4
Bronowski's onaangedane uiterlijk misleidde niemand die hem ook maar halfweg redelijk had leren kennen. Hij was scherpzinnig en hij bleef op een probleem broeden tot hij de oplossing wist of tot hij het zozeer had uitgekauwd dat hij wist dat er geen oplossing bestond.
Neem maar eens de Etruskische teksten waarop hij zijn reputatie had gebouwd. Het Etruskisch was tot de eerste eeuw van onze jaartelling een levende taal geweest, maar het culturele imperialisme van de Romeinen had er niets van overgelaten en de taal was nagenoeg volledig weggevaagd. De schaarse inscripties die de slachting van de Romeinse vijandigheid en - erger nog - onverschilligheid hadden overleefd, waren in Griekse lettertekens. Ze konden dus worden uitgesproken, maar daar hield het mee op. Het Etruskisch leek geen enkele relatie te hebben tot de talen die in de omgeving werden gesproken. Het leek een zeer archaïsche taal, die misschien niet eens van Indo-europese oorsprong was.
Bronowski legde zich daarom toe op een andere taal die geen relatie had met de nabuurtalen, die archaïsch leek en misschien niet eens Indo-europees was - maar die nog springlevend was en werd gesproken in een gebied dat niet eens zo ver weg lag van waar de Etrusken destijds gewoond hadden.
Kortom: hij verdiepte zich in de Baskische taal. Deze zou de sleutel tot het Etruskisch kunnen zijn. Anderen hadden die gedachte al eerder onderzocht, maar zij hadden het opgegeven. Bronowski gaf het niet op.
Het bleek moeizame arbeid, want het Baskisch, op zichzelf al een buitengewoon moeilijke taal, bleek maar bitter weinig aanknopingspunten te bieden. Toch vond Bronowski gaandeweg steeds meer aanwijzingen voor het vermoeden dat er een zekere culturele band had bestaan tussen de bewoners van het oude Noord-Italië en die van het oude Noord-Spanje. Hij wist zelfs vrij goed aannemelijk te maken dat er een breed uitgewaaierd pre-Keltisch volk moest zijn geweest in geheel West-Europa, en dat de Basken en de Etrusken daarvan in de verte afstamden. In de loop van tweeduizend jaar had het Baskisch zich echter verder ontwikkeld en waren er bovendien sterke invloeden vanuit het Spaans binnengeslopen. Het reconstrueren, om te beginnen, van het Baskisch ten tijde van de Romeinen, en, vervolgens, het aanbrengen van een verband tussen de reconstructie en het Etruskisch, was een dubbele intellectuele opgave van een ontmoedigende moeilijkheidsgraad. Bronowski deed de filologen van de gehele wereld dan ook versteld staan toen hij in beide taken slaagde.
De Etruskische teksten zelf bleken wonderen van saaiheid te zijn en hadden hoegenaamd geen enkel belang; merendeels waren het routinematige grafschriften. Het feit dat ze vertaald waren was echter verbazingwekkend en, zo zou blijken, voor Lamont van grote betekenis.
Maar niet meteen. Om helemaal eerlijk te zijn: de vertalingen waren al bijna vijf jaar voltooid toen Lamont voor het eerst vernam dat er ooit een volk van Etrusken had bestaan. Op dat moment kwam Bronowski namelijk naar de universiteit om een van de jaarlijkse gastcolleges te geven, en Lamont, die zich gewoonlijk onttrok aan de verplichting dat de docenten deze colleges bijwoonden, had zich er deze keer niet aan onttrokken.
Dat kwam niet doordat hij het onderwerp belangrijk vond of doordat hij er ook de flauwste belangstelling voor had. Het kwam doordat hij een afspraakje had met een ouderejaarsstudente van de afdeling Romaanse Talen, en hij had slechts de keuze tussen dit gastcollege en een concert dat hij voor geen prijs wilde aanhoren. Het amoureuze contactje bleek minder veelbelovend dan Lamont gehoopt had, om het maar eens zacht uit te drukken, maar in elk geval hield hij er het gastcollege aan over.
