1a
Dua kon de anderen ongestraft verlaten. Ze verwachtte altijd moeilijkheden, maar die bleken steeds uit te blijven. Echte moeilijkheden tenminste.
Waarom zou ze er trouwens bang voor moeten zijn? Odeen maakte altijd bezwaar op zijn bekende, afstandelijke manier. 'Blijf in de buurt,' placht hij te zeggen. 'Je weet dat het Tritt ergert.' Hij zei nooit dat het hemzelf ergerde. Rationelen ergerden zich nu eenmaal niet aan kleinigheden. Toch vertoefde hij meestal in de buurt van Tritt, bijna net zo hardnekkig als deze bij de kinderen in de buurt bleef.
Maar als ze lang genoeg aandrong, gaf Odeen haar steeds haar zin, zelfs als hij daarna Tritt moest sussen. Soms gaf hij zelfs toe dat hij trots was op haar vermogens, haar onafhankelijkheid... Hij was best een aardige Linkser, dacht ze met een vaag gevoel van genegenheid.
Tritt was moeilijker in de omgang. Hij kon haar buitengewoon verwijtend aankijken als ze weer eens - nou ja, als ze was wat ze wilde zijn. Zo waren Rechtsers nu eenmaal. Voor haar was hij de Rechtser, maar voor de kinderen was hij een Ouderling, en de kinderen hadden natuurlijk altijd voorrang... Dat kwam haar trouwens wel goed uit, want als haar problemen met Tritt uit de hand dreigden te lopen werd hij altijd wel weer afgeleid door een van de twee kinderen.
Toch had Dua niet al te veel op met Tritt. Buiten de perioden van versmelting probeerde ze hem te negeren. Bij Odeen lag dat anders. Hij was in het begin opwindend geweest, alleen al zijn simpele aanwezigheid had haar contouren doen trillen en vervagen. En het feit dat hij een Rationeel was, maakte het allemaal nog spannender. Ze begreep niet waarom ze op die manier op hem reageerde; het moest een deel zijn van haar afwijkende geaardheid. Aan die afwijkende geaardheid was ze gewend geraakt - bijna tenminste.
Dua zuchtte.
Toen ze nog een kind was, en zichzelf nog zag als een individu, een afzonderlijk wezen, en niet als deel van een triade, was ze zich veel meer bewust geweest van die afwijkende geaardheid. Daar hadden de anderen namelijk voor gezorgd. En kleinigheden zoals het oppervlak bij avond...
Daar was ze gek op geweest, het oppervlak bij avond. De andere Emotionelen hadden het koud en griezelig gevonden, en ze hadden gehuiverd en elkaars warmte opgezocht wanneer zij het voor hen beschreef. Maar in de warmte van de middag kwamen ze maar al te graag naar boven om zich uit te strekken en te voeden. Om die reden had Dua de middagen ontzettend saai gevonden. Ze hield niet van dat kwebbelend gezelschap om haar heen.
Zijzelf moest natuurlijk ook eten, maar ze deed dat veel liever 's avonds. Dan was er weliswaar maar weinig voedsel, maar alles had een vage, rode kleur, en ze was alleen. Natuurlijk overdreef ze de koude en akeligheid als ze er met de anderen over sprak, want ze vond het leuk om te zien hoe hun contouren zich verhardden als ze zich de kilte probeerden voor te stellen - voor zover jonge Emotionelen tot verharding in staat zijn. Na een poosje begonnen ze dan altijd onder elkaar te fluisteren, en dan lachten ze naar haar, en lieten haar alleen.
De kleine zon hing nu tegen de horizon en Dua was de enige die haar geheime rossige gloed waarnam. Ze breidde zich zijwaarts zo ver mogelijk uit en trok haar lichaamskolom samen om de ijle sporen van warmte te absorberen. Verstrooid nam ze de warmte tot zich, genietend van de ietwat zurige, luchtige smaak van de lange golflengten. (Ze had nooit een andere Emotioneel ontmoet die wilde toegeven dat ze het lekker vond. Maar zijzelf had nooit goed kunnen uitleggen dat zij de smaak associeerde met de vrijheid: bij de anderen vandaan zijn, alleen zijn.)
Ook nu weer brachten de eenzaamheid, de kilte, en het diepe, donkere rood de dagen van voor de triade terug. En bovendien, met ongewone scherpte, het beeld van haar eigen Ouderling, die met schommelende bewegingen achter haar aan placht te komen - bang dat ze zich zou verwonden.
Hij was haar zeer toegenegen geweest, zoals dat Ouderlingen eigen was. En de Middeltjes hadden daarbij een streepje voor op de twee anderen, zo was het overal. Die zorgzaamheid had haar een beetje geërgerd en ze placht te dromen van de dag waarop hij haar met rust zou laten. Dat was namelijk wat Ouderlingen uiteindelijk steeds deden. En ze dacht eraan hoezeer ze hem had gemist toen hij haar tenslotte inderdaad met rust had gelaten.
