24
'Prayers End'. Het scharnierend opgehangen bord van het gammele stationnetje schommelde piepend in de opstekende wind, en zoals hij zich nu voelde leek dit een passende plaats om uit te stappen. 'Prayers End' - het einde van de gebeden... och ja, verdomme! Hij had te veel tijd gehad, alleen in die verdomde trein, met geen ander gezelschap dan zich zelf en zijn gedachten, en die extra kilometers die hij nog door het indianenreservaat zou moeten afleggen, zouden hem afleiden en zijn aandacht op andere dingen richten. In leven blijven. Misschien zelfs een begin van nieuwsgierigheid naar de reden waarom Sam Murdock hem zo dringend had laten overkomen. Alles beter dan die nutteloze serie beelden die in zijn hoofd zat sinds die ongepast zonnige dag op Cuba, toen Maria Felipa Zulueta y Gonsalez haar hand op zijn arm had gelegd om hem met vlakke stem vol onecht medeleven te vertellen dat zijn vrouw dood was.
Zelfs nu schrok Steve Morgan terug voor dat beeld en vluchtten zijn gedachten naar het onaangename gesprek met zijn grootvader dat daaraan was voorafgegaan.
'Je gaat er zo prat op dat je 'n vrij man bent,' had Don Francisco bijtend gezegd, 'maar ben je echt vrij om te doen waar je zin in hebt, of voer je alleen maar opdrachten uit? Het wil er bij mij niet in dat je hier op Cuba bent voor 'n pleziertocht met je nieuwste maitresse - of alleen omdat je bezorgd was en mij wilde zoeken. Huh.' Het gesnuif accentueerde zijn woorden. 'Jij schijnt maar al te gemakkelijk en al te vaak te vergeten dat je 'n getrouwd man bent met een gezin, en dat je daar op de eerste plaats bezorgd voor zou moeten zijn, want laat mij je nog eens duidelijk aan je verstand brengen, dat ik nog heel goed m'n eigen boontjes kan doppen. Ik neem aan dat hier je alomtegenwoordige vriend Jim Bishop wel achter zal zitten.'
Nog steeds was de herinnering aan dat onderhoud met zijn grootvader voldoende om hem grimmig het voorhoofd te laten fronsen. Hij had kunnen weten dat Don Francisco niet gesteld was op bemoeienis met zijn persoonlijke aangelegenheden, en dat hij een tong had die even snijdend was als de rijzweep waar hij vroeger zo rap mee omging. Maar het was toch schokkend om te horen dat deze man van bijna tachtig nu voor de tweede maal was getrouwd, met de weduwe van een oude vriend, die toevallig ook nog achter de zaak van de rebellen had gestaan. Geen wonder dat Julian Zulueta zo ongewoon attent en voorkomend was geweest en er op zijn bedekte manier zo op had aangedrongen, dat Steve zijn grootvader zou overhalen zo vlug mogelijk terug te gaan naar Mexico.
Daar had hij tenminste voor weten te zorgen, mede dank zij het beleefde escorte van Spaanse soldaten, dat hem vergezeld had naar de haciënda van wijlen lord Tynedale - dezelfde soldaten die zo bereidwillig waren om de voormalige lady Tynedale, haar nieuwe echtgenoot en hun kleine gevolg van personeel en bagage naar Nuevitas te escorteren.
Ironisch genoeg had Steve zelf, toen het zover was, op het punt gestaan om ook uit Cuba te vertrekken - Bishop een telegram te sturen en een volledig rapport over de post, en Paco ergens bij de rebellen achter te laten om zijn kant van het verhaal op te sturen. Maar koppige trots had hem ervan weerhouden rechtuit met zijn opvliegende en onredelijke abuelo te praten en in de haven hadden ze ijzig beleefd afscheid genomen, waarbij Steve zich over de hand van zijn nieuwe en nog steeds aantrekkelijke grootmoeder had gebogen en haar het beste had gewenst, met een stem die hij doelbewust volkomen uitdrukkingloos hield.
'Ik wou dat je met ons meeging..had zij met haar zachte stem gezegd. Hij had de indruk dat ze meer gezegd zou hebben als hij haar de kans had gegeven, maar hij haalde glimlachend zijn schouders op en zei dat hij nog zaken had in Havana die niet konden wachten.
