Hoofdstuk 52
Jack Barker lag in bed de ochtendedities van de krant te lezen; het was nog steeds donker buiten. Hij moest even gniffelen toen hij de voorpagina van de Sun zag. De enorme zwarte kopregel zei:
GEESTELIJKE ZEGT: ‘GOD IS MOGELIJK EEN HOND’
Zie pagina drie.
Jack bladerde naar pagina drie, keek eerst naar de foto van een rondborstige tiener, ene Candy Barre, en ging toen het artikel lezen.
De aartsbisschop van Canterbury heeft de clerus geschokt toen hij vanaf de kansel riep dat ‘God vrijwel zeker geen man of vrouw is geweest, maar best een hond zou kunnen zijn’.
Deze bebaarde heiligman op sandalen, de belangrijkste leider van de Engelse kerk, deed deze schokkende mededeling tijdens een dienst waarin de heldhaftigheid van dieren tijdens de beide wereldoorlogen werd gelauwerd.
Nadat hij de pinguïns had gehuldigd die berichten naar de frontlinie hadden gebracht, en paarden die het zware geschut hadden getrokken, sprak hij zich lovend uit over de honden. Zij hadden niet alleen hun moed op vele disciplines betoond, maar waren ook van levensbelang om de moraal van het volk hoog te houden en de nood van behoeftige mensen te lenigen.
De linzenetende geestelijke schokte zijn kerkgangers toen hij suggereerde dat God zich wel eens gemanifesteerd zou kunnen hebben als hond.
Toen hij zei: ‘Als je God andersom spelt, krijg je dog, ’ stormde een van de kerkgangers naar de kansel. Hij schreeuwde: ‘Hoe durft u dit uitgekauwde cliché in Gods huis te gebruiken!’
De oproerkraaier werd in bedwang gehouden door de veiligheidsdienst van de kathedraal, en later gearresteerd en beschuldigd van ‘onruststokerij in de publieke ruimte’.
Jack onderwierp Candy Barres pneumatische borsten aan een nader onderzoek, en las met interesse dat ze van watersport hield.
Het God is mogelijk een hond-artikel stond in elke krant. Een columnist van The Daily Telegraph, Peter Simple, was van mening dat God waarschijnlijk een sint-bernard was. Een columnist van de Guardian suggereerde dat God vrijwel zeker een teef was. De cartoon op de voorpagina van The Times liet een golden retriever op een wolk zien, die naar beneden keek. Jack kon er niet om lachen; de aartsbisschop was duidelijk bezig om de hondenterreurwet te ondermijnen. Jack bedacht wie hem van die lastige priesters moest bevrijden.
Daar moest hij wél om lachen.
Lawrence Krill was verheugd toen de bastaardkoning van Engeland, zoals de verzorgers hem noemden, werd voorgesteld aan de King George III-afdeling. Hij liet er geen gras over groeien dat hij, Lawrence Krill, de vermiste Engelse kroon in zijn bezit had.
Graham zat op de rand van zijn bed te mompelen: ‘Ik ben de toekomstige koning van Engeland.’
Een vriendelijke verpleegster gaf hem zijn medicijnen, die hij gehoorzaam doorslikte.
‘Natuurlijk ben je de toekomstige koning van Engeland,’ zei ze geruststellend. In haar ervaring was het beter om met die arme stakkers mee te praten.
Lawrence Krill rommelde in het kastje naast zijn bed, en haalde een kartonnen kroon tevoorschijn die hij tijdens bezigheidstherapie had geknutseld. Lawrence had hem versierd met opplakjuwelen die waren gemaakt van de kleurige cellofaanwikkels van Quality Street-snoepgoed. Het was niet de kroning die hij verwacht had, maar toen Krill de kroon optilde en op Grahams hoofd zette, kon hij niet verhelpen dat hij zich tóch een aparte man voelde. Een van de toffeewikkels raakte los en dwarrelde op de vloer. De zon scheen door de getraliede ramen, over koning Graham en zijn enige loyale onderdaan.
Het kleine bomenbosje op het plantsoentje in het centrum van Hell Close was midden in de nacht omgezaagd. Camilla dacht dat ze een kettingzaag had gehoord, maar dat was in die schemertoestand tussen dromen en slapen en ze was na een paar minuten weer ingedut. Zodra ze ‘s-morgens de slaapkamergordijnen opentrok, zag ze dat de bomen verdwenen waren en korte, bleke stronken als herinnering hadden achtergelaten. Zonder de verzachtende aanwezigheid van de bomen leek Hell Close troosteloos en grauw. De honden van Hell Close zaten tezamen op de open ruimtes tussen de stronken. Het leek wel alsof ze aan het vergaderen waren, vond Camilla.
