2

 

Peter Lamont was twee jaar toen Hallam voor het eerst in aanraking kwam met omgezet wolfram. Toen hij vijfentwintig was, en de inkt van zijn bul nog nat, kreeg hij een baan bij Pompstation Een, terwijl hij tegelijkertijd een benoeming aanvaardde aan de natuurkundige faculteit van de universiteit.

Dat waren opmerkelijk fraaie prestaties voor een jongeman van zijn leeftijd. Pompstation Een miste weliswaar de glamour van de latere stations, maar het was de grootvader van het hele geslacht: de hele gordel van stations die de aardbol inmiddels al omringde, hoewel de gehele bijbehorende technologie pas twintig jaar geleden tot ontwikkeling was gekomen. Nog nooit eerder was een zo snelle en fundamentele technologische omwenteling te zien geweest, en dat was geen wonder. Het kwam immers neer op gemakkelijke en kosteloze energie voor iedereen: Aladdins wonderlamp als een Sinterklaascadeau voor de hele wereld.

Lamont had een baan genomen waarin hij zich moest bezighouden met theoretische vraagstukken van de hoogste abstractiegraad, maar niettemin raakte hij gefascineerd door het verbazingwekkende verhaal van de vroegste ontwikkelingen op het gebied van de Elektronenpomp. Deze was nog nimmer op schrift gesteld door iemand die ook de theoretische principes ten volle begreep (voor zover het begrip daarvan mogelijk was) en die in staat was de ingewikkeldheid daarvan enigszins begrijpelijk te maken voor het grote publiek. Zeker, Hallam zelf had een hele reeks artikelen geschreven voor allerlei publiekstijdschriften, maar deze vormden toch geen samenhangende, beredeneerde geschiedschrijving - het doel dat Lamont wenste te bereiken.

Hij begon met Hallams eigen artikelen en andere op schrift gestelde herinneringen - de officiële bronnen dus - en werkte terug tot Hallams wereldschokkende opmerking, de Geniale Flits, zoals deze vaak werd genoemd (en dan steeds met twee hoofdletters).

Later, toen Lamont gedesillusioneerd was geraakt, begon hij natuurlijk dieper te graven. Toen kwam ook de vraag in hem op of Hallams opmerking werkelijk uit Hallams mond was gekomen. De opmerking was gemaakt tijdens een bijeenkomst die het echte begin van de Elektronenpomp had ingeluid, maar toch bleek het buitengewoon moeilijk detailgegevens over die bijeenkomst te vinden. Het vinden van bandopnamen bleek zelfs onmogelijk.

Uiteindelijk begon Lamont te vermoeden dat die nevelen rond deze voetstappen in het zand van de eeuwigheid daar niet geheel en al bij toeval hingen. Als je allerlei feitelijke gegevens op een ingenieuze manier combineerde, begon het erop te lijken dat er een redelijke kans was, dat John F.X. McFarland tijdens die bijeenkomst iets had gezegd dat sprekend leek op de fameuze opmerking van Hallam - en wel vóórdat Hallam het zei.

Hij ging McFarland opzoeken. Deze werd in de officiële rapporten nergens genoemd en hield zich op dat moment bezig met stratosferisch onderzoek, in het bijzonder naar de effecten van de zonnewind. Het was niet een baan van topniveau - hoewel ze niet zonder emolumenten was - maar ze hield wel degelijk verband met de effecten van de Pomp. Anders dan Denison was McFarland er dus kennelijk goed in geslaagd uit de klauwen van de vergetelheid te blijven.

Hij was heel voorkomend tegenover Lamont en graag bereid over elk onderwerp met hem te praten, behalve de gebeurtenissen tijdens de bewuste bijeenkomst. Die kon hij zich gewoon niet herinneren.

Lamont drong aan en citeerde de bewijzen die hij inmiddels had verzameld.

McFarland haalde een pijp te voorschijn, stopte deze met tabak, inspecteerde het resultaat aandachtig, en zei, met een vreemde nadrukkelijkheid: 'Ik verkies niet me die dingen te herinneren, want ze zijn van geen belang, werkelijk niet. Neem eens aan dat ik het recht opeiste dat ik het een of ander gezegd zou hebben. Niemand zou het geloven. Ik zou te kijk staan als een megalomane idioot.'

'En Hallam zou ervoor zorgen dat u met pensioen ging.'

'Dat beweer ik niet, maar ik zeg dat ik er niets mee zou opschieten. En wat maakt het trouwens uit?'

'Het gaat om de historische waarheid!' zei Lamont.