'Zaken noem je dat?' was Don Francisco met fonkelende ogen uitgevallen. 'Je hebt twee kinderen die opgroeien terwijl ze zich afvragen of ze eigenlijk wel 'n vader hebben. Die geheimzinnige verdwijningen van jou, maanden aan één stuk, zonder enige uitleg voor wie zich zorgen over je zouden kunnen maken ... goed, ik heb alles al gezegd wat ik te vertellen had en ik ga niet in herhalingen vervallen. Je hebt van je zelf een vreemde gemaakt voor ons allemaal.'
Zijn grootvaders botte manier om hem te onterven, misschien?
Steve had geen tijd gehad om daarachter te komen, want voor hij verder nog iets had kunnen zeggen klonk er een kuchje naast hem, van een Spaanse korporaal met een strak gezicht, die gestuurd was om hem te waarschuwen dat er een dringende boodschap voor hem was op het hoofdkwartier - de senora had een lange reis gemaakt...
'Ga jij maar achter je zaken aan, Esteban,' had Don Francisco met een droge, kille stem gezegd. 'Ik zal wel voor de mijne zorgen.'
Die senora die zo'n lange reis had gemaakt naar Nuevitas om hem het nieuws persoonlijk mede te delen was Maria Felipa geweest.
Details. De rest bestond alleen maar uit details. André Delery... Ginny. Nog meer ironie, of noodlot? Hij had zich haar felle, tartende houding moeten herinneren en zich moeten laten waarschuwen door haar kalme woorden, die dag op Sonya's kamer, toen hij zich omgedraaid had en haar roerloos in de deuropening had zien staan, met begrip dagend in haar ogen. Het was toen dat hij haar was kwijtgeraakt, natuurlijk. Maar met z'n verdomde eigenwaan was hij er zeker van geweest dat hij haar wel terug zou weten te lokken. Als de eerste de beste boerenkaffer had hij haar onder bedreigingen bevolen om terug naar huis te gaan, waar hij had kunnen weten ... maar wat had het voor zin om dat alsmaar opnieuw in gedachten te herhalen? Hij, en niemand anders, was haar moordenaar, even zeker alsof hij haar eigenhandig onder de wielen van dat rijtuig had gesmeten.
'Het spijt me dat ik degene moet zijn die u dit bericht brengt, maar papa dacht dat het beter was dat u het van een vrouw te horen kreeg. Als we iets kunnen doen ...'
Eens had hij haar zelf willen doden. Eens had hij dat bijna gedaan, en zou hij haar hebben gewurgd als ze zich niet tegen hem aan had geworpen en haar lippen op de zijne had gedrukt... Eens. Lang geleden, toen ze nog trachtten elkaar te vinden.
Het geluid van de wind die om de hoek van het wrakke gebouw gierde dat als station dienst deed, bracht Steve met een ruk terug naar de werkelijkheid. Barst ook met die herinneringen. Het had geen zin om alsmaar te blijven piekeren over iets dat hij toch niet kon veranderen. Het doden van André Delery in een opzienbarend duel, waar half Havana getuige van was geweest, had niets gedaan om de pijn in zijn binnenste te verzachten. Maria Felipa's plotselinge en verrassende aanbod van haar lichaam, van haar tot dan toe zo zorgvuldig bewaakte, kostbare maagdelijkheid (haar prijs voor zijn vrijheid toen hij acuut gevaar liep gearresteerd en op staande voet geëxecuteerd te worden) had niets gedaan tegen zijn felle en dringende behoefte aan de enige vrouw die hij niet kon krijgen en nu nooit meer zou krijgen ... Ginny, zijn vossenvrouwtje met de vlammende haren, zijn verleidster met de groene ogen. 'Prayers End', ja, de naam paste volkomen bij zijn stemming.
Er stapten niet veel vreemdelingen uit in deze godverlaten uithoek, en de oude man die aan kwam strompelen net toen de grote man zijn lange benen de trein uit had gezwaaid en zich op het gammele perronnetje stond uit te rekken, deed geen moeite om zijn nieuwsgierigheid te verbergen.
'Komt u hier voor Jack Prendergast, mister?’
