Hoofdstuk 53
De avond voor de verkiezingsdag leidde Harris de overgebleven honden van Hell Close onder het metalen hek door van de Exclusion Zone. Ze liepen door de sluimerende buitenwijken, bleven in de schaduw en weerstonden de verleiding om te blaffen naar treiterende katten en een sporadisch mensenwezen. Eenmaal aangekomen bij de dubbele rijbaan die naar Bradgate Park liep, versnelden ze hun pas en zetten het al snel op een rennen, met Harris voorop. Toen ze vijf kilometer hadden afgelegd, bleef Harris staan, bang dat zijn kleine pootjes het zouden begeven.
Hij hijgde: ‘We moeten ergens een sloot vinden om te drinken.’
Een retriever liep op een drafje weg, en al snel liet hij met een lage grom horen dat hij een sloot met drinkbaar water had gevonden. Harris kon geen stap meer verzetten. Zijn hart ging tekeer alsof het uit zijn ribbenkast zou bonken. Susan zat achter hem te hijgen; geen van de honden was gewend om zo lang te rennen zonder te stoppen. Alleen de hazenwind scheen het naar zijn zin te hebben.
Na een rustpauze kon Harris naar de sloot lopen, en ging hij in het brakke water staan om te drinken. Nadat hij zijn dorst had gelest, blafte hij dat ze niet meer langs de kant van de weg zouden lopen, maar dwars door de velden. Hun einddoel was de heuvel met het oude vuurbaken, vlakbij het hertenpark. Harris stoof weer weg.
‘Loop wat zachter, Harris,’ hijgde Susan, ‘of je haalt de top van de heuvel niet eens.’
Maar Harris was uitgelaten bij de aanblik van het baken dat in de verte in het maanlicht opdoemde. Hij dacht aan niets anders meer dan het bereiken van de top. Twee kleine schoothondjes, Zsa-Zsa en Fin’, het hondje van een lapdancer, zegen ineen tussen de varens, maar de labradors tilden met voorzichtige bek ieder een hondje bij hun nekvel omhoog en droegen ze de heuvel op. In het duistere woud aan de andere kant kwamen de herten bijeen. Het kraken en ruisen van de varens had hen gewekt, en hun gevoelige neusgaten hadden hen gewaarschuwd voor hondengevaar. Toen de roedel aan de voet van het baken stond, blafte Harris dat ze moesten blijven staan; de honden gingen in een cirkel om hem heen liggen.
‘Luister of er geen mensenwezens in de buurt zijn,’ beval Harris.
De honden spitsten hun oren en luisterden, maar het enige geluid dat ze konden waarnemen waren uilen op jacht en ritselende nachtdieren in het kreupelhout. Er klonk geen enkele menselijke stem of voetstap.
‘Nu beklimmen we het baken tot aan de top,’ zei Harris.
Het werd een moeizame klim; de honden krabbelden over enorme rotsblokken die miljoenen jaren geleden tijdens een vulkaanuitbarsting in het rond waren geslingerd. Toen ze eindelijk boven waren, duurde het even voor ze een woord konden uitbrengen. Hun tongen hingen uit hun bek en ze hijgden, maar ze keken elkaar allemaal aan met ogen die glansden van triomf. Toen ze weer op adem waren gekomen, begonnen ze de top af te speuren. De meeste honden maakten van de gelegenheid gebruik om een plasje te doen tegen de voet van de stenen richtingaanwijzer, waarop met pijlen de richting stond aangegeven naar belangrijke steden als Moskou en New York.
Harris vroeg om de aandacht. ‘Wij zijn hier met een bedoeling. Door heel Engeland staan er van zulke oude vuurbakens, en op elke top staat een roedel honden. We gaan mededelingen doen die door elke hond in dit land gehoord zullen worden.’
De honden hielden zich stil, en wachtten op de boodschap die verstuurd moest worden.
Toen er een volle minuut was verstreken, zei Tosca snibbig: ‘Ga je ons nog vertellen wat die boodschap inhoudt, of blijf je hier de hele nacht als een held in het maanlicht staan, opschepperig stuk vreten?’
‘Lief zijn, Tosca,’ gromde Rocky. Hij knikte naar Freddie en blafte: ‘Respect, daar gaat het om.’
Harris nam het woord. ‘Het is twee uur in de ochtend. De meeste van onze hondenmakkers zijn nu thuis en bewaken de menselijke voederaars, weer een van die ondankbare taken die wij elke dag van het jaar te vervullen hebben. De voorouders van onze baasjes hebben hun leven gegeven voor de vrijheid. Moeten wij dat offer te grabbel gooien?
‘Hoe lang kunnen wij nog werkeloos toezien dat er wetten worden doorgevoerd die onze baasjes verhinderen om eerlijk voor hun mening uit te komen?
‘De mannen en vrouwen in Engeland moeten de vrijheid hebben om hun hart te laten spreken, en als het hun niet aanstaat wat de regering doet, moeten ze de mogelijkheid hebben om zich te uiten, zonder de angst dat er midden in de nacht bij hen kan worden aangebeld.
‘De hondenterreurwet mag niet worden ingevoerd!
