21
Steve was de welwillende bewaking van de overbehulpzame luitenant De Marco en zijn mannen beu en had besloten zich daarvan te ontdoen zodra ze in het weinig aantrekkelijke haventje van Nuevitas van boord waren. Helaas had de luitenant daar andere ideeën over. Het was al donker, in Nuevitas was geen behoorlijk hotel of fonda, alleen bordelen, en een vreemdeling kon niet worden toegestaan 's nachts alleen op reis te gaan naar Camagüey.
'Nee, nee, senor! Geen sprake van. Er zitten overal guerrilleros, soms zelfs in de steden. Bovendien kan er nieuws zijn van uw grootvader, senor Alvarado, op ons hoofdkwartier. Ze hebben instructies gekregen om constant in contact te blijven met de senor... om veiligheidsredenen uiteraard. Zo kunt u dan precies te weten komen waar Don Francisco zich bevindt, en morgen zal ik een gewapend escorte voor u verzorgen.'
Het was een winderige rotnacht met een dreiging van regen, en dat, samen met het koelere gedeelte van zijn weerstand dat hem eraan herinnerde dat hij de door de luitenant beloofde inlichtingen nodig had, zorgde ervoor dat de beleefde glimlach op Steve's gezicht bleef, toen hij de plechtige jongeman bedankte.
Nog één nacht, dacht hij. En toen, met een enigszins grimmig lachje aan een kant van zijn mond, onopgemerkt door zijn 'escorte', dacht Steve terug aan de tijd waarin zijn temperament dit uitstel niet zou hebben gepikt. Hij was voorzichtiger nu. Het had geen zin er op zijn eentje op uit te gaan in een nacht als deze, in een vreemd land waar hij nagenoeg niets van wist. Ana had als gids moeten dienen, en tevens als excuus voor zijn aanwezigheid, maar om een of andere reden die hij nog niet had kunnen doorgronden waren hij en Ana gescheiden. Waarom zou hij later wel uitzoeken, maar voorlopig had hij hen - misschien - verrast door vlot op hun plannen voor hem in te gaan en zelfs te doen alsof hij hun doorzichtige reden om geen formeel afscheid van haar te nemen, accepteerde.
In de vochtige nacht werden lichten zichtbaar en er klonken geluiden van stampende paarden en van iemand die onverschillig op een gitaar zat te tokkelen. Voor hen uit doemden muren op en ze hoorden een schildwacht scherp roepen.
'Ha!' zei de luitenant onnodig met zijn vormelijke stem. 'We zijn er. De barakken stellen niet veel voor - dat zult u wel begrijpen, maar in ieder geval zijn de officiersverblijven schoon en er is meestal wel iemand weg op patrouille; een of twee kamers zijn er zeker wel beschikbaar. Dus laat ons uit die verdomde wind gaan, senor. Een beetje warm eten en een paar glazen wijn zullen ons allemaal goed doen, denk ik.'
Veel later die avond, toen de dreigende regen eindelijk in heftige stromen naar beneden kwam, die plassen op de vloeren veroorzaakten en vruchtbare geuren uit een dorstige, gretige grond, had Steve de tijd om na te denken en alles wat hij te weten was gekomen op een rij te zetten. De jonge luitenant was een man van zijn woord geweest: er was warm, goed gekruid eten geweest, massa's goedkope rode wijn en ook de onvermijdelijke aguardiente, en zelfs een jonge en redelijk gezond uitziende vrouw om zijn bed te warmen.
Gelukkig, gezien zijn tamelijk gefrustreerde stemming, was ze na te zijn bevredigd vlug in slaap gevallen, en nu lag Steve met zijn armen gekruist onder zijn hoofd te luisteren naar haar regelmatige ademhaling naast hem en de minder wordende geluiden van de storm buiten. Morgen zou hij, als alles goed ging, op weg zijn naar Camagüey ... met zijn escorte, natuurlijk. Maar daarna...
Het scheen dat Steve niet de enige was die zich ongerust maakte over Don Francisco, en misschien was het wel daarom dat Julian Zulueta zo voorkomend was geweest om hem meteen hierheen te laten gaan. Van wat hij had kunnen opmaken uit wat de stugge majoor hier hem had verteld, wist niemand zeker of Don Francisco een gevangene van de rebellen was, een gijzelaar, of een enthousiast voorvechter van hun zaak.
