1b

 

Odeen was zich vaag bewust dat Dua zich ergens aan de oppervlakte bevond. Zonder er bewust over na te denken kon hij ongeveer voelen welke kant op, en zelfs wel bij benadering hoe ver ze weg was. Als hij er bij had stilgestaan, zou hij misschien een gevoel van onbehagen hebben gekregen, want deze onderlinge nabijheidservaring was nu al tijdenlang voortdurend zwakker aan het worden. Hij wist niet precies waarom, maar die constatering gaf hem tevens een vaag gevoel van tevredenheid en rijpheid. Dit was de manier waarop het behoorde te gebeuren, dit was het teken dat zijn lichaam zich ontwikkelde naarmate het ouder werd.

Tritts vermogen tot nabijheidservaring was niet kleiner geworden, maar het had zich steeds sterker op de kinderen gericht. Dat was een volstrekt logische ontwikkeling, want de rol van een Ouderling, hoe belangrijk ook, was nu eenmaal veel simpeler, bij wijze van spreken. Een Rationeel zat veel ingewikkelder in elkaar, en aan die gedachte ontleende Odeen een zeker genoegen.

Natuurlijk was Dua het eigenlijke raadsel. Ze verschilde zo hemelsbreed van alle andere Emotionelen. Dat bevreemdde en frustreerde Tritt, en het maakte hem verward en onzeker. Odeen deelde die bevreemding en frustratie soms, maar hij was zich tevens bewust van Dua's eindeloze vermogen geluksgevoelens op te roepen, en hij achtte het niet waarschijnlijk dat het ene los stond van het andere. De ergernis die ze van tijd tot tijd opriep was maar een schappelijk prijsje voor het intense geluk dat je ervoor terugkreeg.

En misschien maakte Dua's vreemde levenswijze eveneens deel uit van de voorbestemde loop der dingen. De Hardheren schenen belangstelling voor haar te hebben, terwijl ze normaal gesproken alleen belangstelling toonden voor Rationelen. Hij was daar trots op: het pleitte immers voor de triade dat zelfs de Emotioneel aandacht kreeg.

De dingen waren zoals ze behoorden te zijn. Ze vormden als het ware vaste grond onder zijn voeten, en dat was wat hij het liefste voelde, tot het einde toe. Op een goede dag zou hij zelfs te weten komen dat het tijd was om over te gaan, en dan zou hij dat ook willen. De Hardheren hadden hem dat verzekerd, zoals ze dat alle Rationelen verzekerden, maar ze hadden hem ook gezegd dat zijn eigen innerlijk een helder, niet mis te verstaan teken zou geven als liet zo ver was, en dat derden er geen enkele rol in speelden.

'Als jij voor jezelf hebt uitgemaakt,' had Losten hem gezegd op de duidelijke, zorgvuldige manier van spreken die Hardheren tegenover Zachten gebruikten om vooral geen misverstand te wekken, 'dat je weet waarom je moet overgaan, dan zul je overgaan, en je triade zal samen met jou gaan.'

En Odeen had gezegd: 'Ik kan niet beweren dat ik op dit moment wens over te gaan, Hardheer. Er is nog zo veel te leren!'

'Natuurlijk, beste Linkser. Je hebt dit gevoel omdat je er nog niet klaar voor bent.'

Odeen vroeg zich af: hoe kan ik me ooit klaar voelen als ik nooit het gevoel krijg dat er niet meer veel te leren is?

Maar hij sprak die gedachte niet uit. Hij was ervan overtuigd dat hij het te zijner tijd wel zou begrijpen.

Hij keek naar beneden langs zijn lichaam, en bijna had hij daarbij gedachteloos een oog uitgestulpt; zelfs de meest volwassen Rationelen hadden af en toe nog kinderlijke neigingen. Het was trouwens helemaal niet nodig. Ook met zijn oog vast op zijn plaats kon hij zijn lichaam tot in detail gewaar worden. Hij stelde vast dat hij mooi stevig was; aangename, strakke contouren, gladjes gerond en sierlijk samengevoegd tot zuivere eivormen.

