16
Het kijken naar de oceaan bij maanlicht stemde Ginny nadenkend, en deze avond was bijna ondraaglijk mooi. Hoe kon iemand naar bed gaan of over een kaarttafel gebogen zitten? Ze leunde met haar ellebogen op de reling en keek naar de zee van gesmolten tin, toen omhoog naar de spookachtige witte zeilen en terug naar de oceaan.
Zo zou ik eeuwig kunnen doorvaren, gevangen in de tijd op een spookschip, zonder gisteren en zonder morgen, zwevend op de rand van de eeuwigheid... Haar gedachten waren diep en zwaarmoedig als de oceaan zelf en stroomden rusteloos evenveel kanten op. Het zou prettig zijn om niet te denken, om het gedachtenleven zelf te beheersen. Te vergeten wat ze wilde vergeten, zoals Steve, die eens op een geheel geschikt moment amnesie had gekregen ... En verdomme, waarom moest ze weer aan Steve denken, die er de oorzaak van was dat ze hier was? Ze had beneden moeten blijven bij André. Naar hem kijken terwijl hij zat te kaarten zou beter geweest zijn dan niemand te hebben om de maan mee te delen. Ginny betrapte zich op een zucht en strekte haar rug. Nee, ze was niet gedeprimeerd! En ze weigerde zich te wentelen in terugblikken, ze zou vooruitkijken en een nieuw leven opbouwen voor zich zelf en haar kinderen, en Steve moest dat ook maar doen voor zich zelf. Als de wond in zijn trots eenmaal geheeld was, zou hij haar gauw genoeg vergeten, als hij dat inmiddels nog niet had gedaan met Ana's hulp. En in ieder geval zou zij hem nooit vergeven vanwege Sonya, nooit vergeten wat ze die dag had gezien en gehoord ...
Ze zag eruit als een standbeeld in wit en zilver, met zwarte schaduwen. Zijden rozen waren gevangen in de zware haarvlechten, en een vage geur van rozenolie woei naar de plotseling trillende neusvleugels van de grote man die in de schaduw van de grote mast naar haar stond te kijken, zoals hij al zo vaak had gedaan. Een of tweemaal had hij zich afgevraagd of zij de weerspiegeling van het zonlicht op zijn kijker opgevangen zou hebben - of ze wist dat er naar haar werd gekeken en of haar dat zelfs maar iets kon schelen. Zij was een vrouw die eraan gewend was bekeken te worden, had hij al verondersteld. En ze was daar volkomen immuun voor, onbeschaamd voor haar naakte lichaam en kennelijk niet bang om alleen op stap te gaan. Een andere vrouw. De vrouw in zijn sterren ...
Een mondhoek van de kijkende man ging met een beetje zelfspot omhoog, toen hij zich afvroeg of zij in astrologie zou geloven. Wat was haar geschiedenis, wat had haar hier gebracht, aan boord van zijn schip, met een duidelijke avonturier die niet haar man was? Misschien was ze een weggelopen vrouw, misschien een verveelde en rusteloze vrouw op zoek naar opwinding. Maar wat ze ook was, gewoon was ze niet... en hij begeerde haar.
Het schip ging op en neer, op en neer, toen de wind wat aanwakkerde en koel tegen Ginny's gezicht blies. Nu joegen ze de maan achterna, een zilveren schijf tegen de fluwelen nachtlucht. De wind duwde haar rokken omhoog en blies zilte krullen tegen haar wangen aan, en nog steeds wilde zij niet naar beneden gaan, ze wilde de hartbrekende schoonheid van deze nacht niet verliezen. En ook wilde ze niet alleen zijn met haar gedachten. Ze wilde ... ze verlangde ... naar wat? Wat zou haar uiteindelijke bestemming zijn? Misschien, in een betoverde nacht als deze, zou ze alleen haar vragen maar hoeven te stellen en zouden de antwoorden haar op een straal maanlicht in de wind worden toegeblazen!
Ginny zuchtte weer en zou zich hebben omgekeerd, om streng voor zich zelf een eind te maken aan deze fantastische maandromen, als niet een paar handen haar schouders van achteren hadden beetgepakt en een stem haar zacht in het oor had gefluisterd:
'Dochter van het noodlot, waar reis je naar toe? En hoe lang ben je al zoekend op reis?'
Ze voelde zich als vastgevroren en kon zelfs haar hoofd niet omdraaien - misschien wilde ze dat ook niet. De stem die haar had aangesproken was een aangenaam klinkende bariton met een vreemd, onbeklemtoond accent dat ze moeilijk te plaatsen vond. De handen die hij stevig op haar schouders had gelegd waren warm en op een of andere manier lief, zodat ze haar bijna in de verleiding brachten om haar ogen dicht te doen en haar hoofd achterover te buigen en zich helemaal over te geven en weg te zakken in de magische charme van nacht en maan.
