Hoofdstuk 31

Gin en Tonic zaten in de huiskamer, naast elkaar op het rode tapijt met het cirkelpatroon. Hun ogen waren gefixeerd op Graham die een formulier in zat te vullen voor een bezoekerspas voor de Exclusion Zone, zodat hij op visite kon bij zijn biologische ouders.

AANVRAAG BEZOEKERSPAS (Exclusion Zone)

Naam: Graham Cracknall

Adres: The Cuckoos, 17 Hanging Boy Garden, Ruislip HA4

Geboortedatum: 21.07.65

Z-nummer: C7494304

Beroep: inspecteur Gezondheid en Veiligheid

De te bezoeken perso(o)n(en): Charles Windsor en mrs. C. Windsor

Adres: 16 Hellebore Close, Flowers Exclusion Zone, EZ 951, East Midlands

Duur van het bezoek: 4 dagen

Reden bezoek: zakelijk. Risicotaxatie voor brand, overstroming, natuurrampen op het terrein.

Gin gromde: ‘Tonic, begrijp je welke gevolgen het heeft als hij wordt geaccepteerd door zijn ouders en lid wordt van de koninklijke familie?’

Tonic gromde terug: ‘We zullen reizen maken; ik heb altijd al de wereld willen zien.’

Het was Grahams gewoonte om de klassieke radiozender aan te zetten voor hij naar zijn werk ging. Een anti-inbraakbrochure die bij hem door de brievenbus was gegooid, had hem ervan overtuigd dat inbrekers zich uit de voeten maakten als ze dergelijke gecultiveerde klanken hoorden, en op zoek zouden gaan naar een minder beschaafd huishouden om te beroven. Gin en Tonic hadden met intense aandacht geluisterd naar het middagjournaal over de mogelijke terugkeer van de koninklijke familie.

Gin blafte: ‘Als de Neocons worden gekozen, kunnen we rondrennen in Buckingham Palace, en in de tuinen!’

‘We worden beroemd, Gin, we komen op de voorpagina van Dog World, ’ kefte Tonic.

De twee honden sprongen uitgelaten overeind, renden rondjes door de huiskamer totdat ze duizelig werden en Graham schreeuwde: ‘Koest jullie!’

Hij was de honden zat. Ze waren stom en ze waren onberekenbaar, en hij had er genoeg van om hun moddersporen op de vloer en de gore drollen die ze op zijn smetteloze laantje achterlieten, op te moeten ruimen. Maar het lag in zijn erfenis besloten dat hij voor de honden moest zorgen tot aan hun overlijden. Vandaag had hij echter tot zijn verrukking van een collega van zijn werk (ene Leonard Wolf, die bij zijn vrouw, eigenares van drie pekineesjes, onder de knoet zat) vernomen, dat de overheid had aangekondigd om scherpere controle te gaan uitoefenen op hondenbezit; per huishouden zou niet meer dan één hond worden toegestaan.

Leonard Wolf had somber gezegd: ‘Mijn vrouw dreigt al om mij te verlaten en een huis voor zichzelf te zoeken met een van haar honden. Een andere hond wil ze bij onze volwassen dochter onderbrengen, en eentje wil ze bij mij achterlaten.’

Gin en Tonic gingen op hun rug liggen en hielden zich rustig, poten omhoog, om Graham te laten zien dat hij ze onder controle had.

Graham wist dat hij bij ‘reden bezoek’ iets belachelijk vergezochts had kunnen zetten, zoals ‘om deel te nemen aan een duivelvereerders-ceremonie’ of de tongbreker ‘de krullen van het krat te krabben’.

Vulcan, de gigantische overheidscomputer die geprogrammeerd was om identiteitskaarten te verwerken en uit te geven, bezoekersaanvragen, uitkeringen, ziektekostenstatistieken en legio andere bureaucratische zaken, was dermate slecht op zijn taak berekend en had zulke stuitend ingewikkelde software, dat niemand, noch uit de privésector noch bij de overheid, er wijs uit kon. Een onderzoeksjournaliste had onlangs in The Times een artikel gepubliceerd over haar succesvolle poging om zes ID-kaarten aan te vragen, onder de namen Saddam Hussein, Joseph Stalin, Osama bin Laden, Mickey Mouse, Dr. F. Frankenstein en William Shakespeare. De zes kaarten werden op hetzelfde tijdstip op hetzelfde adres bezorgd.