Dat was hem trouwens best bevallen. De verdwenen Etruskische beschaving kreeg een plekje in zijn geest bij de andere onderwerpen die hem vaaglijk interesseerden, maar het probleem van de ontcijfering van een onbekende taal vond hij fascinerend. In zijn jongere jaren had hij het leuk gevonden cryptogrammen op te lossen, maar die hobby had hij samen met andere kinderlijke gewoonten opgegeven ten gunste van de veel ingewikkelder cryptogrammen die de natuur ons opgeeft, en zo was hij tenslotte in de para-theorie beland.
Toch bracht Bronowski hem met zijn lezing terug naar de dagen van zijn jeugd, toen hij het leuk vond een ogenschijnlijk willekeurige verzameling aanwijzingen en symbolen tot iets zinvols te groeperen - mits de taak moeilijk genoeg was om het slagen glans te verlenen. Bronowski was een superieure oplosser van een monstercryptogram, en het relaas van zijn stapsgewijze zegetocht van het verstand over het onbekende sprak Lamont ten zeerste aan.
Dat alles zou nog zonder gevolgen zijn gebleven - de drievoudige samenloop van Bronowski's aanwezigheid op de universiteit, Lamonts oude liefde voor cryptogrammen, en de aanlokkelijkheid van een zekere jongedame - als het onderhoud van Lamont met professor Hallam niet uitgerekend de dag daarna had plaatsgevonden. Op dat moment wist Lamont namelijk dat hij grondig en, naar later bleek, definitief in ongenade was gevallen.
Binnen een uur na afloop van dat gesprek besloot Lamont dan ook dat hij Bronowski zou opzoeken. Het punt waar het om draaide was immers precies datgene wat hemzelf zo vanzelfsprekend had toegeschenen en wat Hallam kennelijk zo beledigend had gevonden. En omdat het ernaar uitzag dat hem om deze reden de mond gesnoerd zou worden, voelde Lamont zich verplicht iets terug te doen - want juist op dit punt wilde hij niet dat iemand hem de mond snoerde. De para-mensen waren nu eenmaal intelligenter dan mensen. Lamont was daar al meteen van overtuigd geweest, maar veeleer omdat hij het iets vanzelfsprekends vond dan omdat hij het van vitaal belang achtte. Maar nu was het een kwestie van vitaal belang geworden. Het moest bewezen worden en het bewijs moest Hallam door de strot geduwd worden, liefst langzaam, met scherpe uitsteeksels en al.
Lamont had inmiddels genoeg afstand genomen van zijn voormalige heldenverering om bij voorbaat van het tafereel te kunnen genieten.
Bronowski was nog op de universiteit. Lamont wist hem op te sporen en vroeg dringend om een gesprek.
Bronowski ontving hem tenslotte met een minzame beleefdheid. » Lamont gaf kortaf uiting aan zijn erkentelijkheid voor de ontvangst, vertelde gejaagd wie en wat hij was, en zei toen: 'Dr. Bronowski, ik ben heel blij dat ik u nog voor uw afreis te spreken heb gekregen. Ik hoop u te kunnen overhalen hier nog een poosje te blijven.'
'Dat is misschien niet al te moeilijk,' zei Bronowski. 'De universiteit heeft me een leerstoel aangeboden.'
'Zult u het aanbod aannemen?'
'Ik overweeg het. Waarschijnlijk wel.'
'U moet het zeker doen. En u zult het doen als u hebt gehoord wat ik te zeggen heb. Doctor Bronowski, wat voor werk hebt u nog over nu u de Etruskische inscripties hebt ontraadseld?'
'Dat was niet mijn enige taak, jongeman.' (Hij was vijf jaar ouder dan Lamont.) 'Ik ben archeoloog, en de Etruskische cultuur bestaat uit meer dan alleen inscripties, en de pre-klassieke Italische cultuur bestaat uit meer dan alleen Etrusken.'
'Maar er is vast niets bij dat even opwindend, evenzeer een uitdaging is als de Etruskische teksten?'
'Dat kan ik niet ontkennen.'