Alsof hij de richting van haar gedachten had geraden zei hij dringend: 'Nee, alsjeblieft, niet omdraaien. Voel je niet dat dit een magische nacht is? Ik kon je gedachten voelen, zoals ze heen en weer gingen als golven van een wilde zee. En ik voelde je verlangen, je eenzaamheid, en daarom kwam ik dichterbij. Meer wil ik niet doen ... alleen maar met mijn handen de huid van je schouders aanraken en je parfum opsnuiven ... en praten, als je wilt. En is het niet veel gemakkelijker geheimen te vertellen aan een absolute vreemde dan aan een vriend, te biechten bij een priester die verborgen zit achter tralies? Maar deze betovering kun je verbreken door je hoofd om te draaien ... of door me te zeggen dat ik je met rust moet laten.'
Ze deed geen van beide. Er was alleen een lichte verstrakking van haar schouders voor ze met een even zachte stem zei: 'Bén je een priester? Of alleen een tovenaar die gedachten leest? Je ziet dat ik niet probeer de betovering te verbreken door rechtstreeks te vragen wie je bent. Maar raadspelletjes mogen toch, nietwaar?'
Ze voelde de lach in zijn stem, die haar op haar gemak stelde, toen hij met spottende plechtigheid antwoordde: 'Ja, dat wel, denk ik. Met name waar ik het unfaire voordeel heb dat ik de naam ken waar je onder reist, en die natuurlijk niet je ware naam is? Niet boos worden, het is niet belangrijk. Namen zijn niet belangrijk; ze worden, net als titels, gegeven of geleend; ik heb er zelf diverse - allemaal verschillend. Belangrijk is dat je op een nacht als deze alleen bent... en niet erg gelukkig. Ik zou je willen helpen als ik kon, hoe dan ook.'
'Je klinkt oprecht. Maar is iemand dat wel eens echt? Waarom zijn mensen er zo bang voor echt eerlijk tegen elkaar te zijn? En zeggen ze dingen en doen ze beloften die niet oprecht zijn en nooit bedoeld waren om oprecht te zijn? Ohhh ... die muziek! Je moet echt wel een tovenaar zijn, anders was je niet werkelijk hier. Hoor ik werkelijk muziek?'
De geluiden die ze hoorde kwamen van een snaarinstrument, dat heel zacht bespeeld werd. Een vreemd soort muziek, die Ginny deed denken aan flamenco, maar het niet was, al was het even meeslepend in zijn klagende droefheid. Een zacht gedruppel van muziek dat leek te vragen: 'Waarom ... waarom ... waarom ...?'
'Je hoort inderdaad muziek en die heb ik speciaal voor jou laten komen. Maar de muziek, net als deze nacht, is niet meer dan een decor. Of, als je dat toestaat, een reiniging.'
Ginny hield haar adem in en voelde het vreemde van dit alles. De manier waarop hij, wie of wat hij ook was, iedere gedachte van haar aanvoelde en erop inspeelde, had iets diabolisch. En als ze die betovering wilde verbreken, hoefde ze niet meer te doen dan ...
In plaats daarvan bleef ze naar de maan kijken en mompelde: 'Bedoel je dat ik... door al mijn gevoelens en emoties naar de oppervlakte te brengen, me dan ... beter zou voelen? Misschien heb je gelijk. Ik voel me wel eens zo nadat ik me kwaad heb gemaakt.'
Het was, dacht Ginny later, zeker wel de vreemdste nacht van haar leven. Misschien was ze een beetje gek geworden door een te veel aan maanlicht, of was haar wijn aangelengd met een verdovend middel zoals van de kaartspelers benedendeks, die zich de volgende dag verwonderd af zouden vragen wanneer en hoe ze veilig in bed waren gekomen. Maar zij was wakker gebleven en had gepraat met een man die ze nog nooit eerder had ontmoet, had gekeken naar de ondergaande maan en droge witte wijn gedronken uit een bokaal met gouden randen, die glinsterde met veelkleurige vonken, alsof hij uit kwarts was gesneden. Na een poosje had ze als in een natuurlijk gebaar haar hoofd tegen hem aangeleund, en gemerkt dat ze niet verder kwam dan tot zijn schouder - en dat hij heel prettig rook, maar niet naar tabak, zoals de meeste mannen.
Nee, ze kon toch niet verdoofd zijn geweest, want ze herinnerde zich alles zo haarscherp. Zelfs dat ze zich had gehouden aan de 'regels' die hij in het begin had voorgesteld en zich niet had omgekeerd om hem in zijn gezicht te kijken. Een priester achter de tralies... Een beeldspraak van hem. Misschien was hij dat wel. Of misschien was hij verminkt... het deed er niet toe, want hij was vriendelijk en lief en probeerde geen voordeel te slaan uit haar kwetsbaarheid. Hij was misschien wel de eerste man die dat niet had gedaan.
De nacht sliep Ginny voor de verandering zonder nare dromen en werd tegen haar zin wakker, toen André een bezitters-arm om haar lichaam sloeg.