Zijn lichaam miste de vreemd attractieve schittering van dat van Dua, en de veilige stevigheid van dat van Tritt. Hij hield van hen beiden, maar zijn lichaam zou hij met geen van hen willen ruilen. En zijn geest natuurlijk ook niet. Hij zou dat uiteraard nooit hardop zeggen, want hij wilde hun gevoelens niet kwetsen, maar hij was elke dag opnieuw weer blij dat hij niet hoefde te leven met Tritts beperkte verstandelijke vermogens of, erger nog, Dua's warrige gedachten. Hij nam aan dat zij daar zelf geen probleem mee hadden, omdat zij immers niet beter wisten.

In een hoekje van zijn geest werd hij Dua weer gewaar, maar hij schermde zich opzettelijk af. Op dit moment had hij geen behoefte aan haar. Het was niet zozeer dat hij haar minder begeerde, maar meer dat hij meer en meer belangstelling kreeg voor andere zaken. Dat was een onderdeel van het rijpingsproces van een Rationeel - dat hij steeds meer bevrediging vond in bezigheden van zijn geest, in zijn eentje of samen met de Hardheren.

Hij raakte steeds beter gewend aan de Hardheren, steeds meer gehecht ook. Hij vond dat ook alleszins zoals het hoorde, want hij was nu eenmaal een Rationeel en de Hardheren waren in feite Super-rationelen. (Hij had dit ooit tegen Losten gezegd, de vriendelijkste van de Hardheren, en, naar Odeen meende aan te voelen, ook de jongste. Losten had geamuseerdheid uitgestraald, maar niets gezegd. En dat betekende dat hij het dus ook niet had ontkend.)

Odeens vroegste herinneringen waren al vervuld van Hardheren. Zijn Ouderling had zijn aandacht steeds meer gewijd aan het laatste kind, de kleine Emotioneel. Dat was volstrekt natuurlijk. Tritt zou hetzelfde doen, zodra het laatste kind geboren was - als dat ooit zou gebeuren. (Odeen had de formulering van dat laatste voorbehoud opgepikt van Tritt, die het onophoudelijk herhaalde in zijn verwijten aan Dua.)

En het was goed uitgekomen. Toen zijn Ouderling het grootste deel van de tijd druk bezig was, had Odeen des te eerder met zijn eigen opleiding kunnen beginnen. Hij werd steeds minder een kleuter, een kind, en had zelfs voordat hij Tritt ontmoette al veel geleerd.

Die ontmoeting zelf zou hij overigens nooit vergeten. Het leek wel alsof ze gisteren had plaatsgevonden, en niet een half leven geleden. Hij had natuurlijk al Ouderlingen van zijn leeftijd gezien; jeugdigen die, zo lang voordat ze de kinderen droegen die echte Ouderlingen van hen zouden maken, nog maar weinig tekenen vertoonden van hun latere stevigheid. Als kind had hij gespeeld met zijn eigen rechtserbroer en was hij zich amper bewust geweest van eventuele intellectuele verschillen tussen hen beiden (hoewel hij zich achteraf had gerealiseerd dat die er toen ook al waren geweest).

Hij wist toen ook vaagjes wat de rol van een Ouderling in een triade inhield. Zelfs als kind had hij al praatjes over de versmelting horen fluisteren.

Toen Tritt opdook, toen Odeen hem voor het eerst zag, werd alles anders. Voor het eerst van zijn leven voelde Odeen een innerlijke warmte en begon hij te denken dat er iets was dat hij begeerde en dat niets met denken te maken had. Zelfs nu wist hij nog precies hoe verward hij zich bij die gelegenheid had gevoeld.

Tritt was uiteraard niet verward geweest. Ouderlingen raakten nooit in verwarring door activiteiten die met de triade te maken hadden, en Emotionelen wisten nauwelijks wat verwarring was. Alleen Rationelen kampten met dat probleem.

'Te veel denken,' had een Hardheer gezegd met wie Odeen het probleem had besproken, maar dat antwoord had hem niet bevredigd. Hoe kon je nou 'te veel' denken?

Tritt was natuurlijk nog jong toen ze elkaar voor het eerst ontmoetten. Hij was nog zo kinderlijk dat hij zich niet goed een houding wist te geven, en zijn fysieke reactie op de ontmoeting was dan ook van een pijnlijke directheid; zijn contouren waren bijna doorzichtig geworden.