'Dus u zou het toejuichen als er iets bestond dat zelfs nog opwindender en een grotere uitdaging is? Iets dat miljarden malen belangrijker is dan al die inscripties bij elkaar?'
'Wat hebt u daarbij voor ogen, doctor... Lamont?'
'We beschikken over inscripties die geen deel uitmaken van een dode cultuur, of van het aardse erfgoed, of zelfs maar van dit universum. We hebben iets wat we para-symbolen noemen.'
'Daar heb ik van gehoord. Sterker nog: ik heb ze gezien.'
'Dan hebt u vast en zeker ook behoefte, doctor Bronowski, dat probleem aan te pakken! Hebt u niet het verlangen gevoeld uit te zoeken wat die symbolen ons te zeggen hebben?'
'In het geheel niet, doctor Lamont. Er is hierbij namelijk geen sprake van een probleem.'
Lamont keek hem achterdochtig aan. 'U bedoelt dat u ze niet kunt lezen?'
Bronowski schudde van nee.' U begrijpt me verkeerd. Ik bedoel te zeggen dat ik ze evenmin kan lezen als wie dan ook. Er is geen uitgangspunt. Bij aardse talen, hoe dood ze ook zijn, is er altijd een kans dat je een nog levende taal kunt vinden, of een al ontcijferde dode taal, die er een zekere verwantschap mee heeft, al is het maar in de verte. En zelfs zonder dat, heb je in elk geval de zekerheid dat de aardse taal gebruikt werd door menselijke wezens met menselijke manieren van denken. Dat is tenminste een uitgangspunt, al is het nog zo mager. Maar voor de para-symbolen gaat dat allemaal niet op, dus zij vormen een probleem waarvoor gewoon geen oplossing bestaat. Iets wat niet kan worden opgelost is immers geen probleem.'
Lamont had er zichzelf slechts met moeite van kunnen weerhouden hem te onderbreken, maar nu barstte hij uit: 'U hebt het mis, doctor Bronowski! Ik wil niet de schijn wekken dat ik probeer u uw vak bij te brengen, maar u schijnt niet op de hoogte te zijn van enkele feiten die mijn eigen vak aan het licht heeft gebracht. We hebben te maken met para-mensen en omtrent hen weten we nagenoeg niets. We weten niet hoe ze er uitzien, hoe ze denken, in wat voor wereld ze leven. Bijna niets dus, zelfs de meest elementaire en wezenlijke dingen niet. Wat dat betreft hebt u gelijk.'
'U weet niet helemaal niets, maar bijna niets, bedoelt u te zeggen?' Bronowski leek niet erg onder de indruk te zijn. Hij haalde een pakje gedroogde vijgen uit zijn jaszak, maakte het open en stak er een in zijn mond. Hij bood Lamont het zakje aan, maar deze bedankte.
'Precies,' bevestigde hij. 'We weten één ding dat van vitaal belang is. Zij zijn intelligenter dan wij. Bewijsstuk Eén: zij kunnen ondanks de interuniversele kloof een verwisseling tot stand brengen, terwijl wij alleen maar passief kunnen toezien.'
Hij onderbrak zichzelf hier om te vragen: 'Weet u iets af van de Interuniversele Elektronenpomp?'
'Een beetje,' antwoordde Bronowski. 'Genoeg om u te kunnen volgen, doctor, als u tenminste niet te technisch wordt.'
Lamont ging snel verder met zijn betoog. 'Stuk Twee: zij hebben ons instructies gestuurd over de manier waarop we ons deel van de Pomp moesten construeren. We begrepen ze niet, maar de tekeningen waren toch duidelijk genoeg om ons een aantal noodzakelijke hints op te leveren. Bewijsstuk Drie: zij beschikken over een manier om ons waar te nemen. Tenminste: ze zijn in staat vast te stellen waar en wanneer we wolfram voor hen klaarleggen, bijvoorbeeld. Wijzelf kunnen niets van dien aard. Er zijn nog wel andere argumenten, maar dit lijkt me voldoende bewijs dat de para-mensen duidelijk intelligenter zijn dan wij.'
'Toch kan ik me voorstellen,' zei Bronowski, 'dat u hier tot een minderheid behoort. De meeste van uw collega's zullen deze redenering ongetwijfeld niet willen onderschrijven.'
