26
Toen zijn bewustzijn terugkeerde, was het alsof hij een aantal meters onder water naar het zeeoppervlak keek - gradaties van licht en donker en schaduwbeelden die langs zijn nauwelijks kijkende ogen zwommen en dan verdwenen. Hij was wakker - of in ieder geval in leven - maar waar? Hoe? Hij deed zijn ogen dicht en toen hij ze weer opende (dat leek maar een paar seconden later) was hij in een klein kamertje, vol zonneschijn, en zat zijn lichaam in het verband, tot om zijn hoofd heen dat ondraaglijk pijn deed, evenals de rest van zijn lichaam. Er was ook een vrouw in de kamer, heel knap, met donkerbruin haar en prachtige ogen. Ze stond met een nors gezicht naar hem te kijken, en haar ogen werden klein en hard toen ze de zijne ontmoetten. Hij begreep die blik op haar gezicht niet. Waarom haatte zij hem ? Hij had haar nog nooit eerder gezien.
Steve probeerde te spreken, maar zelfs bij de gedachte daaraan besefte hij al dat hij voor die inspanning te zwak en te moe was. Toch moest hij wel een geluid hebben gemaakt, want zij boog zich over hem heen en gaf hem water waar hij bijna in stikte. Hij hoorde haar met een vlakke stem die van heel ver leek te komen, vragen of hij kon spreken, en toen, hoe hij zich daar ook tegen verzette, voelde hij de zwaarte van zijn oogleden zijn wil overwinnen en sliep hij weer in.
Nu zweefde hij tussen slaap en halfslaap. Eenmaal was hij er zich van bewust dat zij, de vrouw met het norse gezicht, zich over hem heen boog en hem dwong een beetje waterige soep te slikken. En een andere keer was het een man met een baard waar zilveren haren in zaten, die het bloederige verband afwikkelde en hem zoveel pijn deed, dat hij een gekreun niet kon bedwingen. De vrouw was er ook, op de achtergrond met haar gesloten, boos gezicht.
'Haalt hij het, Doe?'
'Ik snap niet dat hij nog leeft, met al dat lood dat hij binnen heeft gekregen. Hij heeft een sterk gestel, denk ik, en jij bent een verdomd goeie verpleegster, Lizzie. Niet dat ik er aan één kant geen spijt van heb dat ik hem opgelapt heb ...'
Het gesprek verwonderde de man op het bed en hij wilde vragen ... maar de gedachte verdween voor hij compleet was en de pijn was veel erger toen de dokter weg was. Ook al trachtte hij lang genoeg wakker te blijven om de vrouw te vragen ... om haar te vragen waarom ... toch raakte hij het bewustzijn weer kwijt.
De volgende keer was het avond. Van welke dag, daar had hij geen idee van, maar het licht dat van buiten kwam was roodachtig, en hij merkte dat er een lamp in de kamer was aangestoken. De vrouw bracht hem soep in een kom van aardewerk en begon hem weer te voeren, dit tot zijn voortdurende vernedering. Ditmaal dwong hij zich zelf 'Dank u' te mompelen toen ze klaar was.
Ze was net uit haar stoel opgestaan maar nu hield ze stil en draaide zich om om kortaf te vragen: 'Voel je je beter?'
Steve bewoog zijn hoofd en sloot zijn ogen tegen de stekende pijnen die erdoorheen schoten toen hij dat deed, en zonder een woord liep ze de kamer uit, om nagenoeg onmiddellijk terug te komen met een stel handboeien. Zonder dat hij er iets tegen kon doen maakte zij zijn rechterpols vast aan het ijzeren ledikant.
Zijn frons was verbaasd. 'Waarom doet u dat? Ik dacht... de dokter zei iets van dat u me 't leven hebt gered door uw verpleging, niet? Dus waarom ...'
'Alleen om je te zien hangen,' antwoordde zij koud en keerde hem de rug toe. Hij staarde naar de deur die ze net achter zich dicht had gedaan en probeerde te denken, zich te herinneren, maar merkte dat hij dat niet kon. Zelfs die kleine inspanning putte hem uit en hij merkte hoe hij weer van de werkelijkheid terugzakte in de slaap.