Graham zei tegen Gin: ‘Volgens mij hadden ze beter tienduizend oerstomme tieners kunnen inhuren om Vulcans werk met de hand te doen.’

‘En het had ze van de straat gehouden,’ piepte Gin.

Graham kwam op dreef. ‘Gepensioneerden kunnen ook betrokken worden bij de biotechniek. Iedere idioot kan DNA afnemen, een iris fotograferen en een vingerafdruk controleren.’

Graham beeldde zich in dat Gins grom betekende: ‘Dat zou een vermogen kosten aan salarissen.’

Waarop hij antwoordde: ‘Juist niet, Gin. Je betaalt die domme tieners nét genoeg om hun busreis te kunnen betalen en dan noem je het jongerentraining, en de ouden van dagen moeten dan verplicht voor de overheid werken om hun pensioen te verdienen. Waarom zouden zij alleen maar moeten luieren?’

Tonic gromde eerst diep vanuit zijn keel, en liep toen met opengesperde kaken op Graham af. Hij snauwde: ‘Je bent een stuk menselijk vullis, Graham, en het wordt tijd voor mijn insuline-injectie.’

Graham pakte Tonic op en smeet hem door de kamer. ‘Waarom ga je niet gewoon dood?’ brieste hij.

Tonic landde op zijn poten, en nadat hij even snel met zijn kop had geschud, rende hij op Graham af en beet hem in zijn enkel. Graham vloog door de kamer, greep Tonic bij zijn halsband en sleepte hem naar de deur. ‘Jij bent rijp voor de galg, etterbak.’ Graham ging op zijn knie-en zitten zodat zijn gezicht op gelijke hoogte was met Tonics kop, en vervolgde: ‘Om te beginnen heb ik je al nooit gemogen, ten tweede ben je die kosten van al die insuline-injecties niet waard, en ten derde ben je een smeerlap. Denk maar niet dat ik niet op de hoogte ben van je vuile sekspraktijken met die arme Gin.’

Gin keek met kloppend hart toe hoe Graham de deur opendeed en Tonic de koude natte nacht in slingerde. Hij liep naar de tuindeuren en drukte zijn snuit tegen het glas. Tonic stond verloren in de regen, met zijn natgeregende vacht tegen zijn lichaam geplakt.

Charles kon niet besluiten welke religie hij zou gaan praktiseren: hij flirtte met zowel het christendom als met de islam. Hij had beide bestudeerd en elk beschikbaar boek over het onderwerp gelezen. Hij had gesproken met eerwaarde John Edmund-Harvey in zijn gebarricadeerde kerk, de St.-Adrian, en met imam Mohammed Akbar in de moskee die bestond uit twee samengevoegde sociale huurwoningen. Ze hadden beide hun merites.

De St.-Adrian onderscheidde zich door een serene atmosfeer, vooral bij zonsondergang als het licht door de glas-in-loodramen achter het altaar een zachte gloed wierp over het klamme interieur dat zelfs waardig bleef onder het plaatgaas tegen vandalisme. De moskee, met zijn verzameling tapijten met karakteristiek patroon en de rijen schoenen bij de ingang, werd altijd druk bezocht, en Charles genoot van het gezelschap van zijn medebidders, al was hij ooit huiswaarts gekeerd op andermans teenslippers omdat zijn brogues waren verdwenen. De imam had de schuld bij de honden in Hell Close gelegd, maar de brogues kwamen als bij toverslag weer tevoorschijn bij het eerstvolgende vrijdaggebed. Ze waren zelfs gepoetst.

Als Charles alleen wilde zijn, ging hij bij de pastorie langs om de sleutel van de kerk te halen. Hij zat daar dan te wachten tot de zonnestralen op het raam zouden vallen die de martelgang van de gekruisigde Jezus in het licht zetten. Hij voelde zich nauw verbonden met Jezus; ook Charles had een angstaanjagende vader gehad die te veel van zijn zoon verwachtte.

Vandaag was hij, toen hij de sleutel terugbracht, door pater Edmund-Harvey uitgenodigd voor een kopje thee in de keuken bij hem en zijn partner Jerad, een Australiër met Aboriginal-roots en fervent koningsgezind. Jerad was aan het bakken geweest; er lag een bakplaat vol koekjes af te koelen op een ijzeren onderzetter op het namaakgranieten aanrecht. Charles keek met de pater toe hoe Jerad de koekjes bewerkte met een spuitzak fondant, en ze bedekte onder een hele reeks decoratieve stipjes.