'Je bent dus hier ... Weet je dat ik me niet kan herinneren naar bed gegaan te zijn? Merde! Mijn hoofd ontploft zowat!'
'Zal ik dan de steward naar je toe sturen? Ik wou hem toch al roepen voor warm water voor een bad ... ik wil wel schoon zijn als we aan land gaan.'
Ginny ontweek de slome beweging die hij maakte om haar tegen te houden, toen ze haar blote benen uit het smalle bed zwaaide. André was een deskundig en inventief minnaar, maar vanochtend was ze er niet voor in de stemming. Ze negeerde zijn gemopper en begon energiek haar haren te borstelen. Gelukkig waren de kringen onder haar ogen niet al te zichtbaar. Maar ze hielpen haar wel te beseffen dat de afgelopen nacht echt was geweest. Onbewust fronste zij haar voorhoofd tegen haar spiegelbeeld. Wat had haar in godsnaam bewogen om een vreemde man, wiens gezicht ze zelfs niet gezien had, zoveel over zich zelf te vertellen? Ik vraag me af of ik hem ooit nog eens zal ontmoeten, peinsde ze. En zo ja.. . zal ik hem dan herkennen? Waarom stelde hij zoveel belang in mij?
'Ik hoop vurig dat je mijn bediende hierheen stuurt als je klaar bent met zo lelijk naar je zelf te kijken. M'n hoofd ... maar keer je om en laat me kijken ... ja, je ziet er even verrukkelijk uit als altijd, en zeker voor zo vroeg in de morgen. Ik hoop dat je niet zo lelijk kijkt omdat ik je gisteravond een beetje heb verwaarloosd?'
'Nee, geloof me,' zei Ginny vrolijk en glimlachte stralend naar hem over haar schouder, terwijl ze hard aan een bellenkoord trok. 'ik voelde me helemaal niet verwaarloosd gisteravond. Zo'n prachtige maan .. .jammer dat jij die niet gezien hebt.'
Zoals haar bedoeling was, liet ze een nadenkende André achter die zich afvroeg wat ze bedoelde. Wat is het toch een kleine heks! Zou ze ... maar natuurlijk is ze in staat zich te laten troosten. Ze heeft waarschijnlijk de verleiding geprovoceerd in de hoop me jaloers te maken. Maar ik vraag me af in welke gedaante?
Maar André Delery had zijn aandacht al gauw geconcentreerd op andere zaken, die voor hem van veel meer belang waren.
Toen hij na een uitgebreid toilet zich bij zijn kaartvrienden van de vorige avond voegde, vond hij die in discussie over een plotselinge koerswijziging. De eigenaar van de Amaryllis, die zelfde excentriekeling waar ze elkaar al zoveel vragen over hadden gesteld, had blijkbaar plotseling besloten voor anker te gaan in de kleine haven van Gibara.
'Men zegt dat het de eerste haven is geweest die Columbus heeft aangedaan,' zei meneer Bartholomew. De sigarenrokende Jamaicaan, die prat ging op zijn ongelimiteerde capaciteit van alcoholconsumptie, scheen toch ook wel te lijden onder de excessen van de afgelopen nacht. 'Ik kan niet zeggen dat het me erg veel kan schelen,' voegde hij eraan toe. 'Ik sta zelf te trappelen om weer thuis te komen op de plantage en in Havana ben ik wel meer geweest... smerige, onhygiënische plaats.'
'De kapitein schijnt een mededeling gedaan te hebben, maar die zullen de meesten van ons wel hebben gemist.' De spreker, een Amerikaan uit Florida, trok een overdreven gezicht, terwijl hij zijn slapen masseerde.
'O ja? En hij zei...?' De gelijkmatige stem van André Delery verborg de opkomende woede bij de gedachte aan bepaalde zorgvuldig beraamde plannen, die nu de mist in gingen door de plotselinge gril van een rijke man. Hij hield zijn gezicht in de plooi en probeerde geïnteresseerd te kijken, terwijl de andere man doorging: 'Zei dat er gezorgd zou worden voor vervoer voor iedereen die dringende zaken had in Havana. Het heeft blijkbaar ook iets te maken met onze watervoorziening... ik heb eerlijk gezegd niet zo goed geluisterd. Maar Gibara klinkt wel aardig voor een dag of twee... en dan gaan we via Santiago de Cuba naar Jamaica.'
'Aha,' zei André Delery droog, en toen plotseling: 'Ik vraag me af, mes amis, waarom we vanochtend zulke houten hoofden hebben? Ik zou zweren dat ik twee avonden geleden meer, veel meer heb gedronken.'
Zijn ogen bleven even rusten op zijn maitresse - blozend en fris in een japon van witte mousseline met een overrok van appelgroene zijde. Dat had hij voor haar uitgezocht, de heks. En hoe had zij zo vroeg in de morgen geweten dat ze eerder aan land zouden gaan dan de bedoeling was?