18
Ginny was alleen van plan geweest André daarmee af te weren voor het geval dat hij eerder terug zou komen dan verwacht en naar haar zou willen gaan zoeken. Maar haar eerste rit in een volante was dan wel een nieuwe ervaring, maar bepaald geen comfortabele, dus toen de oude, roomkleurige kathedraal met zijn koepels en torens met rode dakpannen in zicht kwam, riep ze de calasero op het paard met het zilveren zadel toe te stoppen en zuchtte van verlichting toen hij dat deed. Wat een vreemd voertuig! Twee enorme wielen met een diameter van bijna twee meter lieten de laag opgehangen carrosserie tot iets nietigs verschrompelen; je kreeg het onbehaaglijke gevoel bijna over de grond te rijden, en van het landschap was niets te zien door de grootte van de wielen en het stof dat de paardenhoeven deden opwaaien. En dan die hitte ... wat een hitte! Ginny voelde al een geklop in haar hoofd en haar handpalmen waren klam. Zelfs haar ogen deden pijn, en alles waar ze aan kon denken was de koele beschutting die de kerk bood.
'Maar senora! Er worden op dit uur geen missen opgedragen. Misschien later, vanavond ...'
'Ik wil de kerk van binnen zien. Hij moet heel oud zijn. Je kunt buiten wachten of terugkomen om me op te halen ... zeg over een uur. En ik wil niet dat iemand weet waar ik ben.'
Ze besefte nauwelijks wat ze zei, zo groot was haar verlangen om te ontsnappen aan de meedogenloze gloed van de zon, de koele schaduw in, waar ze de plotselinge misselijkheid die haar overviel zou kunnen afweren. Ze was doodsbleek geworden, met kleine zweetdruppeltjes op haar gezicht, en de jonge man op zijn met zilveren beslagen zadel keek scherp naar de knappe senora en zag voor het eerst meer dan haar knapheid toen hij haar bleekheid opmerkte. Zelfs haar lippen zagen er bloedeloos uit, en haar hand had koud aangevoeld toen hij haar had geholpen met uitstappen. Hij had graag willen blijven en met haar mee de kerk in willen gaan, maar zijn paard was fris en rusteloos, en wilde ongetwijfeld graag terug naar het comfort van de stal. Het was niet veilig voor een norteamericano om buiten te zijn, zeker niet op dit uur, en helemaal al niet voor een vrouw; het was muy estüpido, maar natuurlijk was het niet aan hem om zoiets tegen de senora te zeggen.
Met tegenzin keerde de jonge ex-slaaf, wiens naam Manuel was, de volante en zette weer koers naar huis. Het zweet droop hem van het gezicht en doorweekte zijn pas gesteven boord. Hij haatte dit uniform, dat hem meteen tot huisbediende bestempelde. Hij wilde liever naar de bergen, naar de patriotten, die de Spanjaarden 'rebellen' noemden, om zijn held te volgen, de dappere Antonio Maceo. Maar in plaats daarvan hielden een paar donkere ogen en een rood, plagend pruilmondje hem hier, opgetuigd in livrei op het heetste uur van de dag, wanneer ieder weldenkend mens siësta hield.
Plotseling maakte Manuels frons plaats voor een ondeugende grijns en hij begon te fluiten. Siësta! Ja ... Conchita zou om deze tijd siësta houden. Ze zou natuurlijk al haar kleren hebben uitgetrokken vanwege deze krankzinnige hitte en, half in slaap, zou ze hem wellicht wat meer vrijheden toestaan dan anders. Waarom was Conchita toch niet zoals de meisjes in de havenbuurt, die wisten wat een man wilde en niet te beroerd waren om het hem te geven, zonder plaagspelletjes en zonder van alles te beloven en dan aan te sturen op een huwelijk? Conchita moest nodig eens onder handen genomen worden. Hij was een man - geen jongetje meer, en hij zou haar eens goed onder handen nemen en een ultimatum stellen. Of ze werden minnaars, of hij was weg - uit! En ze zou hem dan waarschijnlijk nooit meer zien ... ze zeiden dat de strijd tegen de gehate Spanjaarden en de nog meer verafschuwde peninsulares, 'Vrijwilligers' zoals ze zich zelf noemden, nog jaren kon duren.
Manuel begon zacht te fluiten. Wat een geluk! Door de gril van een buitenlandse senora had hij een heel uur, misschien nog meer, om met Conchita door te brengen. Hij vroeg zich af wat ze zou zeggen als ze haar ogen opendeed en hem zag ... Manuels ogen begonnen te schitteren en toen sloeg hij haastig een kruisje. God geve dat er niemand anders wakker zou zijn in de villa! En ook hoopte hij dat de senora met het koperrode haar veel zou vinden in de kerk dat haar boeide. Misschien was ze daar wel heen gegaan om een minnaar te ontmoeten en was opwinding de oorzaak van dat bleke gezicht en die koude handen. Vrouwen waren toch onbegrijpelijke wezens!