'Daar hebt u gelijk in. Hoe bent u tot die gevolgtrekking gekomen?'
'Omdat u het volgens mij duidelijk mis hebt.'
'Mijn feiten zijn juist. Hoe kan ik het dan mis hebben?'
'U bewijst er alleen mee dat de technologie van de para-mensen verder is gevorderd dan de onze. Wat heeft dat met intelligentie te maken? Luister eens.' Bronowski ging staan om zijn colbertje uit te trekken en ging toen weer zitten, half achteroverleunend, waarbij de zachte rondingen van zijn lichaam een zeker welbehagen leken uit te stralen, alsof fysiek gemak hem hielp bij het denken. 'Ongeveer tweeëneenhalve eeuw geleden voer de Amerikaanse marinecommandant Matthew Perry met een vlooteenheid de haven van Tokio binnen. De Japanners, die toen nog volledig geïsoleerd leefden, zagen zichzelf geconfronteerd met een technologie die aanzienlijk verder ontwikkeld was dan de hunne en ze besloten dat het onwijs zou zijn een poging tot verzet te wagen. Een complete krijgshaftige natie van miljoenen mensen stond hulpeloos tegenover een paar schepen van overzee. Bewees dit voorval dat de Amerikanen intelligenter waren dan de Japanners, of enkel dat de westerse beschaving een andere richting was ingeslagen? Uiteraard het laatste, want binnen een halve eeuw hebben de Japanners de westerse technologie met succes weten na te bootsen en binnen de hierop volgende halve eeuw zijn ze uitgegroeid tot een van de leidende industriële naties, ondanks het feit dat ze in een van de toenmalige oorlogen een keer verpletterend verslagen waren.'
Lamont had aandachtig geluisterd en zei nu: 'Daar heb ik ook al aan gedacht, doctor Bronowski, hoewel ik het voorbeeld van de Japanners niet kende. Ik zou willen dat ik tijd had om geschiedenisboeken te lezen. Maar toch gaat de analogie niet op. Het gaat om méér dan alleen superioriteit op het gebied van de techniek; het gaat om een verschil in de mate van intelligentie.'
'Raadt u dat of hebt u ook argumenten?'
'Mijn argument bestaat uit het blote feit dat zij ons aanwijzingen hebben gezonden. Zij wilden graag dat wij ons deel van de Pomp zouden bouwen, ze moesten ervoor zorgen dat wij het zouden doen. Ze konden natuurlijk niet in eigen persoon hierheen komen. Zelfs het dunne ijzerfolie waarin ze hun boodschap hadden gegraveerd (dat materiaal moet in beide universa tamelijk stabiel zijn) werd langzaam maar zeker al te radioactief om het in één stuk te bewaren, hoewel we er uiteraard tijdig de nodige kopieën van hebben gemaakt op materialen van deze wereld.' Hij wachtte even om een paar keer rustig in en uit te ademen. Hij voelde dat hij te opgewonden was, te gretig. Hij moest zijn hand niet overspelen.
Bronowski keek hem nieuwsgierig aan. 'Goed, dus ze hebben ons boodschappen gezonden. Wat probeert u daaruit te concluderen?'
'Dat zij verwachtten dat wij ze zouden begrijpen. Zouden ze immers zo dwaas zijn ons nogal gecompliceerde berichten te sturen, soms van aanzienlijke omvang, als ze wisten dat wij ze niet zouden begrijpen? Als ze er geen tekeningen bij hadden gedaan, zouden we niets hebben bereikt en geen snars hebben begrepen. Welnu, als ze werkelijk hadden verwacht dat wij de boodschappen zouden begrijpen, dan konden ze daarvoor maar één reden hebben: de veronderstelling dat alle wezens, ook mensen, met een technologisch niveau dat ruwweg gelijk is aan het hunne (en ze moeten in staat zijn geweest dat op de een of andere manier te gissen - alweer een punt in het voordeel van mijn stelling) automatisch ook ongeveer even intelligent moeten zijn als zijzelf, en dus weinig moeite zullen hebben met het uitwerken van de gebruikte symbolen.'