Hij kreeg een fronsende blik voordat de man z'n schouders ophaalde en zei: 'Och ... misschien wel ja. Hij is in ieder geval een van de mensen die ik dacht op te zoeken, nu ik hier toch ben.' Hij tilde een paar zware zadeltassen op en zette zich in beweging naar een van de goederenwagons, met de praatzieke oude baas achter zich aan.
'Was u van plan om hier lang te blijven?'
De vreemdeling had het druk met zijn stampende en snuivende paard, dat hij over moest zien te halen de betrekkelijke veiligheid van de goederentrein te verlaten, en gaf geen antwoord.
'Denver House, da's het beste hotel hier in de stad,' bood de ouwe aan. 'Daar logeren alle vrienden van meneer Prendergast als ze hier langskomen.'
'Heb niet gezegd dat ik een vriend was,' zei de man op bedrieglijk zachte toon, maar zijn ogen, waarmee hij de oude man het zwijgen oplegde, waren van een hard soort donkerblauw.
Hij zwaaide zich op de rug van het weerspannige paard en zette koers naar het groepje gebouwen een eind verder naar het westen, terwijl hij zich afvroeg waarom ze juist dit extra-afgelegen punt hadden uitgezocht om er hun station neer te zetten. Achter zich hoorde hij de oude man roepen: 'Als u een goedkope tent zoekt, waar het eten goed is, probeer dan Casa Loma ...'
Zonder zijn hoofd om te draaien riep de jongere man: 'Bedankt' en zette met z'n knieën zijn paard tot grotere snelheid aan op weg naar de stad.
De oude man keek hem na en krabde langdurig en nadenkend op zijn hoofd: 'Ik vraag me af waarom hij niet in El Paso is uitgestapt en de postkoets heeft genomen, 'n Heel wat veiliger manier om bij Prendergast te komen ...'
Twee mannen die met de stationschef hadden staan praten, kwamen het perron oplopen.
'Weer een van die betaalde moordenaars van Prendergast. Ik zeg je, we moeten daar een eind aan maken, anders gaan we er zelf aan.'
'Jawel... dat zeggen we steeds weer, maar niemand doet wat. Hoe weet je trouwens dat hij een van die jongens van Prendergast is? Als dat zo is, zou hij nooit hier zijn uitgestapt.'
'Tenzij hij gestuurd is om ons te bespioneren. Misschien om uit te vissen hoe goed we georganiseerd zijn, misschien ... heb je al dat ijzerwerk van hem gezien? Twee revolvers en een geweer, en nieuw ook. Ik zeg je...'
'Denk jij dat hij die scherpschutter is waar Prendergast over opschepte, dat hij die zou gaan huren? Dezelfde die alle kolonisten heeft uitgeroeid op het land van de oude Brady bij Red Mountain?'
'Wat had je dan gedacht? Ik zeg het je nog 'n keer, als we niet eens wat gaan doen...' De spreker, een man van een jaar of vijfentwintig met een ruige, blonde baard, zag er kwaad en ongerust uit. Zijn gezicht was rood en met één hand plukte hij aan zijn bakkebaarden.
Zijn vriend spuugde haarzuiver over het perron heen op de rails.
'Zeg het maar. Ik ben er helemaal voor om iets te gaan doen. Waarom zoeken we Milt Kehoe en de andere jongens niet op? De ouwe Milt... die heeft heus wel ideeën, daar kan je donder op zeggen.'
Het oude mannetje met zijn gebroken tanden, dat dicht genoeg bij was gekomen om dat laatste op te vangen, zei gewichtig: 'Ik heb z'n ogen gezien. Je zou denken dat-ie een Mex was, behalve die ogen. Heel donkerblauw... en ijskoud. Moordenaarsogen.' Hij zag dat ze geïnteresseerd waren en liet zijn stem dalen, met een blik naar de klerk die door het tralievenster naar hen stond te loeren. 'En meer nog - hij zei dat hij van plan was Prendergast op te zoeken. Zei dat hij hem kende. Ja, dat zei hij.'
Het geluid van de wind was als huilende vrouwen, smachtend naar verloren liefdes, lang vervlogen verledens en toekomsten die nooit werkelijkheid zouden worden. De wind blies amarantpluizen door de straat heen, samen met het stof, dat scherp rook in zijn neusgaten. Het stof was rood en de lucht was rood, een bloedbad van vlammen en karmozijn, die een storm in de bergen voorspelden.