Toen Charles uit de badkamer kwam, zag hij tot zijn ontzetting dat Camilla bij het raam stond te huilen.
‘De bomen zijn weg,’ snikte ze.
Charles keek naar buiten. ‘Wat een onvoorstelbaar vandalistische daad,’ zei hij.
Hij kleedde zich snel aan en liep naar het plantsoen. Het groepje honden keek toe hoe hij tegen de stronken schopte.
William kwam erbij staan. ‘Als ik koning ben, kom ik hier terug om wel honderd Engelse eiken te planten.’
Charles klopte zijn zoon op de schouder. ‘Er is hier geen ruimte voor honderd Engelse eiken, beste jongen. Een volwassen eik heeft een enorme spanwijdte.’
Williams vaderlandslievende koorts doofde, en hij zei sikkeneurig: ‘Zal wel.’ Hij boog zich voorover om Althorp te aaien. ‘Kom, kerel,’ zei hij. ‘Tijd voor je ontbijt.’
Charles was verwonderd dat William zo bruusk gedag zei. Hij weet het aan slaapgebrek; de felle lampen in het huis van William en Harry bleven vaak tot drie uur in de ochtend branden.
De overige honden slenterden droefgeestig naar huis. De bomen waren hun boodschappenposten geweest, en hadden in de zomer schaduw geboden; enkele honden hadden het heerlijk gevonden om achter herfstbladeren aan te rennen of katten op te jagen tot in de allerhoogste takken.
De rest van die ochtend stonden er steeds kleine groepjes bewoners op het plantsoen, en keken naar de leegte die de bomen hadden achtergelaten. Alleen de jongens van Maddo Clarke vonden het fijn om vlakke, overzichtelijke aarde te zien. Vier van de jongens trokken hun lompen uit, maakten er doelpaaltjes van en gingen voetballen.
De Queen vertelde prins Philip over de bomen toen ze hem bezocht in het verpleeghuis. Hij gaf geen enkel signaal af dat hij haar had begrepen, maar Harold Bunion was het met haar eens dat het een grof schandaal was. Ze vroeg Bunion of hij enige verbetering had gemerkt bij het personeel.
‘Er is wat schorem opgetrommeld om de mensen te voeden die daar zelf niet toe in staat zijn,’ zei hij.
‘Schorem?’ vroeg de Queen.
‘Nou ja, tieners dan,’ antwoordde Bunion. ‘Da’s toch hetzelfde?’
De Queen hield zich bezig met het uitzoeken van Philips wasgoed en het schoonmaken van zijn nachtkastje. Tegen lunchtijd verscheen er een jonge knul in het uniform van de Arthur Grice Academie, die een dienblad met eten bij zich had en dat op de trolley naast Bunions bed kwakte.
‘Heeft u behoefte aan assistentie bij uw maaltijd, meneer?’ vroeg de jongen.
‘Nee, ik red mezelf wel, maar bedankt,’ zei Bunion. ‘Maar zou je mij willen zeggen hoeveel je verdient, knul?’
‘O, wij krijgen niet betaald, meneer. Wij zijn vrijwilligers van Arthur Grice’ liefdadigheidsproject Voer de ouwe, ’ zei de jongen.
‘Ik vrees dat ik nogal voor het lapje ben gehouden door Sir Arthur Grice,’ zei de Queen. ‘Ik had niet verwacht dat hij scholieren zou exploiteren.’
Bunion haalde de deksel van zijn bord, en keek met afkeer naar de berg glazige rijst en een groenkleurige kipcurry.
‘Buitenlandse troep,’ zei hij minachtend.
‘Werd Philip maar wakker. Ik moet hem nog iets vertellen,’ zei de Queen.
‘Ik kan de boodschap wel doorgeven,’ zei Bunion, die niet graag tegen de Queen wilde zeggen dat Philip waarschijnlijk nooit meer een woord zou uitbrengen.
‘Het is te belangrijk om een boodschap achter te laten,’ zei de Queen. En daarna, omdat ze het kwijt moest en omdat mister Bunion de laatste tijd zo aardig was, zei ze: ‘Ik heb vanmorgen om tien uur aan Jack Barker geschreven dat ik afstand doe van de troon. Ik ben niet langer de koningin van Engeland.’