Hoofdstuk 36

Graham was nog nooit in een Exclusion Zone geweest. Een taxi bracht hem vanaf het station naar de controlepost aan de poort, en hij aarzelde even voor hij de auto uitstapte. De chauffeur zei: ‘Van gedachten veranderd? Kan het je niet kwalijk nemen. Er zitten daar beesten.’

Ze keken uit het raampje naar het ijzeren hek met het messcherpe prikkeldraad aan de bovenkant. Een Clematis had zich om de gekartelde, stalen tanden heen geslingerd.

‘Dat is een Montana,’ zei de chauffeur. ‘Die bloeien laat, en ze zijn ijzersterk.’

‘Ze zouden ‘m moeten weghalen,’ zei Graham. ‘Dit is helemaal geen goeie plaats om te groeien. Als iemand ‘m wil snoeien, haalt hij zichzelf aan alle kanten open.’

Met zijn rolkoffertje achter hem aan bereikte hij de controlepost. Inspecteur Lancer stak zijn hoofd door het loket van de controlekamer. Hij bekeek Grahams bezoekerspas en zei: ‘Vier dagen om een risicogeval te taxeren?’

‘Ik ga zeer zorgvuldig te werk,’ zei Graham, die daarmee niet ver bezijden de waarheid zat. Hij stond in zijn branche bekend als de risicotaxateur van de risicotaxaties. De jonge honden beschouwden hem als iemand die veiligheids- en gezondheidsregels meedogenloos toepaste. Ooit had hij hiermee het regionale nieuws gehaald: hij verdedigde het gemeenteraadsbesluit om enkele stokoude kastanjebomen om te zagen omdat zij jonge kinderen in gevaar konden brengen. Tegen alle waarschuwingen in bleven zij stokken naar de hoogste takken gooien om de kastanjes te laten vallen. ‘Ze kunnen een oog kwijtraken,’ legde Graham uit.

Inspecteur Lancer checkte Grahams identiteitskaart en voerde het registratienummer in de computer in. Enkele seconden later verschenen Grahams gegevens op het scherm. Lancer merkte op dat Graham regelmatig last had van infecties aan zijn urinewegen, en dat hij de dag ervoor de nieuwste cd van James Blunt had gekocht, om drie minuten vóór twaalf ‘s middags in Ruislip.

‘Ik ben dol op James Blunt,’ zei Lancer. ‘Is zijn nieuwe cd net zo inspirerend als de vorige?’

‘Het overtreft het beste in zijn repertoire tot nu toe; het is een spirituele ervaring par excellence, ’ zei Graham, en hij voegde daar nog aan toe: ‘Ik ben blij dat er nog iets klopt met die software van Vulcan.’

Hij sprak als de ene prof tegen de andere. Grappen over Vulcan waren standaard onder degenen die toegang hadden tot het systeem.

Lancer reageerde dan ook lachend. ‘Je had je lol opgekund gisteren. Vulcan stuurde iedere gepensioneerde in Coventry een overlijdensakte met hun eigen naam erop.’

Graham betoonde zijn instemming om Vulcans stommiteit door zijn lippen zijwaarts te trekken, als de gordijnen in een theater. Het was niet echt een glimlach, maar Lancer was tevreden en hij gebaarde dat Graham door mocht lopen.

Toen Graham door Hell Close liep, zag hij meteen de beren op de weg: een boom met laaghangende takken, ontelbare gebarsten stoeptegels, en bewijs alom dat de wetgeving op veiligheid en gezondheid niet bepaald strikt werd nageleefd. Auto’s stonden opgekrikt op stenen, een man stond op een trap, en een kind zat zonder helm op een driewielertje. Hij sloeg de hoek om naar Honeysuckle Avenue waar hij Dwayne Lockhart tegen het lijf liep, die zich had voorgenomen minstens vijf mensen per uur aan te houden en te fouilleren.