De volgende dag was ze er weer en verzorgde hem efficiënt en zonder gevoel, net zoals ze gezorgd zou hebben voor een gewond dier dat bestemd was voor het abattoir. Het moest ochtend zijn - ze had hem een smerig smakende pap gebracht en weigerde eerst met hem te praten.
'Waarom?' Hij voelde zich sterk genoeg om aan te houden. 'Ik wil weten waarom ze me gaan ophangen en waarom u daar zo op gebrand bent.'
Ten slotte was ze kwaad genoeg om zich naar hem toe te keren en met snijdende stem te antwoorden: 'Een van de mannen die je vorige week hebt vermoord was mijn man.' Haar stem werd bitter. 'Je kwam uit het niets opdagen als een wolf die op prooi uit is - een gehuurde moordenaar. Ze hebben me verteld hoe vlug je was en dat je opzettelijk... je hebt hem geen enkele kans gegeven, is 't wel? Dus nu weet je waarom je wordt opgehangen, en waarom ik er bij zal zijn om toe te kijken.'
'Maar ik ...' Hij was nog met gefronste wenkbrauwen bezig zich te herinneren, toen ze zich met een ruk omdraaide en wegliep, met een klap van de deur die de pijn in zijn hoofd nog erger maakte. Hij deed zijn ogen dicht en bleef liggen met pijn over zijn hele lichaam. Die herinnerde hem aan ... ja, er waren schoten geweest. Het geluid van schoten en op hem gerichte vuurstralen. De gruwelijke schokken van kogels die door zijn vlees scheurden. Hij hoorde helemaal niet te leven ... hij herinnerde zich zelfs dat hij doodging!
Het raam van de kamer waar hij in lag was nu afgesloten met luiken, maar die waren oud en krom en er drongen slierten zonlicht door naar binnen, samen met geluiden van buiten: stemmen, hoefslagen, het geloei van een koe.
De vrouw ... wie was dat? Was zij er ook toen al dat schieten aan de gang was? En waarom was hij niet dood? Telkens als hij trachtte te denken begon zijn hoofd opnieuw pijn te doen, en bij iedere beweging die hij trachtte te maken werd de pijn zo erg, dat hij er misselijk van werd en hulpeloos lag te boeren. Het was gemakkelijker om te gaan slapen, opnieuw dood te gaan ...
In zijn halfslaap, half in coma, bewoog hij zich en woelde hij, zonder te beseffen dat hij daarmee zijn wonden weer had opengereten. De warme kleverigheid van het bloed en de kou van binnen lieten hem onbedwingbaar rillen ... Hij was zich maar vagelijk bewust van al die dingen, maar dacht dat hij wel weer wakker zou zijn, want hij hoorde het geluid van zijn eigen stem. Wat had hij gezegd? Zijn huid voelde alsof hij in brand stond en hij had de lakens weggetrapt. Haar hand voelde koel als ijswater op zijn voorhoofd.
'Ik denk dat je weer koorts hebt. Drink dit op.'
Hij had genoeg van het spel dat ze speelde. Waarom liet ze hem verdomme niet doodgaan? Maar ze hield stevig een kop aan zijn lippen en dwong hem tot slikken ... hij haatte dat gevoel van hulpeloze woede.
Zijn stem, toen die eindelijk doorkwam, klonk hees en bijna los van zijn lichaam.
'Luister juffrouw ... mevrouw ...' Verdomme, ze zag er zo jong uit, te veel een meisje om al getrouwd te zijn.
'Je moet niet proberen te praten.' Resoluut liep ze weg en liet hem nog gefrustreerder achter dan eerst. Hij was al begonnen zich af te vragen of zij buiten zijn verbeelding wel bestond, en of hij echt wel in leven was. Hij had fantasieën... of waren dat dromen? Misschien was hij wel echt dood en was deze lege, witgepleisterde kamer de hel.