De majoor had geprobeerd tactvol te zijn: 'Er is ons gezegd, natuurlijk, speciale aandacht te hebben voor senor Alvarado, of moet ik zeggen de markies? Hij heeft nadrukkelijk gezegd die titel niet te gebruiken ... Maar dat zij zo - het is bepaald een netelige situatie, senor. Ik weet eerlijk gezegd niet wat ik ermee aan moet. We hebben berichten gekregen ... eigenhandig geschreven door Don Francisco, zoals u hebt kunnen zien. Maar u hebt zelf ook kunnen zien hoe kort en dubbelzinnig die briefjes zijn. Hij bevindt zich in rebellen-gebied en ik kan geen peloton sturen om hem op te halen, want daardoor zou ik zijn leven in gevaar kunnen brengen. En ze zijn daar natuurlijk tot de tanden bewapend, na wat zij noemen de "moord" op die aarts-rebel Agramonte. U ziet hoe ik er voor sta.'
Dat deed Steve, evenals hij zijn eigen situatie duidelijk zag. Hij was hier natuurlijk heen gestuurd om zijn grootvader te gaan zoeken en hem vlug mee te nemen, voordat hij te hinderlijk werd voor de Spaanse regering.
Helaas hadden noch de kapitein-generaal, noch Don Julian Zulueta enig idee van de arrogante halstarrigheid van Don Francisco Alvarado, markies de Santillan, die er altijd op gestaan had de dingen op zijn eigen manier en in zijn eigen tijd te doen. Steve fronste zijn wenkbrauwen in de duisternis bij de gedachte aan de talrijke gelegenheden waarbij ze in conflict waren gekomen, hij en zijn grootvader. Had hij Jaime Perez, zijn lijfwacht, meegenomen? Zijn korte briefje van een paar maanden geleden, dat Steve in New Orleans had ontvangen, had weinig meer vermeld dan dat hij persoonlijk zijn zaken in Cuba ging regelen. Maar het was uitgesloten dat die zaken een persoonlijke betrokkenheid van Don Francisco inhielden bij een opstand tegen de Spaanse regering - daar zou Steve om willen wedden.
Hij staarde in de duisternis en herinnerde zich een andere tijd en een ander land, toen hij de rebel was geweest - niet alleen in de ogen van de Franse regering van Mexico, maar ook volgens zijn grootvader. Don Francisco had altijd achter het gezag van de gevestigde regering gestaan, en daar hij zelf van Spaanse geboorte was, leed het geen twijfel waar zijn sympathieën zouden liggen.
En toch ... Ik vraag me af waarom ik nooit heb geweten dat hij land in Cuba had? Hij zou er toch zeker over hebben gesproken ... Steve's gedachten leidden niet tot conclusies, en toen het meisje naast hem zuchtte en woelde en haar ronde billen tegen hem aandrukte, begon hij bijna verstrooid haar vochtige, gretige lichaam te strelen. Het zou gauw genoeg ochtend zijn en dan kwamen de antwoorden wel die hij zocht. Vannacht was vannacht, en als hij niet kon slapen waren er prettige alternatieven. En zoals hij geleerd had in de jaren waarin hij van de ene dag in de andere leefde, sloot Steve zich doelbewust af van alles, behalve dit moment.
Op hetzelfde ogenblik, maar op een andere plaats, lag Ginny gevangen in de krampen van een nachtmerrie. Ze had gedroomd dat ze dood was, levend begraven, en dat ze haar hadden opgegraven en haar lichaam in een zwart doodskleed hadden gewikkeld, dat alsmaar om haar heen werd gewonden, tot het haar gezicht en zelfs haar ogen bedekte. En ze dacht bij zich zelf: Hoe kan ik dood zijn en weten dat dit met me gebeurt? Maar als ik leef, waarom ben ik dan zo stil en stijf? En ze dacht in de verte stemmen te horen, ook al kon ze in haar doodskleed niemand zien en niets herkennen.
'Ik dacht dat ik haar zag bewegen.'
'Je ziet toch dat ze nog bewusteloos is? En in ieder geval mag ze niet bewegen, heeft hij gezegd.'
'Zorg dat er constant iemand bij haar is. En pas op, vooral bij het toedienen van voedsel, dat haar hoofd niet beweegt.'
'Je moet slapen ... slapen ... slapen ...'
Dat laatste woord, uitgesproken door een stem met een vreemd accent, bleef in haar hoofd galmen, zachter en zachter tot het was weggeëbd. En toen wist ze zeker dat ze sliep en dat dit allemaal een droom was, van waaruit ze straks weer zou ontwaken; althans, dat dacht ze op dat ogenblik, maar toen kreeg ze iets te slikken en haar slaap werd dieper en dieper, tot ze niets meer kon horen en niets meer kon denken en niets meer was.