In de stilte van de gewelfde kathedraal klonk het oorverdovende gerammel van de wielen over klinkers Ginny nog steeds in de oren. Ze had zich zodra ze binnen was gekomen op de knieën laten zakken en drukte nu haar hand stijf op haar oren om het lawaai te laten verdwijnen. Het duurde een tijdje voor ze besefte dat de galmende klappen die ze hoorde hartslagen waren ... de hare. Ze hielden maat met de donderende slagen in haar slapen - iedere klap een aparte pijn. Wat gebeurde er met haar? Ze had zich die ochtend heel prettig gevoeld, hooguit een beetje moe. En nu kon ze nauwelijks meer behoorlijk denken. Die hitte ... als ze daar maar overheen kon komen; en als ze die mierzoete refresco maar niet had opgedronken, alleen om Conchita een genoegen te doen, zou ze zich nu niet zo misselijk voelen.
Ze wist niet hoe lang ze daar zo had gezeten, geknield en met haar voorhoofd tegen de rugleuning van een gepolijste houten bank. Was het een uur of maar een paar minuten? Maar op het laatst leek er iets van de stilte van alle jaren die de oude kathedraal daar had gestaan als toevlucht voor alle zoekers in de onrustige geest van de jonge vrouw door te dringen. Ginny tilde met moeite haar hoofd op en zag het hoogaltaar heel in de verte glanzen in het licht.
Kaarsen ... al dat licht kwam alleen van kaarsen, met flikkerende en dansende vlammen, tot ze in één grote gloed samen leken te smelten. O... ze was echt ziek; ze had nooit moeten opkijken! Want nu leek alles om haar heen op en neer te gaan en te draaien, zelfs de grond. Net alsof ze zeeziek was geweest of aan land probeerde te lopen nadat ze te lang op zee was geweest. Ginny hijgde en sloot haar ogen, in de hoop dat die vreemde gewaarwordingen zou verdwijnen, maar in plaats daarvan werd het erger, en toen een zacht, rommelend geluid haar weer op deed kijken, werd ze zich bewust van vallend pleisterwerk en zwaaiende kroonluchters, en van wat onmiskenbaar gillen waren in de verte. En toen pas kristalliseerde de primitieve angst die ze uit haar hoofd had trachten te zetten zich in één gillende gedachte. Aardbeving!
Ginny had nog steeds hoofdpijn, maar de misselijkheid en de duizeligheid werden nu onderdrukt door haar instinct. Als ieder ander overvallen en bang wezen was ze op de been, met razendsnelle pols en stampend hart. Ontsnappen ... lopen, lopen! Gevangen in de greep van een blinde paniek strompelde zij naar de deur, zeker dat het gebouw ieder ogenblik boven haar kon instorten.
Ik word gestraft voor al mijn zonden ... ik ga dood ...
Ginny dacht een stem te horen die haar naam riep - 'Ginny! Ginny!' Maar die stem bestond natuurlijk alleen in haar hoofd . .- . Het zonlicht flikkerde en deed haar ogen pijn, even voorbij de zware geopende dubbele deuren waar ze eerder doorheen was gekomen, en ze had ze bijna bereikt toen met een onheilspellend gekraak een van de geweldige kroonluchters naar beneden kwam.
Als ze niet op datzelfde ogenblik was gestruikeld over haar lange rokken, zou Ginny recht in de valbaan gekomen zijn. Maar ze ging onderuit, gillend, en toen raakte er iets haar hoofd met een harde klap en werd ze verzwolgen door zwartheid.
Later zeiden de mensen hoofdschuddend dat het een zware aardbeving was geweest. Maar aardbevingen waren gewoon in Gibara, net als in talrijke gebieden van Cuba, en je raakte eraan gewend...
'Nou, ik ben blij dat je me dat vertelt, maar ik moet je zeggen dat ik wel een paar benauwde ogenblikken heb doorgemaakt! Vallen er nooit eens doden of gewonden?'
André Delery had een paar kennissen van boord ontmoet, die net als hij zelf op zoek waren naar passage naar Havana, en besloot met hen in een havenkroegje te blijven zitten. Het was toch te verdomde heet om buiten nog iets te proberen, en hij was nog steeds hevig ontstemd over zijn maitresse, die de vorige avond zijn voorstel voor een opwindende variatie op hun vrijerij had afgewezen. Laat haar barsten! Hij wist dat ze niet preuts was, daar was ze te ongeremd voor. Maar ze had iets de laatste dagen, en hij was wel van plan uit te zoeken wat dat was. Inmiddels zat André zich onder een praatje met de kapitein van de plaatselijke Vrijwilligers af te vragen of het kleine kreng soms zelf achter zijn rug een ander soort orgie op touw zette - twee mannen met haar in het midden misschien? - toen de eerste aardbeving hem weer terugbracht naar de werkelijkheid.
'Dat is niets - daar zijn we langzamerhand wel aan gewend.' De besnorde kapitein ging rustig door met praten en drinken en moedigde alle aanwezigen aan om hetzelfde te doen. Het had hem niet veel tijd gekost om te weten te komen dat deze Franse Creool uit Louisiana aan de Spaanse kant stond in Cuba, en bovendien dat hij een vriend en leerling was van de beroemde schermmeester Pepe Llulla. En iedereen wist dat Pepe doelbewust alle Cubaanse emigranten die de oproerlingen steunde uitdaagde en ook zonder uitzondering doodde.