Hij begon de kamer te bestuderen en zag hoe overdag de zon door gebroken latten in de luiken binnenkwam en patronen tekende op de vloer en de wand. Aan de wand daartegenover hing een merklap en in de hoek een klein houten kruisje. Was ze katholiek? Aan de overkant van het ijzeren ledikant stond een ouderwetse toilettafel, met een gehaakt kleedje erop. Onder het raam stond een wastafel met een koperen kan en een porseleinen wasbak.
Dit kon geen gevangenis zijn, want er waren geen tralies. Toch was hij een gevangene; het gerammel van de verroeste ijzeren handboei tegen het bed herinnerde hem daar wel aan, en ze had hem verteld dat hij zou worden opgehangen. Maar waarom in Jezusnaam? Was hij berecht terwijl hij nog buiten bewustzijn was, of was die hangpartij waar de vrouw het over had in feite een lynchpartij? Waarom kreeg hij niemand anders te zien dan haar? Was er een paar dagen geleden echt een dokter geweest die zich over hem heen boog en het verband verschoonde, of was dat ook een droom geweest?
Hij viel in een onrustige slaap vol nachtmerries, waarin hij zich zelf kon zien moorden, rennen, achtervolgen, door woestijnen en over bergen rijden met altijd een onzichtbaar iemand achter zich aan. En soms reed er iemand met hem mee. Een zacht vrouwenlichaam met rondingen die in de zijne pasten, flarden koperrood haar die in zijn gezicht waaiden en hem half verblindden. Hij probeerde haar vast te houden, maar er klonken schoten en hij viel - revolverschoten, krakend als zweepslagen, en het snijdende gevoel waarmee ze in zijn lichaam drongen en een ondraaglijke pijn teweegbrachten terwijl hij opnieuw doodging - hij wist dat hij dood was, want hij was ergens onder de grond, opgesloten, vechtend om vrij te komen voordat hij zou stikken.
Hij probeerde rechtop te gaan zitten en de boeien rammelden tegen het ledikant aan, terwijl hij slap terugzakte, hijgend en zwetend. In zijn boze geest was een gevoel van verlies en pijn, zowel van binnen als buiten, en vermengd met een bittere frustratie.
Plotseling was de vrouw terug en haar handen raakten hem aan - en ditmaal verried haar stem een spoor van gevoel. 'Wat ben je in godsnaam met je zelf aan het doen? Was je gek genoeg om te denken dat je vrij kon komen?'
Hij kwam bijna in de verleiding om haar te smeken, maar dwong zich zelf tot zwijgen. Ze had de lamp die ze droeg neergezet en hij zag dat ze haar haren in een dikke, preutse vlecht over één schouder droeg. Ze droeg een luchtige peignoir met een ceintuur, en toen ze zich over hem heen boog rook hij vaag een frisse zeeplucht. Ze legde haar hand op zijn voorhoofd en zei bezorgd, terwijl haar hand nu zakelijk afdaalde naar zijn borst: 'Gut, je bent drijfnat! Je hebt koorts gehad ...'
Plotseling ontmoetten hun ogen elkaar en ze bleven elkaar aankijken, hij wanhopig zoekend en vragend, zij verwonderd, tot haar ogen donkerder werden en zij ze abrupt afwendde, alsof ze er niet langer tegen kon om naar hem te kijken. 'Je zult wel dorst hebben,' zei ze stug, en ze bracht hem water. Ze dwong hem altijd om iets te slikken, maar ditmaal was hij haar er dankbaar voor.
'Dank u ...'
Ze deed geschrokken en wendde zich af om zijn kussen recht te trekken en de dekens weer over zijn halve naaktheid te leggen. Hij zag haar nu echt, als een vrouwelijk wezen. De peignoir die ze droeg was vormloos, maar even hadden de rondingen van haar lichaam zich afgetekend tegen het lamplicht. Ze keerde zich bijna te haastig om om weg te gaan en stond op het punt om de lamp op te pakken, toen hij zei: 'Nee - ga nog niet weg. Alstublieft.'
Ze bleef staan met haar rug naar hem toe. 'Er is nu niets meer aan de hand. De koorts is gezakt.'
