Hoofdstuk 13
Arthur Grice staarde nors door zijn glazen huiskamervloer naar het snelstromende watergemaal eronder. Een boomtak had zich door de nauwe doorgang weten te wurmen, en werd inmiddels al omringd door een colablikje, een paar plastic zakken en, tot zijn afgrijzen, een condoom dat geheel gevuld met water de spot scheen te drijven met zijn eigen mannelijke aanhangsel. Grice zat zich te bezinnen op een manier hoe die rotzooi op te ruimen. Hij had diverse vips uitgenodigd voor een cocktailparty die avond, en hij wilde indruk op ze maken met het opmerkelijke karaktervan de Old Mill. Hij had al privé het moment gerepeteerd waarop hij, te midden van zijn gasten op de glazen vloer, met de afstandsbediening de lampen aandeed die de molenvliet zouden verlichten. Hij had gerekend op verrukte kreten en het ‘Wauw!’ – geroep.
Zijn vrouw Sandra had een kakkineuze makelaar ingehuurd om een karakteristiek onderkomen voor hen te vinden, en hem op het hart gedrukt dat het huis een ‘Wauw!’ – factor moest hebben. Arthur vroeg zich af of hij, voor de gasten zouden arriveren, ergens een klein kindje kon opsnorren die hij in het water kon laten springen om die tak met rommel weg te halen.
Sandra riep hem vanuit het bad op de buitenveranda bij de huiskamer. Hij schoof de glazen deuren open en trok zijn badstof kamerjas uit. Toen hij zich in de badkuip liet zakken, sloot Sandra haar ogen tegen zijn naaktheid. Haar nieuwe borsten dreven op het borrelende water als twee enorme roze pingpongballen. Arthur wilde dolgraag zijn handen erop leggen, maar Sandra had hem verteld dat haar borsten zeker achttien maanden niet aangeraakt of betast mochten worden. Arthur gaf de voorkeur aan haar eigen, oorspronkelijke borsten. Die waren niet zo intimiderend geweest, en vriendelijker, dacht hij.
‘En hoe is het gegaan met jou en de Queen?’ vroeg Sandra.
Arthur zuchtte. ‘Ik heb alles volgens het boekje gedaan, heb haar met geen vinger aangeraakt, haar met de juiste woorden aangesproken, maar ze leek niet erg toeschietelijk om ons een titel te geven, Sandra.’
‘We werken ons helemaal te barsten, Arthur, en wat krijgen we ervoor terug? Een trap na.’
Ze praatten een poosje over diverse Grice-zaken. Sandra zei: ‘We hebben zo veel geld op de bank, ik weet niet meer hoe ik het uit moet geven, maarweet je wat we niet hebben?’
Arthur wist het niet. Voor zover hij het kon bekijken hadden ze alles: elektrische gordijnen, in elke kamer gigantische plasmatelevisies aan de muur, door het hele huis wit tapijt, een Italiaanse koffiemachine, een Frans fornuis, vier auto’s in de garage. ‘Wat hebben we niet dan?’ vroeg hij, oprecht geïnteresseerd.
‘Respect,’ zei ze, terwijl ze haar roodgelakte, valse nagels inspecteerde. ‘Mensen vinden ons maar vulgair. Ik wil aanzien, Arthur. Ik wil me begeven tussen de mensen met klasse, met een beetje verfijning.’
Arthur pakte haar hand. Ze vroeg hem om het enige wat hij haar niet kon geven.
Ze schreeuwde: ‘Ik ben het spuugzat om vrienden te hebben die Dolle Dirk of Rauwe Rob heten, zelfs jouw moeder noemen ze nog Nikkelen Nora!’
Arthur reageerde gepikeerd. ‘Nu ga je te ver, Sandra. Het is jaren geleden dat mijn moeder met iemand op de vuist is gegaan.’