'Ik heb je nooit eerder gezien,' zei Odeen aarzelend, 'is het wel, Rechtservriend?'

'Ik ben hier nooit geweest,' zei Tritt. 'Ze hebben me hierheen gebracht.'

Ze wisten allebei precies wat er gaande was. De ontmoeting was gearrangeerd omdat iemand (een Ouderling, had Odeen destijds gedacht, maar later begreep hij dat het een Hardheer was geweest) had gemeend dat ze goed bij elkaar zouden passen - en terecht, naar zou blijken.

Intellectueel was er natuurlijk geen affiniteit tussen hen beiden. Hoe zou dat ook kunnen? Odeen wilde immers nieuwe dingen leren, en daarvoor moest alles wijken, behalve het pure bestaan van de triade zelf, en Tritt wist niet eens goed wat leren was. Wat Tritt moest weten, dat wist hij gewoon, daar kwam geen leren of afleren aan te pas.

In zijn enthousiasme over het begrijpen van de wereld en haar zon, en hoe het universum in elkaar zat, had Odeen zich (in die eerste periode van hun samenzijn) wel eens met opgewonden verhalen tot Tritt gewend.

Tritt luisterde geduldig; het was duidelijk dat hij er niets van begreep, maar het prettig vond te luisteren. En Odeen droeg geen kennis over, maar het was duidelijk dat hij het prettig vond te onderwijzen.

Het was Tritt die de eerste stap deed, daartoe aangezet door zijn specifieke behoeften. Odeen was die dag na het korte middagmaal wat aan het babbelen over wat hij 's ochtends had bijgeleerd. (Hun massiever lichaam absorbeerde het voedsel zo snel, dat ze aan een wandeling in het zonlicht genoeg hadden, terwijl Emotionelen zich uren achter elkaar koesterden in het licht, kronkelend en zich verdunnend alsof ze de maaltijd zo lang mogelijk wilden rekken door het zonlicht te ontwijken.)

Odeen, die de Emotionelen altijd negeerde, beleefde veel genoegen aan zijn gepraat. Tritt, die de Emotionelen elke dag bestudeerde zonder iets te zeggen, was ditmaal duidelijk rusteloos.

Plotseling kwam hij dicht naar Odeen toe en vormde zo gehaast een aanhangsel dat hij er de ander onaangenaam mee verraste. Hij plaatste het in de luwte van Odeens bovenste eivorm, waar de warme lucht in de schaduw een lekker toetje op de maaltijd verschafte. Daarna maakte Tritt het uitsteeksel dunner, hetgeen hem zichtbaar inspanning kostte, en legde het in de plooien van Odeens buitenhuid voordat deze, ernstig in verlegenheid gebracht, wist terug te deinzen.

Odeen had zulke dingen als klein kind ook wel gedaan, maar nooit meer sinds hij volwassen was. 'Laat dat, Tritt,' zei hij op scherpe toon.

Tritts aanhangsel stak nog naar buiten, min of meer rondtastend. 'Ik heb er zin in.'

Odeen hield zijn vorm zo massief mogelijk en probeerde zijn huid zo hard te maken dat het uitsteeksel er niet meer in zou kunnen. 'Maar ik heb er geen zin in.'

'Waarom niet?' drong Tritt aan. 'Er is niets verkeerds aan.'

Odeen zei het eerste wat bij hem opkwam. 'Het doet pijn.' (Dat was niet echt zo. Niet in fysieke zin. Maar de Hardheren vermeden aanraking door Zachten altijd. En als er dan per ongeluk toch een huidpenetratie plaatsvond hadden zij werkelijk pijn. Maar zij waren heel anders gebouwd dan Zachten, totaal anders.)

Tritt liet zich daardoor niet voor de gek houden. Hij wist zeker dat hij in dit opzicht blindelings kon vertrouwen op zijn instinct. 'Het deed géén pijn,' zei hij.

'Nou ja, dit is niet zoals het hoort. We hebben er een Emotioneel bij nodig.'

En Tritt kon niets anders doen dan koppig herhalen: 'En toch heb ik er zin in.'

Het stond bij voorbaat vast dat dit voorval zich nog regelmatig zou herhalen, en ook dat Odeen op een gegeven moment zou toegeven. Dat deed hij altijd. Het was iets dat zelfs de meest geremde en verlegen Rationeel op een goede dag moest overkomen. Zoals het oude gezegde luidde: iedereen doet het of liegt erover.