‘Luister, en leer dit simpele versje uit je hoofd. Het zal vanaf dit baken worden geblaft, en worden gehoord en herhaald door honden op het dichtstbijzijnde baken, en zo verder totdat heel Engeland is ontwaakt door het geluid van blaffende honden.’
Toen de honden van Engeland die bevelen hoorden vanaf honderden bakens, werden ze wakker en spitsten ze hun oren. Ze werden te wapen geroepen.
Vernietig de identiteitskaarten van de aanhangers vande regering! Kauw op de kaarten! Vreet de kaarten op! Begraaf de kaarten!
De volgende ochtend, op de dag van de verkiezingen, stonden er lange rijen voor de stemlokalen. Niets had de Engelse stemmer zó in beroering gebracht als de kwestie van de honden. Supporters van de Cromwell-regering, die tevens een hond hadden, ontdekten toen ze wakker werden dat gedurende de nacht hun identiteitskaarten uit hun portemonnees, tassen en broekzakken waren gescheurd. Er was zo driftig op gekauwd dat ze waardeloos waren geworden voor het stembureau, waar het vertonen van de kaart verplicht was om een stem uit te brengen. Bij sommige Cromwellianen werd tot hun grote schrik hun kaart uit hun handen gerukt door rovende honden zodra ze ‘m tevoorschijn trokken om aan de ambtenaar te laten zien.
Het was evenwel de enorme opkomst van mensen die pro-hond waren, die de grootste politieke aardverschuiving sinds tijden veroorzaakte. Doorgewinterde analisten waren verrast door de monsteroverwinning van de Neocons. Boy English werd bejubeld als een ‘nieuw slag politicus’, een met ‘emotionele intelligentie’ en ‘visie’. Hij sprak de natie voor het eerst toe met Billy erbij. Het Engelse stempubliek was overweldigd door de capriolen van het hondje, dat zijn pootjes likte en zijn kopje schoonveegde. Zó overweldigd, dat ze niet aandachtig luisterden naar wat Boy nu precies te zeggen had; de Exclusion Zones zouden worden uitgebreid, de overheid ging de BBC-programma’s censureren, en de Amerikaanse minister van Buitenlandse Zaken zou voortaan permanent een eigen kantoor krijgen op Number Ten.
Boy eindigde met de woorden: ‘En uiteraard is de antihondenwet al ingetrokken.’
Hij tilde Billy op en hield een van zijn pootjes vast om er gedag mee te zwaaien.
Jack Barker zat aan zijn bureau in zijn kantoor op Number Ten. Het was tien uur ‘s-morgens en hij had al twee dagen dezelfde spijkerbroek en hetzelfde T–shirt aan. Hij luisterde naar een cd van Leonard Cohen; af en toe neuriede hij een duetje met de zanger. Vroeger bedreef hij altijd de liefde met zijn eerste vrouw Pat op de muziek van Leonard Cohen, in het kleine flatje dat ze toen deelden. Cohen was de soundtrack van hun jonge levens geweest. Zijn tweede vrouw Caroline had hem verboden naar Cohen te luisteren. Ze zei dat zijn muziek ‘ongezond’ was en probeerde hem te overtuigen van haar eigen passie: oude Engelse muziek die werd gespeeld op zo’n pianogeval, of hoe zo’n ding ook heten mocht. Klavecimbel, zoiets.
Hij maakte de envelop open die hem per koerier was bezorgd op de dag voor de verkiezingen en las de inhoud nogmaals.
Geachte heer Barker,
Ik weet zeker dat u met genoegen zult vernemen dat ik om tien uur vanmorgen afstand heb gedaan van de troon.
Ik ben mij ervan bewust dat u de monarchie niet erkent. Ik daarentegen erken die wel.
De vraag is wie mij zal opvolgen, maar daar ik vermoed dat u binnenkort geen premier meer zult zijn, is dit niet van belang voor u.
Ik achtte het slechts hoffelijk om u van mijn besluit op de hoogte te brengen, aangezien wij samen een geschiedenis hebben.
Hoogachtend, Elizabeth
Hij pakte de telefoon en koos het nummer dat hij uit zijn hoofd kende. Pat nam direct op. Ze was in de keuken; hij kon hun oude vaatwasser op de achtergrond horen piepen.
Hij zei: ‘Kom me halen, Pat.’
‘Je zit naar Leonard Cohen te luisteren,’ zei ze beschuldigend. ‘Je weet welke uitwerking dat op je heeft. Zet ‘m uit, Jack, nu meteen!’
Jack zette het geluid met de afstandsbediening wat zachter, maar zijn miserabele gevoel van verlatenheid bleef.
‘We hadden nooit moeten scheiden, Pat. En ik had nooit de politiek in moeten gaan.’ Hij herhaalde: ‘Kom me halen, Pat.’
‘Dat kan niet,’ zei ze. ‘Er woont iemand bij me in.’
Jack kon geen woord uitbrengen; Leonard Cohen steunde en kreunde over de dood en de wanhoop. Uiteindelijk vroeg hij: ‘Wie is hij?’
‘Het is een Pyrenese berghond en hij heet Jack,’ zei ze.
Hij zei nogmaals: ‘Kom me ophalen, Pat.’