Hij was gekomen om het haar te vertellen, in zo zorgvuldig mogelijke bewoordingen - ofschoon Ouderlingen altijd de grootste moeite hadden om hun gevoelens onder woorden te brengen. Ze was die dag bij hem vandaan geijld, niet om hem te ergeren, niet omdat ze had vermoed wat hij haar wilde zeggen, maar enkel uit speelsheid. Ze had in de middag een speciaal plekje weten te vinden waar ze zich in haar onverwachte eenzaamheid had gekoesterd, en vervuld was geraakt van een vreemd, jeukend gevoel dat om beweging en activiteit leek te vragen. Ze was over de rotsen gegleden en had hun randen met die van haar lichaam betast. Voor iedereen die geen baby meer was, zo had ze geweten, was dit een onfatsoenlijke manier van doen, maar het was een gewaarwording die haar tegelijk opwond en geruststelde.
En haar Ouderling had haar tenslotte weten te vinden en was voor haar gaan staan, lange tijd zwijgend, met tot spleetjes samengeknepen ogen - alsof ze elke lichtweerkaatsing van haar lichaam wilden opvangen, alsof ze haar zo goed mogelijk wilden bekijken, alsof ze haar beeld zo lang mogelijk wilden bewaren.
Aanvankelijk had ze alleen maar in zijn richting gestaard, in verwarring door het feit dat hij haar over de rotsen had zien wrijven en zich nu misschien voor haar schaamde. Maar ze ving geen schaamte-uitstraling op en tenslotte zei ze met een heel klein stemmetje: 'Wat is er, Papa?'
'Wel, Dua, het is tijd. Ik heb het zien aankomen. Jij ook, neem ik aan.'
'Tijd waarvoor?' Nu het ogenblik was aangebroken, wilde Dua koppig doen alsof ze van niets wist. Als ze het niet wilde weten, was er ook niets te weten. (Die manier van denken was ze trouwens nooit echt kwijtgeraakt. Odeen beweerde dat alle Emotionelen zo in elkaar staken, en wel met die plechtige stem die hij soms gebruikte als hij bijzonder doordrongen was van de gewichtigheid een Rationeel te zijn.)
Haar Ouderling had gezegd: 'Ik moet overgaan. Ik zal niet meer hij je zijn.' Toen was hij roerloos naar haar blijven staan kijken, en zij had geen woord kunnen uitbrengen.
'Jij moet het de anderen vertellen,' zei hij.
'Waarom?' Dua draaide zich opstandig van hem vandaan; haar randen waren vaag en werden nog vager, alsof ze wilden vervluchtigen. Zij wilde ook totaal vervluchtigen, maar dat kon ze natuurlijk niet. Na een poosje begon het pijn te doen en kreeg ze kramp, en ze werd weer harder. Haar Ouderling vond het niet eens nodig haar een standje te geven en te zeggen dat het geen pas gaf als iemand haar in die uitgestrekte toestand zou zien.
'Zij zullen het niet erg vinden,' zei ze, en tegelijk vroeg ze zich bezorgd af of ze haar Ouderling met deze opmerking misschien gekwetst had. Hij noemde hen nog steeds 'Linksje' en 'Rechtsje', maar Linksje ging helemaal op in zijn studie en Rechtsje praatte nog uitsluitend over het vormen van een triade. Dua was de enige van het drietal die nog steeds een gevoel... Nou ja, zij was de jongste. Dat waren de Emotionelen altijd en bij hen lagen die dingen nu eenmaal anders.
'Vertel het hun toch maar,' was het enige wat haar Ouderling zei. En ze stonden elkaar aan te kijken.
Ze had geen zin om het hun te vertellen. Ze hadden geen band meer met elkaar. Dat was anders geweest toen ze nog allemaal klein waren. In die tijd waren ze nauwelijks uit elkaar te houden geweest: linkser-broertje, rechtser-broertje en middelster-zusje. Ze waren alle drie spichtig, en ravotten met elkaar, en verstrengelden zich in elkaar, en verstopten zich in de muren.
Niemand vond dat erg toen ze nog klein waren; niemand van de volwassenen. Maar later werden haar broers dik en saai en zonderden ze zich af. En wanneer ze zich daarover bij haar Ouderling beklaagde, zei deze met vriendelijke stem: 'Jij bent te mager voor je leeftijd, Dua.'
Ze probeerde op de oude voet voort te gaan, maar haar linkser-broer ontweek haar zo veel mogelijk en zei steeds vaker: 'Blijf van me af, ik heb geen tijd voor je.' En rechtser-broer probeerde de hele tijd zo hard mogelijk te blijven, en werd nors en zwijgzaam. Zij begreep het destijds allemaal niet zo best en haar Papa was niet in staat geweest het haar uit te leggen. Wel herhaalde hij van tijd tot tijd, als een lesje dat hij vroeger ooit van buiten had geleerd: 'Linksers zijn Rationelen, Dua. Rechtsers zijn Ouderlingen. Ze groeien verschillend op.'