Bij geen van hun volgende samenkomsten liet Tritt hem nog met rust. Als hij al geen aanhangsel vormde, dat ging hij toch minstens dicht tegen hem aan zitten. En tenslotte begon Odeen er de lol van in te zien. Hij werkte mee en probeerde doorschijnend te worden. Daar was hij beter in dan Tritt. De arme Tritt was oneindig veel gretiger, en daardoor gejaagd en gespannen, zodat hij slechts hier en daar een vaag, armzalig en rafelig soort doorschijnendheid wist te forceren.

Odeen daarentegen kon nagenoeg zijn hele buitenhuid doorzichtig maken. Hij overwon zijn verlegenheid en drukte zich tegen Tritts lichaam. Er vond huiddiepe penetratie plaats en Odeen kon het kloppen van Tritts stevige lijf voelen onder zijn buitenhuid. En hij voelde genot, vermengd met een zeker schuldgevoel.

Tritt was na afloop meestal moe en prikkelbaar.

'Hoor eens, Tritt,' zei Odeen, 'ik heb je al gezegd dat we een Emotioneel nodig hebben om dit op de juiste manier te doen. Je moet niet zo prikkelbaar zijn wegens feiten die nu eenmaal feiten zijn.'

En Tritt zei: 'Laten we dan zorgen dat we een Emotioneel krijgen.'

Een Emotioneel krijgen! Directe actie, dat was alles waaraan Tritt met zijn primitieve emoties kon denken. Odeen was er lang niet zeker van dat hij de meer ingewikkelde aspecten van het leven aan de ander zou kunnen uitleggen. 'Zo simpel ligt het niet helemaal, Rechtser,' begon hij.

'De Hardheren kunnen ervoor zorgen,' onderbrak Tritt hem abrupt. 'Jij bent met hen bevriend. Vraag het!'

Odeen was geschokt. 'Ik kan het niet vragen. Het juiste ogenblik daarvoor,' vervolgde hij op een toon waarin onwillekeurig de schoolmeester weer te horen was, 'is nog niet gekomen, anders zou ik het zeker wel weten. Tot dan...'

Tritt luisterde niet. 'Dan zal ik het zelf wel vragen,' zei hij.

'Nee,' riep Odeen ontdaan. 'Jij houdt je erbuiten! Ik zeg je immers dat de tijd nog niet gekomen is. Ik moet ook aan mijn opleiding denken. Het is gemakkelijk genoeg om alleen maar een Ouderling te zijn en niets anders aan je hoofd te hebben dan...'

Hij kreeg al spijt op het ogenblik dat hij de woorden uitsprak, en ze waren trouwens ook gelogen. Hij wilde gewoon helemaal niets doen wat de Hardheren onprettig konden vinden en wat zijn nuttige relatie met hen kon verstoren. Tritt kon dat kennelijk allemaal niets schelen, en volgens Odeen zag hij er ook absoluut het nut niet van in dingen bij te leren die hij niet allang wist, en zou hij zich niet eens beledigd voelen door de constatering van dat feit.

Het probleem van de ontbrekende Emotioneel keerde echter voortdurend terug. Van tijd tot tijd probeerden ze elkaar wederzijds te penetreren. De behoefte daaraan werd in feite zelfs steeds sterker. De ervaring was nooit echt bevredigend, hoewel ze plezierig was, en steeds zeurde Tritt na afloop om een Emotioneel. En van de weeromstuit dook Odeen steeds dieper in zijn studie, alsof hij het probleem op die manier de baas kon worden.

Toch kwam hij van tijd tot tijd in de verleiding er met Losten over te spreken.

Losten was de Hardheer die hij het beste kende, en ook degeen die de grootste persoonlijke belangstelling voor hem toonde. De onderlinge gelijkenis van de Hardheren was van een doodse saaiheid, want ze veranderden niet; ze veranderden nooit; hun vorm stond vast. Waar hun ogen waren, waren ze altijd, en bij iedereen altijd op dezelfde plaats. Hun huid was niet bijzonder hard, maar wel altijd ondoorzichtig, en nooit transparant, nooit vaag, nooit toegankelijk voor een andere huid van hun type.