Omdat hij de correspondentie tussen Graham en zijn biologische ouders had gevolgd, had Dwayne het gevoel dat hij Graham al kende. Hij liet echter niets merken en keek Grahams papieren zorgvuldig door. Hij was zelfs kortaangebonden omdat hij de verleiding niet kon weerstaan het Graham moeilijk te maken. Iets aan die man werkte hem op de zenuwen. Dat kwam niet alleen omdat Graham een superslome was. Dwayne kreeg gewoon zin om iemand er eens flink van langs te geven, en daar schaamde hij zich voor.

‘Waarom verblijft u zo lang bij mr. en mrs. Windsor?’ vroeg hij Graham kortaf.

Graham had zijn antwoord al klaar. ‘Ik ben bezig met een dossier over de gezondheids- en veiligheidsaspecten voor een mogelijke terugkeer naar het monarchistische systeem,’ zei hij. ‘Met speciale aandacht voor de potentiële risico’s van de toekomstige koning en de zijnen aangaande machtsmisbruik, mocht de heer Windsor terugkeren op de troon.’

Dwayne keek op de display van zijn palmtop en vroeg: ‘Wat heeft u met Gin en Tonic gedaan?’

Graham was eerst van zijn stuk gebracht. Hoe wist deze jonge multiculturele agent dat zijn honden zo heetten? Hij kon zich niet herinneren dat hij deze informatie had opgegeven bij Vulcan, of aan wie dan ook met een overheidspositie.

‘Gin en Tonic verblijven in het Excelsior Hondenhotel,’ zei Graham.

Nadat hij was gefouilleerd en er geen wapens, explosieven, tabak of drugs op hem werden gevonden, wees Dwayne hem de weg naar het huis van Charles en Camilla. Daarna vermaakte Dwayne zich met het doorlezen van de overige informatie over Graham dat hij via zijn identiteitskaart had verkregen.

Graham hield niet van kool, hij kocht heel vaak zwarte schoensmeer, en hij was onlangs bij de dokter geweest vanwege ‘een gek gevoel’ in zijn wijsvinger. Hij had de dokter verteld dat het gevoel ‘s nachts verdween, maar dat hij er overdag pijnlijk last van had. Bij de dood van zijn ouders had hij onlangs 112.000 pond geërfd. Op zijn twaalfde had hij een waarschuwing van de politie gekregen dat hij een appelklokhuis in de tuin van de buren had gegooid. Hij was geabonneerd op Board Game Enthusiast en het magazine Risk. Hij had tevergeefs getracht zijn moeders abonnement op Dog World op te zeggen.

Toen Graham uit het zicht was verdwenen, vroeg Dwayne zich af of Vulcan wist dat hij verliefd was op Paris Butterworth.

Grahams rolkoffer maakte zoveel herrie toen hij over de hobbelige stoep van Hell Close banjerde, dat er mensen voor de ramen verschenen. Graham had zijn ouders niet laten weten dat hij zou komen; hij wilde ze prettig verrassen. Toen hij hun huis naderde, besefte hij dat hij op een belangrijk kruispunt in zijn leven kwam. Hij opende het tuinhekje en liep het korte paadje op, langs een of andere enorme constructie die klaarblijkelijk voor vogels was bestemd. Graham constateerde met één blik dat het geval bij een stevige windvlaag of als er een te grote vogel op landde, in elkaar zou storten.

Graham klopte op de voordeur en veegde zijn handen af aan zijn broek. Hij had ooit van een gesprek tussen collega’s opgevangen dat ‘een handdruk van Graham Cracknall is alsof je een dooie vis tot leven probeert te brengen’. Hij hoorde honden blaffen en een vrouw roepen. Hij plooide zijn gezicht in wat hij een vriendelijke uitstraling noemde. Wat Camilla zag toen zij de deur opendeed was een slecht geklede, vroeg oude man van middelbare leeftijd met flaporen en asymmetrische trekken. Ze wist meteen dat dit haar zoon was.

‘Rory?’ vroeg ze.

‘Nee, Graham.’

‘Natuurlijk, Graham. Kom binnen, alsjeblieft.’