Wat vreemd was dat. Naar de oppervlakte van het bewustzijn te drijven, verlangend om vrij te worden, maar te lethargisch om iets anders te doen dan terugzinken naar de bodem, in grote draaiende spiralen waarin ze gewichtloos was, ondanks de nu al vertrouwde stijfheid en onbeweeglijkheid van haar lichaam. Ik denk dat ik gewend geraakt ben aan mijn doodskleed ... dacht ze en zelfs die gedachte was niet langer angstaanjagend.
Haar lange slaap leek nu plezierig, een vertrouwde droomtoestand, maar de stemmen hoorde ze nog steeds, en ze begon ze zelfs te herkennen en te onderscheiden en ze waren luider geworden en stoorden haar.
'Waarom wordt ze niet wakker? Dit is niet normaal...'
'Kalm ... kijk, ze bewoog weer. Ze wordt wel wakker, als hij besluit dat het daar de tijd voor is. Begrijp je dan niet wat je is uitgelegd?'
Het waren vrouwenstemmen, een oude en een jonge stem. En soms was er ook een mannenstem, die op een of andere manier vertrouwd klonk. Ze dacht dat hij wel eens tegen haar sprak, tegen haar, niet over haar of over haar heen tegen anderen. Zijn stem was zacht en kalmerend en schilderde beelden in haar hoofd, die haar weghaalden uit de duisternis en het constante gevoel van in haar zwarte doodskleed gewikkeld te zijn.
Er was geen gevoel van tijd die voorbijging ... ze dreef alleen en had soms het gevoel dat ze zweefde en dan weer viel, maar die val was altijd heel langzaam en geremd. Wat voelde zij zich licht. Het was niet moeilijk en ook niet onaangenaam om te blijven in een toestand van niet-zijn, maar op een dag besefte Ginny plotseling dat ze niet langer dood was of halflevend, of ook maar in slaap en dromend. Ze was wakker en er zong iemand heel zacht in een taal die ze niet verstond, al klonk het lied min of meer als een Spaanse flamenco, zacht en snikkend. Maar dat was in een andere kamer; in de kamer waar zij zich bevond was het pikdonker.
Toch was er een vorm van bewustzijn. Het was eigenlijk een heel vreemd gevoel, alsof ze verborgen was en toch kon horen en zien wat de anderen deden ... de schijnmuur in Midzomernachtdroom van Shakespeare. Of misschien was wat ze gedacht had te dromen gedeeltelijk waar en was ze voor dood gehouden en in een doodkist gelegd, een zwarte kist... Nee! riep haar geest scherp. Nee; liever dood of dromend dan levend begraven.
Ze moest iets hoorbaars hebben gezegd of een geluid hebben gemaakt, al klopte haar hart zo hard van angst dat ze zich daar zelf niet van bewust was. Maar plotseling voelde zij een hand die de hare aanraakte en toen oppakte. Warme en stevige vingers betastten zacht haar voorhoofd.
'Niet bang zijn. Dat is niet nodig. Ik ben hier bij je, zoals ik altijd ben geweest en zoals ik altijd zal zijn. Blijf rustig liggen, liefste, want je bent echt heel erg ziek geweest, en je moet je niet door angst of bezorgdheid laten overmeesteren voor het geval je weer instort. Hou mijn hand stevig vast... ik zal je niet verlaten. Liefste, ik zal je niet verlaten.'
Ze was toch zeker weer aan het dromen? De stem die ze hoorde was hees van ontroering, maar het was een sterke stem, die hoorde bij een sterke man, dat kon ze voelen. Een man die ze kende, maar niet kon thuisbrengen. Haar vingers klemden zich om de zijne heen, terwijl ze trachtte haar ogen te openen, maar dat kon ze niet. Het was nog steeds zo donker... waarom, waarom ?
'Ik ben toch niet... in een kelder? De ratten ...'
'Nee, stil maar. Denk zelfs niet aan zulke nare dingen. Je bent niet in een kelder, maar in een kamer, in een comfortabel bed ...
tenminste, ik hoop dat je het comfortabel vindt. Je bent heel erg ziek geweest en je moet nu proberen kalm te blijven. Alsjeblieft, vertrouw me ...'
'Lig ik in een doodkist? Is dat het? Heeft iemand gedacht dat ik dood was en hebben ze me levend begraven? Ik geloof dat ik me herinner ... ja, ik herinner me dat er een aardbeving was. Ik was in een kerk en was begonnen te rennen, maar ik viel... en er viel iets ...'