Steve trok zijn hoed verder over zijn ogen met een frons. God, hij begon zelfs al dichterlijk te worden! Dat kwam misschien door die vreemde naam die ze voor dat dorp van hen hadden uitgezocht, of gewoon ook door zijn stemming, maar verdomme, waar was iedereen?
Steve, op zijn nerveuze, hoog stappende paard, was het enige menselijke wezen in de verre omtrek, al stonden er langs de straat wel hier en daar andere paarden vastgebonden. Het stadje was een kleine verzameling lelijke houten gebouwen, die op dit van god en alle mensen verlaten punt waren neergezet... oranje licht kwam uit de vensters als ogen van coyotes in de ondergaande zon. Ze hadden hem verteld dat hier voor de oorlog een grotere stad was geweest, en dat de heen en weer trekkende legers van Noord en Zuid die in hun oorlogsspelletjes in de woestijnen van New Mexico had vernield. Maar je had nu eenmaal altijd eigenwijze mensen, en geleidelijk aan waren ze gaan herbouwen, al ontging het waarom de man die nu net zijn teugels had aangetrokken en nadenkend zat te kijken naar een verbleekt bord met het opschrift Livery Stable.
Ja? dacht Steve, en toen: Och barst, waarom ook niet? Weer een plaats om weer een nacht door te brengen voor hij verder trok, en nu de zon plotseling als een roodgloeiende steen achter de bergen viel, leek de gloed van het lamplicht hem bijna gastvrij te verwelkomen. Hij vroeg zich somber af, en niet voor het eerst, waarom Sam Murdock juist deze tijd had uitgezocht voor die verlengde vakantie, en waarom hij daar de ranch van 'Big Jack' Prendergast voor had uitgekozen, in deze verlatenheid. Temeer daar zijn partner niet geloofde in vakanties en dat meer dan eens had gezegd.
Barst, ik ga m'n tijd ook niet verspillen met me dingen af te vragen, dacht Steve. Laat Sam 't me maar vertellen als ik die ouwe rotzak heb gevonden.
Hij was de laatste tijd toch al veel te veel aan 't piekeren, vond hij. Tijdverspilling ... en tijdgebrek. Hij vloekte binnensmonds. Waarom niet, dacht hij opnieuw en hij hoestte het stof uit zijn keel terwijl hij afstapte, wat met zijn lange benen in de blauwe broek een kleinigheid was, zodat hij het ene ogenblik nog in het zadel zat en het volgende in één soepele beweging naast zijn onrustige paard stond en het op zijn hals klopte, terwijl hij fluisterde in een opgestoken oor.
De dikke, roodharige eigenaar van de stal spuugde. Verdomde halfbloed-indiaan, dacht hij bij zich zelf. Het paard was niet beslagen en wat hem, Si Barker, betrof was de ruiter aan de verkeerde kant afgestegen. Maar toen zag hij de laaghangende revolver op de heup van de vreemdeling en dacht, och barst, geld stinkt niet, en als hij dinero had om zijn paard te laten verzorgen ...
Deze speciale vreemdeling zag er trouwens toch uit als een trekker - het soort dat verder gaat als ze voor hun zaken hebben gezorgd. En wat dat voor zaken waren interesseerde Si Barker niet, al had hij voor zich zelf al uitgemaakt dat deze zwartharige hombre wel een revolverman van Prendergast zou zijn, die hierheen gestuurd was om poolshoogte te nemen.
Milt en de andere jongens zullen er wel niet zo blij mee zijn, dacht hij terwijl zijn lippen vergeelde tanden lieten zien in een geforceerd hartelijke glimlach, toen de vreemdeling op hem af kwam met het bestofte paard aan de teugel.
Toen zijn paard verzorgd was liep Steve bijna instinctmatig naar de dichtstbijzijnde kroeg voor een borrel, om de smaak van het stof uit zijn keel te spoelen. Zo klein als het stadje was, hij had toch nog keus en een tikje sentimenteel koos hij Red Sky. Die was trouwens ook het dichtst bij de stal.