'Ach, onzin. De historische waarheid is dat Hallam de doorzetter was. Hij dwong iedereen tot onderzoek, of ze zin hadden of niet. Zonder hem zou dat wolfram tenslotte ontploft zijn, met God-weet-hoeveel slachtoffers. En we hadden daarna misschien nooit meer nieuwe monsters gekregen, en dan zouden we nu ook geen Pompen hebben. Hallam heeft die verdienste gewoon, ook al heeft hij de verdienste niet, als je begrijpt wat ik bedoel. En als je het niet begrijpt, kan ik het ook niet helpen, want geschiedenis zit nu eenmaal op die manier in elkaar.'

Lamont nam daar geen genoegen mee, maar voor het moment moest hij het daarbij laten, want McFarland wilde er gewoon niet meer over praten.

Historische waarheid!

Eén stukje historische waarheid dat boven elke twijfel verheven leek was het feit dat het de radioactiviteit was die 'Hallams wolfram' (zoals de geschiedschrijvers het plegen te noemen) in de schijnwerpers van de geschiedenis zette. Het was niet van belang of het nu wel of niet wolfram was; en of er wel of niet mee geknoeid was; en zelfs niet of het wel of niet een ondenkbare isotoop was. Die vragen verdwenen volstrekt in het niet tegenover de verbazing over iets, wát dan ook, dat een constante toeneming van radioactiviteit vertoonde onder omstandigheden die volledig uitsloten dat het ging om een van de destijds bekende gevallen van radioactief verval.

 

Na een poos zei Kantrowitsch met tegenzin: 'We kunnen het beter verspreiden. Als we de korrels bij elkaar houden zullen ze straks verdampen of exploderen of allebei tegelijk en de hele stad besmetten.'

Dus werden de metaalkorrels tot vijlsel verwerkt, naar verschillende plekken gebracht en vermengd met gewoon wolfram. Toen dit laatste op zijn beurt ook radioactief werd, mengden ze het met grafiet, dat een hoger absorptievermogen voor straling heeft.

Binnen twee maanden nadat Hallam de verandering in de inhoud van zijn fles had opgemerkt, maakte Kantrowitsch (die Hallams naam toevoegde als mede-auteur) in een brief aan de uitgever van Nuclear Reviews het bestaan van plutonium-186 bekend. De oorspronkelijke analyse van Tracy werd aldus bevestigd, maar zijn naam werd niet genoemd - toen niet en later evenmin. Vanaf dat moment begon Hallams wolfram zich als een olievlek te verbreiden, zogezegd, en Denison begon de eerste veranderingen op te merken die uiteindelijk een niet bestaand persoon van hem zouden maken.

Het feit dat plutonium-186 bestond was op zichzelf al erg genoeg, maar nog veel erger was het verschijnsel dat de aanvankelijke stabiliteit ervan had plaatsgemaakt voor een onverklaarbare, steeds toenemende radioactiviteit.

Er werd een bijeenkomst belegd om dit probleem aan te pakken. Kantrowitsch trad op als voorzitter, hetgeen een interessant historisch detail is, aangezien het de laatste keer was in de hele geschiedenis van de Elektronenpomp dat een bijeenkomst van enige importantie niet werd voorgezeten door Hallam persoonlijk. Kantrowitsch stierf trouwens vijf maanden later en daarmee verdween de enige persoonlijkheid die voldoende prestige bezat om Hallam op het tweede plan te houden.

De bijeenkomst was totaal vruchteloos tot het moment waarop Hallam zijn Geniale Flits onder woorden bracht, maar volgens de moeizame reconstructie door Lamont had de feitelijke doorbraak al tijdens de lunchpauze plaatsgevonden. Bij die gelegenheid had McFarland - die in de officiële stukken niet wordt geciteerd, hoewel hij wel vermeld staat in de lijst van aanwezigen - gezegd: 'Hoor eens, we moeten onze fantasie eens een beetje gebruiken. Stel...'

Hij zei dit tegen Diderick van Klemens, en Van Klemens heeft er in een soort steno aantekening van gemaakt in zijn persoonlijke notities. Toen Lamont erin geslaagd was dat te achterhalen, was Van Klemens al jaren dood, en hoewel Lamont zelf door de aantekening overtuigd werd, moest hij toegeven dat de bewijskracht ervan niet bepaald overweldigend was. En erger nog: hij zou nooit kunnen aantonen dat Hallam de opmerking ook had gehoord. Lamont zou er een fortuin onder hebben willen verwedden dat Hallam binnen gehoorsafstand was geweest, maar die bereidheid was ook al geen bewijs.