‘Ik ben een heuse liefhebber van Aboriginal-kunst,’ zei Charles. ‘Ik vind dat primitieve bijzonder…wel…bijzonder.’

Jerad, die het diploma schone kunsten op zak had van de St.-Martins Kunstacademie, vertrok zijn gezicht in een grimas, maar Charles had zijn aandacht al verlegd naar de plompe, rozige pater Edmund-Harvey. Hij vroeg: ‘Eerwaarde, mag ik u belasten met een theologische vraag die mij al van kindsbeen af aan heeft beziggehouden?’

De pater was enigszins nerveus omdat Jerad duidelijk slechtgehumeurd was, maar hij zei: ‘Jemig! Theologie! Ik krijg tegenwoordig vooral veel vragen over sociale zekerheid, maar ga je gang.’

‘Stel, men is dol op dieren,’ zei Charles, ‘u weet wel, honden, paarden en dergelijke.’

‘Hij weet echt wel wat dieren zijn hoor, achter gesloten deuren is hij zelf een beest,’ schamperde Jerad.

De pater lachte zenuwachtig.

Charles vervolgde: ‘Ik heb door de jaren heen veel dierbare vrienden verloren en ik heb me altijd afgevraagd: Waar gaan overleden honden naartoe? Naar de hemel? Of naar een eigen plekje? Hebben zij een ziel?’

Voordat de pater hem kon antwoorden, zei Jerad: ‘De enige ziel die een hond heeft zit in z’n kont, net als bij jou en bij mij.’

De pater nam Jerad bij de arm – die met de spuitzak eraan.

Zijn grinnikende mond leek op een halve maan in een halloween-pompoen toen hij zei: ‘Christus was ongetwijfeld een dierenvriend. Het Nieuwe Testament bezwijkt onder de schapen, vissen en ezels. Ik weet niet of hij ook een hond hield…het is best mogelijk…’

Charles drong aan: ‘Maar, heeft een hond een ziel?’

De clericus aarzelde. De ziel was niet echt in de mode, de hemel ook niet, en zelfs God lag op het moment uit de gratie bij de religieuze gemeenschap waar de pater ooit deel van uitmaakte. Om die reden was hij verbannen naar de Flowers Exclusion Zone. Hij was er nog altijd niet zeker van waarom hij precies uit zijn comfortabele parochiekerk in Suf folk naar het helse oord was gestuurd waar hij nu over waakte. Kwam het door Jerad? Of misschien lag het wel aan het artikel dat hij had geschreven voor het parochieblad waarin hij suggereerde dat ‘als Jezus vandaag de dag geleefd had, hij waarschijnlijk zijn apostelen zou rekruteren in de nichtententen aan Old Compton Street’.

De pater had aan Vulcans aandacht kunnen ontsnappen, ware het niet dat hij Jack Barker had vergeleken met Judas Iskariot: ‘Beide heren verraadden een ideaal’. Hij had verwacht enige controverse te zaaien in het vredige Suffolkdorpje – wellicht beschimpt te worden door een paar homofoben in het postkantoor – maar niets had hem kunnen voorbereiden op de nacht waarop om drie uur ‘s-morgens de deur van de pastorie werd ingebeukt door de veiligheidspolitie die in drommen de trap op marcheerden om hem en Jerad uit hun bed te sleuren en hen op de begane grond, naakt en doodsbenauwd, naar een busje te slepen waar ze in separate ruimtes werden opgesloten. Terwijl ze naar Bungay werden gereden om verhoord te worden, had de veiligheidspolitie bij wijze van serenade een racistisch liedje uit Australië gezongen.

Caroline, de echtgenote van de huidige premier, zat op het deksel van de toiletpot haar voeten te weken in het bidet ernaast. Ze zag dat haar echtgenoot zich voor de derde keer die dag schoor. Hij was met tegenzin eregast bij een diner dat was georganiseerd door de parlementaire vliegvisvereniging. Caroline had hem net zo lang op de huid gezeten tot hij de uitnodiging accepteerde. Haar moeder bezat een zalmrivier in het noorden van Schotland en vond niets leuker dan tot aan haar dijen in ijskoud water te staan met een hengel en een knechtje in de buurt.