Kapitein Carillo bood dus zijn nieuwe vriend een sigaar aan en stak er uitvoerig de brand in voor hij de uitspraak deed dat si, er waren altijd wel een paar slachtoffers na een aardbeving, maar dat waren meestal heel oude mensen, die stierven van angst, of buitenlanders die in paniek waren geraakt.
'Zelf kan ik gewoon wel van te voren voorspellen wanneer er een komt: het wordt nog heter dan anders en de lucht wordt heel stil... je wacht en kijkt naar de dieren. Die weten het altijd.'
Enige tijd later wandelden ze de kroeg uit en begonnen aan de steile klimtocht over de kronkelweg naar de villa en discussieerden vriendschappelijk over wel of niet rijden.
'U bent zo vriendelijk geweest me te dineren te vragen met u en uw mooie - ja, ze moet mooi zijn te oordelen naar uw beschrijvingen - vrouw. Dus ik zal voor de paarden zorgen, hè?'
Delery haalde zijn schouders op en stond op het punt om toe te stemmen, toen zijn blik werd getrokken door een kleine menigte, die druk stond te praten bij wat een vernield voertuig leek te zijn.
'Iets aan de hand?'
De kapitein trok zijn wenkbrauwen op en stak zijn hals uit, om zich vervolgens weer naar zijn metgezel te keren. 'Een ongeval... jammer, maar die dingen gebeuren. Dieren raken soms in paniek even voordat de aarde gaat trillen. Het paard moet gesteigerd hebben.'
Een rijtuig, zo te zien een van die onhandig uitziende dingen die in Cuba volantes werden genoemd, was van een stenen bruggetje over een riviertje af geraakt. En te oordelen naar de medelijdende uitroepen van de toeschouwers en de kruisjes die ze sloegen hadden de inzittenden het niet overleefd.
Kapitein Carillo was opeens ambtelijk en druk en drong zich door de mensen heen om net als de rest naar beneden te kijken. Hij wenkte André om bij hem te komen.
'Die kleding is van een buitenlandse, denkt u ook niet? Misschien een bezoekster van een schip?'
Gelukkig voor de toeschouwers met zwakke magen was er van het hoofd van de vrouw niet veel te zien, want dat was verpletterd onder het gewicht van een der wielen van het rijtuig. Alleen een bloedplas die zich uitspreidde en de livrei besmeurde van een jonge man die even verderop met starende ogen en gebroken nek lag.
'Arme jongen ...' mompelde een vrouw in de menigte, maar het was de vrouw, of wat er van over was, naar wie André Delery als gehypnotiseerd stond te staren. Ja... de kleding die ze droeg was van een buitenlandse vrouw, net als kapitein Carillo had verondersteld. Een lichtgroene jurk met wat donkerder biesjes in de kleur van haar ogen. Een mooie, modieuze jurk die hij gekocht had met een zekere vrouw in gedachten. Ginny's jurk, grote God! André's gezicht werd bleek van ontzetting. Ginny!
Natuurlijk - ze was naar de stad gegaan om hem te zoeken. Net het soort wild en impulsief gebaar dat zij zou maken, de koelte van de villa verlaten op het heetste uur van de dag. Het was juist die impulsieve roekeloosheid in haar, die van haar de nagenoeg perfecte maitresse had gemaakt. Hij zou haar missen, dacht André spijtig. En door haar niet bij zich te hebben als hij naar Havana ging, zou hij zijn plannen enigszins moeten wijzigen. Hij had erop gerekend haar openlijk als zijn geliefde te vertonen om een zeker iemand uit te lokken en nu zou hij een andere tactiek moeten toepassen, maar ... het zou niet voor het eerst zijn dat hij zijn plannen op het laatste moment moest veranderen.
'Jammer ... ik neem aan dat ik nu maar beter de autoriteiten op de hoogte kan gaan stellen. Gaat u met me mee of prefereert u het dat we elkaar weer bij het diner zien?'
André was van plan geweest kapitein Carillo aan Ginny voor te stellen. Hij had die scène en het hele verloop van de avond zorgvuldig voorbereid. Zij had geweigerd hem te delen met Conchita, maar zou er wellicht anders over denken als de derde persoon in bed een man was? Maar nu zou hij nooit te weten komen hoe zij zou hebben gereageerd. C'est la guerre.
'Ik zie u wel aan 't diner. Ik kan me beter maar gaan verkleden ... 't is een lange dag geweest.'
Het had geen zin om kapitein Carillo iets te vertellen. Hij betreurde haar dood wel en de manier waarop, maar André Delery had meer met zich zelf te doen. Het was nergens goed voor hierbij betrokken te raken, dus als hij terugging naar de villa voor zijn kleren, zou hij doen alsof hij nergens iets van afwist. Hij zou vertellen dat hij passage had geboekt voor zich zelf en de senora op een schip dat diezelfde avond nog naar Havana vertrok, en dat was dat.