Trouwens, stel eens dat Lamont het wél kon bewijzen. Hallam zou een fikse deuk oplopen in zijn kolossale verwaandheid, maar zijn positie zou niet noemenswaardig worden aangetast. Ze zouden zeggen dat McFarland enkel zijn fantasie de vrije loop had gelaten, en dat Hallam degene was die de opmerking een pluswaarde had gegeven. Het was Hallam die het waagde haar publiekelijk en officieel tot de zijne te maken, daarmee hoon en spot riskerend. McFarland zou het ongetwijfeld nooit hebben aangedurfd zich officieel op glad ijs te begeven met zijn 'onze fantasie een beetje gebruiken'.

Lamont zou daar tegenover hebben kunnen stellen dat McFarland een welbekende kernfysicus was, die een reputatie te verliezen had, terwijl Hallam slechts een jonge stralingschemicus was die als outsider zonder risico de meest wilde kernfysische hypothesen kon spuien.

Hoe dan ook, dit is wat Hallam volgens de officiële kronieken bij die gelegenheid zei:

'Heren, zo komen we nergens. Ik zal daarom nu een suggestie doen, die misschien geen steek houdt, maar die in elk geval minder onzinnig is dan alles wat ik tot nu toe heb gehoord. We hebben te maken met een stof, plutonium-186, die niet denkbaar is, laat staan in ook maar enigszins stabiele vorm - als we tenminste nog enig geloof willen hechten aan de natuurwetten van het universum. Daaruit volgt dus, aangezien de stof onmiskenbaar wél bestaat en aanvankelijk zelfs in een stabiele vorm, dat ze moet hebben bestaan, althans in eerste instantie, op een plaats of in een tijd of onder omstandigheden waarin de natuurwetten van het universum niet zijn zoals ze zijn. Om het simpel te stellen: de stof die wij bestuderen stamt helemaal niet uit ons universum, maar uit een ander, een alternatief universum. Een parallel-universum. Noem het maar zoals u wilt.

Eenmaal hier gearriveerd - en ik pretendeer niet te weten hoe het transport hierheen heeft plaatsgevonden - was het een stabiele stof, en wel, volgens mij, omdat ze op dat moment nog de wetten van haar eigen universum in zich droeg. Het gegeven dat de stof geleidelijk radioactief werd, en in toenemende mate, kan betekenen dat de wetten van ons eigen universum er langzaam maar zeker vat op kregen, als u begrijpt wat ik bedoel.

Ik wijs erop dat tegelijk met het verschijnen van het plutonium-186 een wolframmonster, bestaande uit verschillende stabiele isotopen, waaronder wolfram-186, is verdwenen. Dit monster zou best eens in het parallel-universum kunnen zijn terechtgekomen. Het lijkt me immers logisch te veronderstellen dat een uitwisseling van massa's eenvoudiger is dan een transport met eenrichtingverkeer. In het parallel-universum is wolfram-186 misschien evenzeer misplaatst als plutonium-186 dat hier is. De aanvankelijk stabiele toestand zou geleidelijk overgaan in een toenemende radioactiviteit. Daardoor kan die materie ginds als energiebron dienen, zoals plutonium-186 voor ons een energiebron is.'

Het gezelschap moet min of meer sprakeloos hebben geluisterd, want er zijn geen onderbrekingen geboekstaafd, althans niet tot aan de bovenstaande laatste zin, toen Hallam waarschijnlijk even pauzeerde om op adem te komen en zich misschien even te verbazen over zijn vermetelheid.

Iemand uit het gehoor (vermoedelijk Antoine-Jerome Lapin, hoewel het verslag hierover niet duidelijk is) vroeg of professor Hallam suggereerde dat intelligente krachten in het para-universum opzettelijk een verwisselling hadden georganiseerd om aan een energiebron te komen. De uitdrukking 'para-universum', kennelijk bedoeld als een afkorting van 'parallel-universum', maakte hiermee haar intrede in onze taal. Deze vraag bevatte het eerste geregistreerde gebruik van het woord.

Er volgde een kort zwijgen, en daarna kwam Hallam, vermeteler dan ooit, met datgene wat de kern van zijn Geniale Flits was: 'Ja, ik denk van wel, en ik denk tevens dat deze energiebron alleen praktische betekenis kan krijgen als het universum en het para-universum samenwerken, ieder aan zijn eigen kant van de pomp, energie verzendend van ginds naar hier en van hier naar ginds, waarbij beide partijen hun voordeel doen met het verschil tussen de natuurwetten in onze verschillende universa.'

Hallam had het woord 'para-universum' overgenomen en beschouwde het vanaf dit moment als zijn eigen vinding. Tevens was hij de eerste die in dit verband het woord 'pomp' gebruikte (dat nadien steeds met een hoofdletter werd geschreven).