Ze wist verder niet wat ze tegen hem moest zeggen; er gaapte terstond een conversatiekloof. Het bleek buitengewoon moeilijk een gesprek met Graham op gang te houden. Op de waag hoe hij hier was gekomen, zei hij: ‘Trein en taxi.’ Of hij een goede reis had gehad? ‘Nee,’ luidde zijn antwoord, maar verder ging hij daar niet op in. Charles had vaak tegen Camilla gezegd dat hij een doctoraalstudie in ‘prettige conversatie’ had gevolgd, maar zelfs hij gooide al snel de handdoek in de ring. Camilla zette echter moedig door. Ze voelde aan dat Graham was overweldigd door de unieke omstandigheden.

‘We vonden je videofilm erg leuk,’ zei ze. ‘Heb je dat bruisende meisje al ontmoet naar wie je op zoek was?’

‘Nee.’

Graham was bitter teleurgesteld. Hij had niet verwacht dat zijn ouders hem om de hals zouden vallen en hem snikkend als hun verloren zoon zouden onthalen, maar hij had ook zeker niet gedacht op zo’n gereserveerde beleefdheid te stuiten. En moest je hen eens zien! Hij was erop voorbereid geweest dat ze niet in formele kledij zouden zijn, maar…ze zagen eruit als die slonzen die achter zijn bungalow de eindjes aan mekaar knoopten in hun sociale huurwoningen.

Camilla verontschuldigde zich zodra ze zich met goed fatsoen uit de voeten kon maken. Ze vluchtte naar boven om de logeerkamer voor Graham in orde te maken. Ze had met afgrijzen vernomen dat hij van plan was om vier lange dagen en drie lange nachten te blijven. Hoe moesten ze die uren in godsnaam doorbrengen? En wat moesten ze hem voorzetten aan tafel? Ze hadden geen cent meer over, en het enige vlees in huis zat in hondenblikken. Misschien kon ze een beetje currypasta en chilipoeder toevoegen aan een blikje Pedigree?

Ze zat op het kale matras met de schone lakens op haar schoot, in een poging zichzelf bij elkaar te rapen. Alle informatie die ze had opgedaan op de kostbare internaten uit haar jeugd en de Zwitserse vervolgopleiding schoot door haar hoofd. Als gastvrouw moest je het je gasten te allen tijde naar de zin maken.

Ze hoorde Freddie de trap op komen, en toen hij de kamer binnentrippelde zei ze zachtjes: ‘O hemeltje, Freddie-liefje, wat vind jij van Graham?’

Freddie blafte: ‘Confucius zei: ‘Na drie dagen gaan vis en bezoekers stinken’.’

Camilla klopte hem op de rug. ‘Ik wilde maar dat ik je kon verstaan, Freddie.’

Later die avond, na een geïmproviseerde maaltijd van frankfurter-worstjes – geleend van de Threadgolds – en groenten uit eigen tuin, deden Charles en Camilla een gezamenlijke poging om hun zoon beter te leren kennen. Een aperitiefje van pastinaakwijn had Grahams tong wat losser gemaakt; hij hield een monoloog over de gezondheids- en veiligheidswetgeving van Estland – die er niet was.

Charles probeerde het gesprek een andere wending te geven. ‘Heb je een tuin, Graham?’

‘Ja. Het grootste gedeelte is betegeld, maar ik heb wat saliestruiken staan, en narcissen. Alleen in de lente natuurlijk. Ik hou niet van tulpen. Je kunt er nooit van uitgaan dat ze rechtop blijven staan in een vaas.’

‘Eh…nee…inderdaad. Tulpen zijn…eh…heel eigenzinnig.’

‘Rijd je paard?’ vroeg Camilla.

‘Nee, geen paard,’ zei Graham, waarmee hij de indruk wekte dat hij weinig ophad met paardrijden maar wel regelmatig een kameel of lama besteeg, of zelfs een olifant.

