepaalde opzichten zijn grote delen van de ecologie tijdens de Crisis grondig verstoord en wij leven op de puinhopen daarvan en zijn bang het nog erger te maken... Maar op de Maan bestaat er geen verleden om naar te verlangen of van te dromen. Er is hier geen andere richting dan vooruit.'

Montez leek steeds meer te worden aangestoken door de gloed van zijn eigen woorden. 'Gottstein,' vervolgde hij, 'ik heb het twee jaar van nabij gezien. Jij zult het minstens even lang van dichtbij waarnemen. Er brandt een vuur op de Maan, een onblusbaar vuur! Het slaat uit naar alle kanten. Ze breiden zich fysiek uit. Elke maand worden er nieuwe tunnels geboord, nieuwe woonruimten ingericht, nieuwe faciliteiten geschapen voor nieuwe bewoners. Ze breiden zich uit op het gebied van de grondstoffen en hulpmiddelen. Ze ontdekken nieuwe bouwmaterialen, nieuwe waterbronnen, nieuwe aders van nuttige ertsen. Ze breiden de capaciteit van hun zonnebatterijen uit, vergroten hun fabrieken voor elektronische apparatuur. Ik neem aan dat je wel weet dat deze tienduizend Maanbewoners voor de Aarde inmiddels de voornaamste leveranciers zijn geworden van alle micro-elektronica en hoogwaardige biochemische stoffen.'

'Ik weet dat ze een belangrijk aandeel hebben.'

'De Aarde wil de waarheid niet onder ogen zien. De Maan is verreweg de belangrijkste leverancier. Als het zo doorgaat heeft ze over een paar jaar het monopolie. En er is hier ook sprake van een intellectuele groei. Gottstein, ik wed dat er geen enkele jonge, briljante student op de Aarde te vinden is die er niet stiekem - of misschien niet eens stiekem - van droomt op een goede dag naar de Maan te mogen. Nu de Aarde op technologisch gebied ver achter ligt, is de Maan het centrum van alle actie.'

'Je bedoelt het protonensynchrotron, neem ik aan?'

'Dat is maar een van de voorbeelden. Wanneer hebben ze op de Aarde voor het laatst een nieuw synchrotron gebouwd? Maar het is enkel het grootste, meest dramatische voorbeeld. Niet het enige, en zelfs niet het belangrijkste. Als je wilt weten wat in wetenschappelijk opzicht de belangrijkste doorbraak is, hier op de Maan...'

'Zo geheim dat ze het mij niet hebben verteld?'

'Nee, zo opvallend dat niemand het schijnt op te merken. Het zijn de tienduizend breinen hier. De tienduizend beste menselijke breinen die er bestaan. De enige hechte groep van tienduizend menselijke breinen die zich ten principale en van nature op de wetenschap toeleggen.'

Gottstein bewoog zich onrustig en probeerde zijn stoel te verschuiven. Deze was vastgeschroefd aan de vloer, en bewoog dus geen millimeter, maar al doende schoot Gottstein uit de stoel. Montez stak zijn hand uit en hield hem vast.

'Sorry,' zei Gottstein blozend.

'Je raakt nog wel gewend aan de zwaartekracht hier.'

'Maar stel je het allemaal niet veel somberder voor dan nodig is?' vroeg Gottstein. 'De Aarde is ten slotte ook niet een planeet die compleet achterlijk is. We hebben de Elektronenpomp ontwikkeld. Dat is een puur Terraanse prestatie geweest. Daar heeft geen enkele Lunair iets mee te maken gehad.'

Montez schudde zijn hoofd en mompelde een paar woorden in zijn Spaanse moedertaal. Zo te horen waren het geen vriendelijke woordjes. Hij vroeg: 'Heb jij ooit kennis gemaakt met Frederick Hallam?'

Gottstein glimlachte. 'Ja, dat heb ik. De Vader van de Elektronenpomp. Ik geloof dat hij die eretitel op zijn borst heeft laten tatoeëren.'

'Alleen al het feit dat jij deze opmerking maakt, en erbij glimlacht, bewijst mijn gelijk. Zeg nou zelf: zou een man als Hallam nu werkelijk die Elektronenpomp bedacht kunnen hebben? Voor de onontwikkelde massa's is het natuurlijk een fraai verhaal, maar in werkelijkheid - en dat weet jij ook wel, als je er ooit over hebt nagedacht - is er geen vader van de Elektronenpomp. De para-mensen, de bewoners van het para-universum - wie ze ook zijn en wat dat ook is - hebben de uitvinding gedaan. Hallam is bij toeval hun instrument geweest. De hele Aarde is bij toeval hun instrument geweest.'

'We waren in elk geval slim genoeg om van hun initiatief te profiteren.'

'Ja, even slim als koeien die profiteren van hooi dat is klaargelegd. De Pomp is geen teken dat de mens de blik voorwaarts heeft gericht. Eerder het tegendeel.'

'Als de Pomp een stap achteruit is, dan zeg ik: hoera voor de achteruitgang! Ik zou haar niet meer willen missen.'

'Wie wel? Maar waar het om gaat is dat ze uitstekend past bij de stemming die tegenwoordig op de Aarde heerst. Eindeloos veel energie zonder kosten, afgezien van wat onderhoud, en bovendien zonder enige milieuvervuiling. Maar er zijn geen Elektronenpompen op de Maan.'

'Ik neem aan dat ze er geen behoefte aan hebben,' zei Gottstein. 'De zonnebatterijen verschaffen alle energie die de Lunairen nodig hebben. Net zo goed eindeloos veel energie, praktisch zonder kosten, afgezien van wat onderhoud, en bovendien zonder vervuiling van het milieu... Zo luidde je litanie toch, is het niet?'