'Ik moet met u praten.' Zijn stem klonk ongeduldig. 'Dat begrijpt u toch wel?'
'Begrijpen?' Haar stem klonk bijna snijdend en plotseling keerde zij zich naar hem toe, haar gezicht vol lampschaduwen een en al holtes, hard en onverzettelijk.
'Mister, ik begrijp jouw soort maar al te goed. Smerige moordenaars, als dolle honden op de loer naar slachtoffers - de revolvers die jullie dragen zijn een vergunning om iedereen die je tegenkomt te doden, zoals mijn man. Jij en je soort,' ze klonk giftig, 'ze hadden jullie in de gevangenis moeten houden in plaats van jullie vrij te laten - of ben je soms uitgebroken?'
'Gevangenis? Wat bedoel je daarmee?' Zijn zwarte wenkbrauwen waren samengetrokken en zijn stem klonk even bars als de hare.
Ze lachte honend. 'O, voor mij heb je niet zoveel geheimen meer, man. Dacht je dat niemand die littekens zou opmerken? Jij hebt boeien gedragen en je bent gegeseld - en dat werk hadden ze af moeten maken terwijl ze er mee bezig waren! Wat jij ook hebt gedaan om daar terecht te komen, het moet wel heel erg zijn geweest. Jij... je bent slecht, dat is wat je bent...'
Hij had somber geluisterd en afgewacht tot ze aan het eind van haar tirade was gekomen, en zei toen met een stem die gesmoord was van frustratie: 'Mijn God, jij hebt meer over me geraden dan ik zelf weet, zo te zien. Dus ik ben een ontsnapte misdadiger, en nu een dolle moordenaar...'
'Precies! En haal je vooral geen ideeën in je hoofd, alleen omdat ik ... omdat ik je verpleegd heb zodat je weer leeft, terwijl je eigenlijk dood had horen te zijn. Datzelfde zou ik gedaan hebben voor ieder ziek beest, zelfs een coyote. En zo weet ik tenminste zeker dat je ditmaal zult worden opgehangen.'
Hij staarde haar aan, verbijsterd door haar felheid. 'Ben ik dan al berecht? En wil iemand me nu eindelijk 's vertellen waarvoor ik zo nodig moet hangen?'
Haar gezicht was nog bleker geworden van onderdrukte woede. 'O jij... jij hypocriet! Dacht je mij te kunnen wijsmaken dat je niet meer weet wat je gedaan hebt? Of is moord voor jou zo gewoon dat je de tel allang kwijt bent?'
Ze graaide naar de lamp en stapte naar de deur, haar rug stijf van woede, terwijl hij stil naar haar lag te kijken en zich gefrustreerd en kwaad voelde. Barst met die vrouw!
De volgende keer dat ze kwam was haar gezicht koud en doelbewust
uitdrukkingloos. Ze wilde niet eens naar hem kijken, terwijl ze
efficiënt zijn verband begon te verschonen. Eveneens zwijgend keek
hij naar haar en hij wist dat zijn constante, vaste blik op haar
zenuwen werkte, wat te zien was aan haar gezicht dat steeds meer
kleur kreeg.
Ze was natuurlijk niet echt mooi, maar ze had een slank en soepel figuur en een goede rechte houding. Hoge jukbeenderen, een milde mond, wanneer die tenminste niet samengeknepen was in een afkeurende streep, en een vastberaden kin. Haar ogen waren het mooist - een bijzonder doorschijnend groen-goud, ver uiteen staand en met dikke, zwarte wimpers. Ook haar haren waren weelderig en sprongen bij haar slapen naar buiten in kleine krulletjes, dat al haar achteruit strijken niet kon verhelpen.
Plotseling voelde hij zich gedwongen de gespannen stilte tussen hen te verbreken, terwijl hij zich dwong niet ineen te krimpen toen ze een verband aanhaalde.
'Komt de dokter nog terug?'
Ze keek hem kalm aan. 'Dat is niet meer nodig. Je gaat snel vooruit en verband verwisselen kan ik zelf wel.'