‘Heb je interesse voor kunst? Schilderkunst, of eh…iets dergelijks?’

‘Ik hou niet van moderne kunst,’ antwoordde Graham. ‘Voor mij is dat één grote oplichterij. Chimpansees kunnen het nog beter. In feite heeft die chimp van Michael Jackson, Bubbles, best wel wat aardige waterverfjes gemaakt. Zijn laatste expositie was binnen een uur uitverkocht.’

Charles, zelf een aquarellist (net als Camilla), raakte daar nogal geirriteerd door en was jaloers op het succes van de chimpansee. Charles had onlangs geëxposeerd in het One-Stop Centre: een serie tere, waterige ‘impressies’ van Hell Close. Hij had er maar één verkocht. Aan de Queen.

Toen ze met drie stappen aan de andere kant van de kamer waren om zich terug te trekken voor de koffie, was het onderwerp van Grahams geboorte en adoptie nog steeds niet aangeroerd. De honden werden erg veel aangehaald. Leo, Tosca en Freddie keken verbaasd op van al die extra aandacht. Freddie maakte van de gelegenheid gebruik om zijn trucje op te voeren: zijn eigen staart achtervolgen.

Grahams lach was geen prettig geluid. Toen Freddie als een dolle ronddraaide en de koffietafel ondersteboven liep waarbij een glas wijn omviel, zei Camilla dat hij op moest houden. Daarna viel er een doodse stilte. Ze wilden alle drie dat ze ergens anders waren. Ten slotte ging Graham naar bed. Hij nam zijn respirator mee naar boven en iets wat hij een boek noemde: een abonnementsmagazine getiteld TW Monthly. Het was die avond ter sprake gekomen dat Graham verknocht was aan het vlooienspel en het op wedstrijdniveau speelde.

In bed fluisterde Charles tegen Camilla, zich terdege bewust van de nabije aanwezigheid van hun slapende zoon in de belendende kamer: ‘Ik neem aan dat je voor het vlooienspel erg geoefende handen moet hebben. Ik bedoel dat iemand er wel héél sterke duimen voor moet hebben.’

Camilla stak in het donker haar duimen omhoog. ‘Ik heb altijd sterke duimen gehad. Ik kon vroeger een walnoot kraken tussen mijn duim en wijsvinger.’

‘Dan heeft hij die van jou, lieveling,’ zei Charles.

Geen van beiden had gezegd dat ze ontmoedigd waren door de ontmoeting met hun zoon, maar een droefgeestige teleurstelling scheen door de kamer te zijn gesijpeld en hing overal overheen als een kleffe mist.

Vlak voor ze in slaap vielen, zei Camilla: ‘Om drie jaar achter elkaar Kampioen Vlooienspel van Ruislip te zijn, dat is toch wel een prestatie hè?’ Het was een oprechte vraag.

‘Het is een geweldige prestatie, lieverd,’ bevestigde Charles.

Waarop Camilla fluisterde: ‘Ik weet niet zeker of ik wel van Graham kan houden.’

Charles trok een grimas, hij dacht er exact hetzelfde over. ‘Misschien als we hem wat beter leren kennen…’ zei hij.

‘Maar die tulpen,’ siste Camilla. ‘En die schoenen!’

‘Aan zijn uiterlijk is wel iets te doen. Een goede kleermaker, een kundige kapper.’

‘Maar…hij is niet echt aardig.’

‘Nee,’ gaf Charles toe. ‘Maar we moeten wat geduld met hem hebben.’

‘Maar hij houdt niet van honden, lieverd.’

‘Niet iedereen houdt van honden,’ fluisterde Charles.

‘Maar ons soort mensen wel,’ zei ze, en ze draaide zich in het donker naar hem toe.

‘Dan moeten we van Graham ons soort mens maken,’ zei Charles.

Ze kusten elkaar, en draaiden zich allebei om. Het werd niet hardop gezegd, maar ze begrepen allebei dat er geen sprake zou zijn van lichamelijke intimiteit zolang Graham onder hun dak verbleef.