Arthurs moeder Nora stond beneden de hapjes klaar te maken voor de cocktailparty. Ze woonde in het aangebouwde omaverblijf dat vroeger dienst had gedaan als pakhuis waar het graan opgestapeld had gelegen. Arthur droeg zijn moeder op handen en zij droeg hem op handen. Volgens Nora had hij zijn leven vergooid met Sandra, die zij beschouwde als ‘zo verwend als de kont van een zeeman’.
‘Je kunt op een cursus gaan, ‘vind je innerlijke prinses’,’ zei Arthur. ‘De butler van de Queen geeft die op Cavendish Manor. We hebben daar ooit een steiger gebouwd. Je kunt daar je spraak verbeteren en de tafel leren dekken en hoe je uit je auto kunt stappen zonder dat iedereen in je kruis kijkt.’
Sandra zei zonder een spoortje enthousiasme: ‘Ik heb ooit een cursus gedaan en kreeg daarna voorwaardelijk.’
‘Jawel, maar die yoga-rukker vroeg om een pak slaag,’ zei Arthur vergoelijkend. ‘Deze cursus is heel andere koek, hij kost vijfduizend per week en je zit tussen de semi-aristocraten.’
Nora Grice schoofde glazen deuren open en brulde: ‘De ananas met kaas is al klaar en de worstjes liggen in de oven. Ik ga nu weg, want ik moet het verband om mijn benen laten verschonen.’
‘Dank je, mam,’ zei Arthur.
‘Nora, mocht je er straks bij willen zijn, scheer je dan eerst even, oké?’ riep Sandra haar na.
Nora stiefelde weg op haar zwerende benen.
‘Ik geef die butlerkerel morgen wel even een belletje en zorgdat je een plek krijgt,’ zei Arthur.
‘Doe geen moeite, Arthur. Je kan een ouwe hond geen nieuwe trucjes aanleren,’ zei Sandra moedeloos.
‘Maar jou wel!’ zei Arthur. Hij riep Rocky naar boven en probeerde de verdwaasde hond rechtop te laten zitten op zijn achterpoten.
Toen Rocky maar bleef omvallen, verloor Grice zijn geduld. Hij trapte de hond over de vlonder en zei: ‘Jij deugt nergens voor, niet eens voor de sier.’
‘Trap me nog één keer en ik bijt je strot af,’ gromde Rocky. Hij draaide zich om en rende naar beneden.
Later die avond, terwijl Arthur en Sandra stonden te kwebbelen met hun gasten van wie de meesten afkomstig waren uit het criminele circuit, liet Arthur quasi nonchalant vallen dat hij de Queen eerder op de dag had gesproken, bij haar thuis. ‘Een erg aardige dame,’ zei Arthur. ‘Erg koninklijk. Ik zou mijn leven voor haar geven.’
Hij kreeg uitbundige bijval van de criminelen, hun echtgenoten en hun vriendinnen, die zich allen als ware patriotten beschouwden.
Later ging een van de criminelen naast Arthur staan en zei met zijn mond vlak bij Arthurs oor: ‘Het gerucht gaat dat de Queen haar kroon ergens in haar huis heeft verstopt. Kenners zeggen dat de kroon van onschatbare waarde is, Arthur, en wij weten wel hoeveel dat is, hè?’
Arthur reageerde meteen. ‘Wie ook maar dénkt om met z’n jatten aan die kroon te komen, is al dood. Hij gaat met z’n poten in twee emmers beton. Hij hangt aan een vleeshaak. Hij flikkert van een hoog gebouw af. Eerlijk gezegd begin ik een beetje medelijden met die vent te krijgen.’
Nadat hun gasten waren vertrokken en Nora beneden de afwas stond te doen, zei Arthur: ‘Dat ging allemaal prima, toch?’
Sandra gaapte. ‘Op die scheerwonden van je moeder na. Ze had wel even dat bloed kunnen wegvegen voor ze met de worstjes rondging.’