'Jawel, dat klopt, maar de zonnebatterijen zijn helemaal door de mens zelf bedacht en gemaakt. Dat is het punt waar ik steeds op doel. Er was ook een Elektronenpomp op de Maan gepland. Er is geprobeerd er een in werking te stellen.'

'En?'

'En het werkte niet. De para-mensen accepteerden het wolfram niet. Er gebeurde niets.'

'Dat wist ik niet. Waarom niet?'

Montez haalde zijn schouders op en fronste zijn wenkbrauwen in een dubbel welsprekend gebaar. 'Hoe moet je daar achterkomen? We zouden bijvoorbeeld kunnen aannemen dat de para-mensen wonen op een planeet zonder satelliet; dat ze geen idee hebben van de mogelijkheid van twee bewoonde werelden vlak bij elkaar; dat ze na het vinden van één wereld niet verder hebben rondgekeken. Wie zal het zeggen? Waar het om gaat is, dat de para-mensen niet in het aas hebben gebeten, en dat wij, zonder hen, niets voor elkaar konden krijgen.'

'Wij,' herhaalde Gottstein nadenkend. 'Daarmee bedoel je de Aardelingen?'

'Ja.'

'En de Lunairen?'

'Die waren er niet bij betrokken.'

'Toonden ze belangstelling?'

'Ik weet het niet. Dat is de voornaamste reden van mijn onzekerheid, mijn angst... De Lunairen, met name de geboren Lunairen, hebben andere gevoelens dan Aardelingen. Ik weet niet wat hun plannen zijn, of hun bedoelingen. Ik kan er maar niet achterkomen.'

Gottstein had nu een peinzende blik in zijn ogen. 'Maar wat zouden ze dan kunnen? Heb je enige reden om aan te nemen dat ze ons kwaad willen doen? Of dat ze de Aarde kwaad zouden kunnen doen als ze dat van plan waren?'

'Ik kan die vraag niet beantwoorden. Het zijn aardige en intelligente mensen. In mijn ogen kennen ze geen echte haat of echte woede of zelfs echte angst. Maar misschien is dat enkel een indruk die bij mij leeft. Dat is wat mij het meeste dwars zit: dat ik het niet weet!'

'De wetenschappelijke apparatuur op de Maan wordt door de Aarde beheerd, meen ik.'

'Dat klopt. Dat geldt voor het protonensynchrotron. En ook voor de radiotelescoop op het van de Aarde afgewende halfrond. En de 762 cm optische telescoop... Alle grote apparaten dus, alle apparaten die hier al vijftig jaar staan.'

'En wat is er sindsdien nog gedaan?'

'Door de Aardelingen bijna niets meer.'

'En door de Lunairen?'

'Dat weet ik niet precies. Hun geleerden werken ook met de grote apparaten, maar ik heb ooit geprobeerd hun prikkaarten te controleren. Er zijn leemten.'

'Leemten?'

'Ze blijken veel tijd elders dan bij de grote apparaten door te brengen. Het lijkt wel alsof ze ook eigen laboratoria hebben.'

'Nou ja, dat mag je verwachten, gezien hun expertise op het gebied van de micro-elektronica en de biochemie.'

'Jawel, maar... Gottstein, ik weet het gewoon niet. En mijn onwetendheid beangstigt me.'

Beiden zwegen een hele poos. 'Montez,' zei Gottstein tenslotte, 'ik neem aan dat je me dit allemaal vertelt om te zorgen dat ik voorzichtig zal zijn. En dat ik zal proberen aan de weet te komen wat de Lunairen in hun schild voeren.'

'Iets dergelijks, ja,' zei Montez, weinig op zijn gemak.

'Maar je weet niet eens zeker dat ze iets in hun schild voeren?'

'Mijn gevoel zegt me van wel.'

'Raar is dat,' zei Gottstein. 'Ik zou eigenlijk moeten proberen je al deze quasi-mystieke onzin uit het hoofd te praten, maar het rare is...'

'Ja?'

'Het schip dat mij naar de Maan heeft gebracht, had ook nog een andere passagier. Nou ja, er was een hele groep toeristen aan boord, maar er was iemand bij met een gezicht dat een herinnering bij me opriep. Ik heb niet met hem gesproken - ik ben niet in de gelegenheid geweest - en ik heb de herinnering van me afgezet. Maar jouw woorden hebben iets bij me losgemaakt, en nu moet ik opeens weer aan hem denken...'

'Ja?'

'Ik heb ooit in een commissie gezeten die zich bezighield met kwesties rond de Elektronenpomp. Veiligheidsaspecten, zeg maar.' Hij glimlachte even. 'De Aarde is bangelijk geworden, zoals jij al zei. We maken ons overal druk om de veiligheid - en dat is een goede zaak, verdorie, bangelijk of niet. Ik weet de details niet meer, maar in het kader van dat commissiewerk heb ik dat gezicht gezien - die man die aan boord was. Dat weet ik zeker.'

'Heeft dat iets te betekenen, denk je?'

'Ik weet het niet zeker. Ik breng dat gezicht in verband met iets bedreigends. Als ik erover blijf nadenken schiet het me nog wel te binnen. In elk geval moet ik een passagierslijst te pakken zien te krijgen, want misschien is er een naam bij die me iets zegt. Het spijt me, Montez, maar ik ben bang dat je me hebt aangestoken.'

'Dat hoeft je helemaal niet te spijten,' zei Montez. 'Ik ben er blij om. En wat deze man betreft: best mogelijk dat het gewoon een onbelangrijke toerist is, maar het doet me plezier dat je er tenminste over nadenkt...'

Gottstein scheen niet meer te luisteren. 'Hij is een natuurkundige, althans een of andere geleerde,' mompelde hij. 'Ik ben er zeker van. En ik associeer hem met gevaar...'