Hij kon niet nalaten sarcastisch op te merken: 'Ik zie niet in waarom je zoveel moeite doet. Als je er zo over denkt, waarom heb je me dan niet gewoon dood laten gaan? Zou je er niet evenveel plezier in hebben gehad te zitten kijken hoe ik doodbloedde als me te zien hangen?'
'Ik heb je al gezegd wat mijn gevoelens zijn. Bovendien kun je door te worden opgehangen misschien dienen als waarschuwing voor anderen van jouw soort.'
'Is dat hier de gewoonte om mensen op te hangen zonder dat ze terecht hebben gestaan?'
'Waar is dat in jouw geval voor nodig? Je hebt in koelen bloede drie mensen doodgeschoten, een daarvan was mijn man, en een vierde is zwaar gewond, die gaat misschien ook nog dood. En er waren genoeg getuigen ook, dus als je soms lag te denken aan een leugen om je nek mee te redden, dan kun je je de moeite wel besparen.' Haar gezicht was rood van woede. 'Nee, man. Je bent hier gekomen om te moorden voor het bloedgeld dat Prendergast je heeft aangeboden ...'
'Zo te zien hebben die mensen die ik in koelen bloede heb vermoord zelf toch ook aardig wat schietwerk verricht,' zei hij sarcastisch. Hij wilde nog meer zeggen, maar ze negeerde hem weer en liep de kamer uit. Ze smakte de deur achter zich dicht en liet hem achter om naar de wanden en het plafond te staren en te gissen naar wat er buiten het raam was. Het was heet; hij kon het stof bijna ruiken. Hoe lang had hij hier gelegen? Hoe lang zou het nog duren voordat zij besloot dat het tijd voor hem was om te sterven ?
Toen ze terugkwam met de lunch probeerde hij een andere tactiek. 'Het zou misschien makkelijker zijn, als je me lang genoeg los maakte om me zelf te laten eten,' stelde hij voor.
'Ik vertrouw je niet,' zei ze koud en ging door met hem te voeren alsof hij een weerspannig kind was.
'Mag ik wat te roken hebben?' vroeg hij na het eten, en ze fronste haar wenkbrauwen.
'Ik heb geen tabak in huis. En bovendien heeft een van die kogels een long van je geraakt en het zou je herstel niet bevorderen als je nu ging roken.'
Hij barstte in lachen uit - waarbij zijn hele borst pijn begon te doen - om de ongerijmdheid van die uitspraak met zijn macabere humor, en zij werd rood van woede.
'Je bent onuitstaanbaar!'
'En jij zult toch moeten toegeven dat er een somber soort humor in deze situatie zit. Je verpleegt me zodat ik van de drempel van de dood weer tot het leven teruggebracht word, je zit op de rand van m'n bed en voert me alsof ik een baby ben, en je maakt zelfs afkeurende geluiden als ik iets te roken vraag ...'
Ze was woedend en haar meestal bleke gezicht was er rood van geworden, wat haar heel goed stond.
'Hoe durf je zo tegen me te praten. Een man van jouw soort... een beest...'
'Is dat de reden waarom je me vastgebonden houdt alsof ik een huisdier was? Of had je daar soms nog andere redenen voor ook, dame?'
'Ohhh!' Hijgend van woede gaf ze hem een klap. Zoals hij al eerder had gemerkt waren haar handen ruw en eeltig, alsof ze haar leven lang hard had gewerkt. Toen ze hem sloeg stond ze over hem heen gebogen, en door de kracht van die klap verloor ze haar evenwicht en viel ze over hem heen.
Hij sloeg zijn vrije arm om haar middel heen, een soort reflexbeweging. En misschien was dat de reden waarom hij haar plotseling lag te kussen - omdat haar gezicht zo dicht bij het zijne terecht was gekomen. Even voelde hij een soort reactie, bijna iets van overgave bij haar; toen rukte zij zich met een gesmoorde kreet los en terwijl ze sprakeloos op hem neerkeek, veegde zij demonstratief haar mond met de rug van haar hand af. Toen draaide ze zich met een ruk om en stampte de kamer uit.