Het beviel haar niet hoe ze opgroeiden. Het waren geen kinderen meer en zijzelf nog wel, dus begon ze aansluiting te zoeken bij de andere Emotionelen. Deze hadden allemaal dezelfde klachten over hun broers. En ze spraken allemaal over de aanstaande triaden. En ze maakten zich allemaal breed in het zonlicht, en voedden zich. En ze begonnen allemaal steeds meer op elkaar te lijken en iedere dag werden dezelfde dingen gezegd.
En ze kreeg langzaam maar zeker een hekel aan het stel en greep elke kans aan om alleen te zijn, zodat ze haar tenslotte links lieten liggen en haar uitscholden voor 'Link-Emo'. (Dat woord had ze nu al heel lang niet meer horen roepen, maar steeds als ze eraan terugdacht kon ze zich nog precies de ijle, hatelijke stemmetjes herinneren die het haar jennend hadden nageroepen, wetend dat het haar pijn deed.)
Maar haar Ouderling behield zijn belangstelling voor haar, zelfs toen hij het idee moest hebben gehad dat alle anderen haar uitlachten. Hij probeerde haar op zijn onhandige manier tegen de anderen te beschermen. Hij volgde haar soms naar de oppervlakte, ook al had hij daar zelf een hekel aan, om er zeker van te zijn dat zij in veiligheid was.
Ze was hem eens tegengekomen toen hij met een Harde stond te praten. Het was voor een Ouderling niet gemakkelijk om met een Harde te praten, dat wist ze wel, zo jong als ze was. Harden spraken gewoonlijk alleen met Rationelen.
Ze was erg bang en ze glipte snel weg, maar ze had haar Ouderling nog net horen zeggen: 'Ik zorg heel goed voor haar, Hardheer.'
Had de Harde misschien naar haar geïnformeerd? Naar haar afwijkende geaardheid bijvoorbeeld? De stem van haar Ouderling had echter niet verontschuldigend geklonken. Zelfs tegenover de Harde had hij gesproken over zijn zorgzaamheid. Dua voelde een vaag soort trots.
Maar nu ging hij haar verlaten en opeens leek de onafhankelijkheid waarnaar Dua zo had uitgezien alle glans te verliezen. Ze voelde nu al de pijnlijke steken van de eenzaamheid. 'Maar waaróm moet u overgaan?'
'Ik moet gewoon, mijn lieve Middeltje.'
Hij moest het. Dat wist ze. Iedereen moest het vroeg of laat. De dag zou komen dat zijzelf met een zucht moest zeggen: 'Ik moet.'
'Maar hoe komt u te weten dat het tijd is geworden om over te gtan? Als u het moment zelf kunt bepalen, waarom kiest u dan niet een ander moment en blijft u nog een poosje?'
'Je Linkservader heeft het besloten,' zei hij. 'De triade moet doen wat hij zegt.'
'Waaróm moet u doen wat hij zegt?' Ze zag haar Linkservader en Middelstermoeder bijna nooit. Ze telden voor haar niet meer mee. Alleen de Rechtservader, haar Ouderling, haar pappie, die nu zo plomp en bonkig tegenover haar stond. Hij was niet een en al gladde rondingen, zoals een Rationeel, of verwarrend grillig gevormd als ren Emotioneel, en ze kon bijna altijd raden wat hij zou gaan zeggen. Bijna altijd.
Ze was er zeker van dat hij zou zeggen: 'Dat kan ik een kleine Emotioneel niet uitleggen.'
Het was precies wat hij zei.
'Ik zal u missen!' riep Dua in een opwelling van verdriet. 'Ik weet wel dat u denkt dat ik geen belangstelling voor u heb en dat ik een hekel aan u heb omdat u me steeds allerlei dingen verbiedt. Maar ik heb veel liever dat u bij me bent en me dingen verbiedt dan dat u niet bij me bent om me dingen te verbieden!'
En Pappa stond daar maar. Met zulk een emotionele uitbarsting wist hij natuurlijk absoluut geen raad. Hij kon alleen dichterbij komen en een hand uitpersen. Het kostte hem zichtbaar inspanning, maar de hand kwam trillend te voorschijn en had zelfs enigszins wazige omtrekken.
'O, Papa,' zei Dua, en ze liet haar hand over de zijne glijden; onder haar substantie zag zijn hand er nu vaag en mistig uit. Ze zorgde er wel voor hem niet echt aan te raken, want dat zou hem ernstig in verlegenheid hebben gebracht.
Toen trok hij zijn hand terug, de hare leeg achterlatend, en zei: 'Denk aan de Hardheren, Dua. Zij zullen je helpen. Ik... ik zal nu gaan.'
Hij ging en ze zag hem nooit meer terug.
Nu zat ze daar bij zonsondergang aan te denken, en met enige opstandigheid besefte ze dat Tritt haar nu spoedig zou missen, en op Odeen zou gaan vitten.
En dan zou Odeen haar misschien voor de zoveelste keer onderhouden over haar plichten.
Het kon haar niets schelen.