'Dat kunnen ze ook uit pure naïveteit hebben gemeend,' zei Bronowski, nog steeds niet geïmponeerd.
'U bedoelt dat zij denken dat er maar één taal is, gesproken en geschreven, en dat een andere intelligentie, in een ander universum, op dezelfde manier spreekt en schrijft als zijzelf? Kom nou!'
'Zelfs als ik het met u eens zou zijn,' zei Bronowski, 'wat wilt u dan dat ik doe? Ik heb de para-symbolen bekeken. Ik neem aan dat alle archeologen en filologen ter wereld hetzelfde hebben gedaan. Ik zie niet wat ik zou kunnen bereiken, en de anderen ook niet, daar ben ik van overtuigd. In meer dan twintig jaar is er geen spoor van vooruitgang geboekt.'
'De waarheid is,' zei Lamont met grote nadruk, 'dat er meer dan twintig jaar geen verlangen heeft bestaan naar vooruitgang. De autoriteiten van de Pomp willen niet dat de symbolen worden ontcijferd.'
'Waarom zouden ze dat niet willen?'
'Wegens de onaangename kans dat de communicatie met de para-mensen zal bewijzen dat deze inderdaad intelligenter zijn. Omdat het hun ego zou verwonden als werd aangetoond dat de mensen in dit Pompproject niet meer zijn dan marionetten aan de touwtjes van anderen. En in het bijzonder,' (en hierbij deed Lamont zijn best om zijn stem niet al te giftig te laten klinken) 'omdat Hallam dan niet meer de verdienste zou kunnen behouden de Vader van de Elektronenpomp te zijn.'
'Stel eens dat ze wél vorderingen zouden willen maken. Hoe kunnen ze dat aanpakken? De wil alleen is niet voldoende, zoals u weet.'
'Ze zouden de para-mensen tot medewerking kunnen bewegen. Ze zouden zelf berichten kunnen sturen naar het para-universum. Dat is nog nooit gedaan, maar het is heel goed mogelijk. Een boodschap op een stukje metaalfolie kan onder een brokje wolfram worden gelegd.'
'O? Zoeken ze dan nog steeds naar wolframmonsters, ook nu er al Pompen operationeel zijn?'
'Nee, maar ze zullen het wolfram opmerken en daaruit afleiden dat wij het gebruiken in een poging hun aandacht te trekken. We kunnen het bericht zelfs rechtstreeks in een stukje wolframfolie graveren. Als zij de boodschap ontvangen en er ook maar enigszins wijs uit kunnen worden, hoe weinig ook, zullen ze een eigen bericht als antwoord sturen en daarin hun bevindingen opnemen. Ze zouden woorden van henzelf en van ons in rijtjes naast elkaar kunnen zetten, of ze zouden hun woorden en de onze door elkaar heen kunnen gebruiken. We zouden elkaar om de beurt een zetje geven, begrijpt u, heen en weer, heen en weer.'
'En hun kant,' zei Bronowski, 'doet daarbij het meeste werk.'
'Ja.'
Bronowski schudde zijn hoofd. 'Daar is geen lol aan, of wel soms? Het lokt mij niet.'
Lamont staarde hem met een plotselinge woede aan. 'Waarom niet? Denkt u dat er niet genoeg eer aan te behalen is? Wat bent u dan wel, iemand die al meer dan genoeg eer en roem heeft vergaard? Hoe beroemd bent u dan wel helemaal geworden met uw Etruskische teksten, verdomme? U bent vijf anderen op de hele wereld te slim af geweest. Misschien zes. Voor hen bent u het gesprek van de dag en een toonbeeld van geslaagdheid, en ze haten u. Maar verder? Blijft u doorgaan met het geven van lezingen aan groepjes van hoogstens enkele tientallen toehoorders die uw naam de volgende dag alweer vergeten zijn? Is dat de vervulling van uw droom?'
'Ga nou niet dramatisch doen.'