Ze waren niet zozeer groter dan de Zachten, als wel zwaarder gebouwd. Hun lichaamsmaterie was veel dichter en ze moesten voorzichtig zijn met de tere weefsels van de Zachten.

Toen hij nog klein was, heel jong, en zijn lichaam nog bijna even soepel en vluchtig was als dat van zijn zus, was hij ooit benaderd door een Hardheer. Hij was er nooit precies achtergekomen wie het geweest was, maar in zijn latere leven had hij geleerd dat ze allemaal even nieuwsgierig waren naar jonge Rationelen. Odeen had aanstalten gemaakt de Hardheer aan te raken, enkel uit nieuwsgierigheid, maar deze was snel naar achteren gesprongen. Odeen werd er door zijn Ouderling bestraffend om toegesproken: Hardheren mocht je nooit aanraken.

Die berisping had veel indruk gemaakt op Odeen en hij was haar nooit vergeten. Toen hij ouder was had hij geleerd dat de dicht opeengepakte atomen in de weefsels van een Hardheer pijn veroorzaakten als andere materie erin trachtte te penetreren. Odeen had zich afgevraagd of de Zachte bij zulk een voorval eveneens pijn zou voelen. Een andere jonge Rationeel had hem verteld dat hij ooit tegen een Hardheer was aangebotst en dat de ander was teruggedeinsd, en dat hijzelf niets had gevoeld - maar Odeen vermoedde dat het alleen maar een opschepperig verhaaltje was geweest.

Er waren nog andere dingen die niet mochten. Hij hield ervan met zijn lichaam tegen de wanden van de grot te schuren. Het binnendringen in de rotswand gaf hem een warm, aangenaam gevoel. Baby's deden het vaak, maar het werd moeilijker uitvoerbaar naarmate je ouder werd. Niettemin was hij er op huiddiep niveau nog steeds toe in staat, en hij vond het prettig, tot hij op een kwade dag door zijn Ouderling betrapt was en deze hem de wind van voren had gegeven. Hij had ertegen ingebracht dat zijn zusje het heel dikwijls deed, dat hij het zelf vaak gezien had.

'Dat is iets anders,' had de Ouderling gezegd. 'Zij is een Emotioneel.'

Bij een andere gelegenheid, toen Odeen een opname aan het beluisteren was (hij was toen al ouder), had hij gedachteloos een paar uitstulpsels gevormd waarvan de uiteinden zo dun waren dat hij het ene door het andere kon steken. Later werd het een gewoonte, bijna elke keer als hij luisterde. Het gaf hem een plezierig jeukend gevoel waardoor hij zich beter kon concentreren en na afloop waarvan hij lekker slaperig was.

Maar ook hierop had zijn Ouderling hem op zekere dag betrapt, en Odeen kreeg nog steeds een ongemakkelijk gevoel als hij terugdacht aan de woorden die hij toen te horen had gekregen.

Niemand had hem in die tijd echt voorgelicht over de versmelting. Ze stopten hem vol met kennis en onderwezen hem over alles, behalve over de zin en de functie van een triade. Ook Tritt hadden ze dat nooit verteld, maar hij was een Ouderling, dus hij wist het uit zichzelf wel. Toen Dua tenslotte kwam, was alles natuurlijk duidelijk geweest, al scheen zij er nog minder van af te weten dan Odeen.

Overigens was haar komst niet te danken geweest aan enige actie van de kant van Odeen. Tritt was degene die het initiatief had genomen. Tritt, die eigenlijk bang was voor Hardheren en hen zwijgend ontweek. Tritt, die Odeens zelfverzekerdheid miste, behalve als het hierom ging. Tritt, die in dit opzicht bezeten en fanatiek was. Tritt... Tritt... Tritt...

Odeen zuchtte. Tritt nam bezit van zijn gedachten omdat Tritt naderbij kwam. Hij kon zijn stugge, eisende, altijd weer eisende persoonlijkheid voelen. Odeen had dezer dagen maar zo bitter weinig tijd voor zichzelf, en juist nu hij meer dan ooit de behoefte voelde na te denken, al zijn gedachten eens goed op een rij te zetten...

'Ja, Tritt,' zei hij.