Ze trok de stop uit het bidet en zei: ‘En waag het niet om vanavond in je speech iets te zeggen over het wrede aspect van de visserij. Je hebt de hondenliefhebbers al tegen je in het harnas gejaagd; die snerttelefoon heeft twee dagen niet stilgestaan. Besef je wel, Jack, dat degenen die hier de touwtjes in handen hebben, minstens twee honden de man hebben? Wanneer heb je voor het laatst Sir Alan Sugar een katje zien aaien? Je kunt het je niet veroorloven om ook de stem van de vissers te verliezen, Jack.’

‘Hoe zou jij het vinden als jij uit je natuurlijke habitat werd getrokken met een haak door je lip? Zeg nou niet dat zoiets geen pijn doet.’

Caroline verhief haar stem. ‘Wat ben jij, een boeddhist? Het is maar een stomme rotvis, godbetert.’

‘Een vis is een zintuiglijk wezen,’ zei Jack.

‘Nauwelijks,’ zei Caroline. ‘Heeft een vis gevoel? Voelt hij jaloezie of berouw? Ik dacht het niet.’

‘Hoe dan ook, het is wreed.’

‘Dus wat wordt je volgende wetsvoorstel? Iets tegen de visserij? Slakkengif? Mierenverdelger? Waar houdt dit op, Jack?’ vroeg Caroline. ‘Die antihondenmaatregel is al waanzin. Als jij daar je verkiezingsprogramma op baseert, ga je verliezen.’

Jack spoelde de scheercrème van zijn gezicht en zei: ‘Ik weet wat ik doe.’

Het diner van de vliegvisvereniging vond plaats in de eetzaal boven in de National Portrait Gallery. Jack zat in het midden van een lange tafel, met Caroline aan zijn linker- en Jeremy Paxman aan zijn rechterzijde. Tijdens de eerste gang van makreelpaté en dunne krullen toast, praatte Jack met Paxman over strikt apolitieke zaken. Maar toen ze aan de gebakken tarbot begonnen, merkte Jack op dat onder zijn leiderschap de rivieren schoon waren geworden, en er dientengevolge weer volop vis in rondzwom.

Waarop Paxman sneerde: ‘Laat me niet lachen, meneer de premier. Ik was onlangs aan het vissen in de rivier de Dove, en het enige wat ik in drie dagen heb gevangen was één forel die echt zijn beste tijd wel had gehad.’

Toen Jack opstond om zijn speech te houden, voelde hij nog steeds de wrevel knagen. Zijn gesprek met Paxman was van een met zachte stem gevoerd meningsverschil over de vervuilde Engelse rivieren ontaard in een schreeuwpartij over eroderende Engelse burgerrechten.

Nadat hij formeel de vliegvisvereniging had bedankt, zette hij de aanval in op wrede vormen van sport, waarbij hij op een gegeven moment zei: ‘Ik ben niet christelijk, maar in mijn herinnering was Jezus tegen de visserij. Hij gaf de zee haar vissen terug en maakte op die manier duidelijk dat vissen een heidens gebruik was. Wacht, ik hoor u al tegenwerpen: Gaf Jezus geen vijfduizend mensen brood en vis, waarmee hij het vissen goedkeurde? Dan heeft u het mis. Een eminente autoriteit in bijbelstudies, professor Elias Moncrieff, schreef in de Catholic Herald dat de deconstructie van de vis- en brodenparabel aantoont dat het woord ‘vis’ verkeerd geïnterpreteerd is, en dat in Oudhebreeuws de woorden ‘vis’ en ‘olie’ vrijwel identiek waren, dus is het heel wel mogelijk, dames en heren, dat die vijfduizend mensen brood en olie te eten hebben gekregen.’

Hij hoorde Jeremy Paxman mompelen: ‘Wat een klinkklare onzin.’

Jack ging echter onverdroten verder. ‘En moedigde Jezus Mattheüs, Marcus, Lucas en Johannes niet aan om hun manier van levensonderhoud af te zweren, hetgeen de visserij was, maar zijn apostel te worden en mensen te gaan vangen in plaats van vissen?’

Op weg naar huis, in de presidentiële limousine, zei Caroline: ‘Je hebt de verkiezingen verloren, Jack.’

‘Ik weet het,’ zei Jack, en hij glimlachte in het donker.