'Goed. Ik zal me inhouden. Ik zal zien dat ik iemand anders vind. Dan duurt het misschien wat langer, maar, zoals u al zei, de para-mensen moeten sowieso het meeste werk doen. Desnoods zal ik het zelf wel doen.'
'Bent u voor dit project aangewezen?'
'Nee, dat ben ik niet. En wat zou dat? Of is dat een volgende reden waarom u er niet bij betrokken wenst te worden? Disciplinaire problemen? Er is geen wet die vertaalpogingen verbiedt en niets verhindert mij een stuk wolframfolie op mijn bureau te leggen. Ik zal nalaten te melden welke berichten ik in ruil voor het wolfram terugkrijg, en in dat opzicht zal ik zondigen tegen de wetenschappelijke code. Maar als ik de vertaling eenmaal heb voltooid, wie zal daarover dan nog durven klagen? Zou u met mij willen samenwerken als ik uw veiligheid garandeerde en uw aandeel strikt geheim hield? U zou daarmee de kans op roem verspelen, maar misschien hecht u meer waarde aan uw veiligheid. Nou ja,' Lamont haalde zijn schouders op, 'als ik het zelf doe hoef ik me in elk geval geen zorgen te maken over andermans veiligheid.'
Hij stond op om te vertrekken. Beide mannen waren kwaad en bejegenden elkaar nu met de stroeve beleefdheid die men gebruikt tegenover iemand die als een vijand wordt gezien. 'Ik veronderstel,' zei Lamont op vormelijke toon, 'dat u onze conversatie in elk geval als vertrouwelijk zult willen behandelen.'
Bronowski was inmiddels eveneens gaan staan. 'Daar kunt u van verzekerd zijn,' zei hij koeltjes. Ze drukten elkaar kort de hand.
Lamont verwachtte niet nog ooit iets van Bronowski te vernemen. Hij begon zichzelf te overreden dat het beter zou zijn als hij het vertaalwerk persoonlijk zou verrichten.
Twee dagen later verscheen Bronowski echter in Lamonts laboratorium. 'Ik verlaat de stad nu,' zei hij zonder omwegen, 'maar in september kom ik weer terug. Ik heb de baan geaccepteerd en als je nog belangstelling hebt wil ik dan wel eens kijken naar het vertaalprobleem dat je mij hebt voorgelegd.'
Lamont had nauwelijks tijd om van zijn verbazing te bekomen en hem te bedanken, want Bronowski beende meteen weer weg, kennelijk kwader nu hij had toegegeven dan toen hij had geweigerd.
Na verloop van tijd werden ze vrienden. En na verloop van tijd kwam Lamont ook te weten wat Bronowski van mening had doen veranderen. De dag na hun gesprek had Bronowski op de Faculteitsclub met een aantal van de hogere officials van de universiteit geluncht; onder hen vanzelfsprekend ook de president. Bronowski had bekend gemaakt dat hij het aanbod van een leerstoel aanvaardde en dat hij een en ander nog in een formeel schrijven zou bevestigen. Iedereen had zich verheugd getoond.
De president had gezegd: 'Het is een hele eer voor ons dat we voortaan de beroemde vertaler van de Itascische Inscripties in ons midden zullen hebben. Een pluim op onze hoed.'
De verspreking werd uiteraard niet gecorrigeerd en Bronowski's glimlach verstrakte weliswaar, maar verdween toch niet van zijn gedicht. Achteraf legde het hoofd van de Faculteit der Oude Geschiedenis hem uit dat de president meer een Minnesotische dan een klassieke opleiding had genoten, en dat de verspreking wel begrijpelijk was als je bedacht dat het Itascameer het beginpunt was van de machtige Mississippi.
Maar in combinatie met de eerdere hatelijke opmerking over zijn roem, die Lamont de dag tevoren had gemaakt, had deze verspreking Bronowski de ogen geopend.
Toen Lamont het verhaal veel later te horen kreeg, vond hij het amusant. 'Vertel maar niet verder,' zei hij. 'Ik ken dat uit eigen ervaring. Je nam jezelf voor iets te zullen presteren wat zelfs tot die zultkop zou doordringen.'
'Iets dergelijks, ja,' gaf Bronowski toe.