Het officiële verslag wekt min of meer de indruk dat Hallams hypothese meteen in vruchtbare aarde viel, maar zo was het niet. Degenen die er überhaupt over wilden spreken, zeiden dat ze het een amusante speculatie vonden en hielden zich verder op de vlakte. En met name Kantrowitsch zei helemaal niets. Dat bleek later van doorslaggevend belang voor Hallams carrière.

Hallam was uiteraard niet in staat de theoretische en praktische aspecten van zijn hypothese op eigen houtje te onderzoeken. Er was een team nodig en dat kwam er ook. Geen van de teamleden wilde zich echter openlijk achter de hypothese stellen - tot het te laat was. Toen het succes onomstotelijk vaststond, was het publiek eraan gewend geraakt haar als Hallams exclusieve eigendom te beschouwen. Voor de gehele wereld was het Hallam, en alléén Hallam, die de stof had ontdekt, die de Geniale Flits had gehad en ermee aan het werk was gegaan. En dus was uitsluitend Hallam sindsdien de Vader van de Elektronenpomp.

En zo werden er in diverse laboratoria brokjes wolfram als lokaas klaargelegd. In een op de tien gevallen vond een verwisseling plaats, waardoor de voorraad plutonium-186 toenam. Andere elementen werden als lokaas geboden, maar deze werden geweigerd. Waar het plutonium-186 ook verscheen en wie het ook naar het centrale onderzoekslaboratorium bracht, voor het grote publiek ging het steeds gewoon om een uitbreiding van de voorraad 'Hallams wolfram'.

Ook was het weer Hallam die er het beste in slaagde bepaalde aspecten van de theorie voor het publiek begrijpelijk te maken. Tot zijn eigen verbazing (zoals hij later zei) bleek hij over een vlotte pen te beschikken, en hij vond het leuk dingen uit te leggen. Daar kwam bij dat succes zijn eigen regels stelt, en dat het publiek dus alleen van Hallam persoonlijk informatie over het project wilde accepteren.

In een sindsdien beroemd artikel in de North American Sunday Tele-Times Weekly schreef hij: 'We kunnen niet zeggen op hoeveel verschillende manieren de wetten van het para-universum afwijken van de onze, maar we mogen met enige zekerheid aannemen dat de cohesieve krachten in de atoomkern, die in ons universum de sterkste zijn die we kennen, in het para-universum zelfs nog groter zijn, misschien wel honderd keer krachtiger. Dit betekent dat protonen gemakkelijker bij elkaar worden gehouden ondanks hun onderlinge elektrostatische afstoting, en dat een kern minder neutronen nodig heeft om stabiel te zijn.

Plutonium-186, dat in hun universum stabiel is, heeft veel te veel protonen, ofwel veel te weinig neutronen, om in ons universum, met zijn minder effectieve cohesieve krachten, stabiel te kunnen zijn. Eenmaal in ons universum gearriveerd, begint het plutonium-186 dan ook positronen uit te stralen, waardoor energie vrijkomt. Elke uitstoting van een positron leidt ertoe dat in de atoomkern een proton wordt omgezet in een neutron. Uiteindelijk worden op die manier twintig protonen per kern omgezet in neutronen, en dan is het plutonium-186 veranderd in wolfram-186, een isotoop die volgens de wetten van ons universum stabiel is. In dat proces komen dus per atoomkern twintig positronen vrij. Deze botsen en versmelten met twintig elektronen, waarbij ze beide worden omgezet in energie -aanvullende energie bij de kernenergie - zodat elke kern van plutonium-186 die ons bereikt, ertoe leidt dat ons universum twintig elektronen armer wordt.

Om tegengestelde redenen is het wolfram-186 dat in het para-universum belandt daarginds uiteraard eveneens instabiel. Volgens de wetten van het para-universum bevat de kern veel te veel neutronen, of veel te weinig protonen. De atomen van wolfram-186 beginnen dan ook elektronen af te stoten, waardoor energie vrijkomt, en voor elk uitgestoten elektron verandert een neutron in de kern in een proton, zodat er op het laatst weer plutonium-186 ontstaat. Elke kern van wolfram-186 die wij naar het para-universum sturen geeft dat universum twintig extra elektronen.

Deze cyclische verandering van plutonium in wolfram en omgekeerd kan eindeloos worden herhaald, waardoor beurtelings in ons universum en in het para-universum energie vrijkomt, met als enige netto-resultaat dat wij per kernwisseling twintig elektronen van ons universum kwijtraken aan het andere universum. Beide zijden kunnen dit proces benutten om energie op te wekken, en je kunt het dus zien als een Interuniversele Elektronenpomp.'

De omzetting van deze gedachte in werkelijkheid en de feitelijke bouw van Elektronenpompen als doelmatige leveranciers van energie verliepen verbazingwekkend snel, en elke nieuwe fase van het succes vergrootte het prestige van Hallam.