'Denk daar maar niet aan en maak je nergens ongerust over, hoor je me? Je bent veilig en er wordt voor je gezorgd. Je moet rusten, later zal ik je alles uitleggen, dat beloof ik je. Hier, m'n liefste, drink dit op.'
Ze voelde de koele rand van een beker aan haar lippen en toen een warme, rustgevende vloeistof die als honing door haar keel vloeide. Ze was wakker, wakker! Mijn God, waarom was alles zo zwart, waarom voelde ze zich nog steeds alsof ze in een donker doodskleed was gewikkeld?
'Dit is toch geen opium, hè? Dat zou ik niet nog eens kunnen doormaken; daar zou ik van sterven! Bent u een dokter? U klinkt als een dokter... Ben ik echt wakker of is dit een deel van een droom?'
Ze kon haar eigen stem van haar weg horen vloeien ... wat een vreemde ervaring. De stem werd zachter en zwakker, tot ze hem helemaal niet meer hoorde en opnieuw begon te zweven, dieper en dieper, tot de heldere oppervlakte die ze bijna bereikt had, weer in de zwartheid was verdwenen en ze waarschijnlijk weer in slaap was gevallen.
De vrouwenstem klonk geïrriteerd. 'Hoe kun je haar dat gaan
vertellen? Ze heeft al zoveel schokken gehad, denk ik, en zo lang
in coma gelegen... je hebt zelf gezegd dat het gevaarlijk kan
zijn.'
'Lieve zuster, ik ben de dokter. Je moet je niet ongerust maken. Ze zal nu snel sterker worden en intussen, terwijl ze slaapt, zal ik tegen haar praten en haar voorbereiden op het moment waarvan ik denk dat ze klaar is om volledig bij te zijn en te accepteren.'
'Richard, ben je wel zeker? Ik wil je geen pijn ... dat weet je. Hoe weet je dat ze ...'
'Ik weet het. Alsjeblieft, vertrouw me. En als ze haar kinderen bij zich heeft, is alles compleet. Heeft mijn intuïtie me ooit bedrogen ?'
'Nee, maar ... Richard, is dit goed? Je weet dat ik alles voor je zou doen, alles waar je gelukkig door wordt, en voor haar ook, dat arme, ongelukkige kind. Maar haar ... die man, de vader van die kinderen, hoe staat het met zijn rechten, zijn gevoelens? Het is niets voor jou om zulke dingen over 't hoofd te zien, en ik geloof dat dat het is waar ik me het meest bezorgd over maak.'
Ditmaal lachte hij, maar hij werd vlug weer ernstig. 'Och, Helena! Mijn verstandige, begrijpende en o zo praktische zuster. Geloof me, ik zie niets over 't hoofd. Zeker niet het feit dat hij, de man over wiens gevoelens jij je zo bezorgd maakt, zich niets aantrekt van die twee arme baby’s ... niets meer dan van de gevoelens van de vrouw die hij gedwongen heeft met hem te trouwen.
Wat een man om z'n vrouw zo te veronachtzamen en zijn maîtresses aan haar te showen, tot en met haar eigen stiefmoeder. En hij heeft er de tijd niet voor genomen om naar z'n kinderen te gaan kijken. Nee, hij is op reis naar Cuba met een jonge vrouw waar hij ooit verloofd mee is geweest. Kun je 't mijn liefste kwalijk nemen dat ze hem verlaat? Ze houdt niet meer van hem ... ze zal mij liefhebben. En zodra alles voor elkaar is, gaan we samen weg. We zullen gelukkig zijn en jij, liefste en meest begrijpende van alle zusters, zult vaak bij ons op bezoek komen, niet? Je zult het heerlijk vinden om tante te zijn.'
Het tamelijk grimmige gezicht van de vrouw werd wat zachter, al bleef haar stem scherp klinken. 'Ja echt. 't Is niets voor jou om zo'n dromer te zijn, zo onpraktisch. En ik heb nog niet beloofd dat ik een rol zal spelen in zo'n krankzinnig plan als jij voorstelt. Helpen bij de ontvoering van twee onschuldige zuigelingen ...'
'Maar dit is geen ontvoering, zusje, want je helpt een moeder met haar kinderen te herenigen. Het zullen onze kinderen zijn ... vind je dat niet ironisch en tegelijkertijd logisch, omdat hetzelfde bloed in onze aderen stroomt?'