25

Het bleek er niet vol te zitten. Een verveeld uitziende barkeeper in hemdsmouwen, twee mannen die gebogen zaten over een schaakspel en een oude neger die eveneens gebogen zat over de toetsen van een blikkerige piano, bijna even oud als hij zelf. De neger keek niet op toen de deuren open en dicht zwaaiden en een stofwolk en een golf hete lucht naar binnen lieten, maar Steve ving iets van het wit van zijn ogen op voor hij ze wegdraaide.

De schaakspelers keken even op van hun spel en gingen toen weer verder, maar niet meer zo geconcentreerd als eerst. De barkeeper begon opeens energiek te poetsen aan de ruwhouten bar voor zich en drie Mexicanen, die met elkaar hadden staan praten, verhuisden naar de andere kant van het lokaal met ogen die plotseling wantrouwend stonden.

Misschien waren ze niet gewend aan binnenkomende vreemdelingen ... de naam van het stadje kon daar wel eens wat mee te maken hebben. Trouwens, wie zou hier willen stoppen? De spoorlijn liep niet veel verder door en het dichtstbijzijnde station van de postkoets was kilometers verderop.

'Whisky,' zei Steve kortaf en walgde opeens van zich zelf, omdat hij hier binnen was gestapt alleen op een naam die zijn verbeelding aansprak. Ziekelijk. Daar moest hij op letten. Hij betaalde voor z'n drankje en proefde er wat van; hij voelde het scherpe vocht helemaal naar z'n maag toe branden. Het was wel heel iets anders dan de zachte, zorgvuldige behandelde en gerijpte drank waar hij de laatste tijd aan gewend was geraakt... en precies wat hij nu nodig had. De macht der gewoonte liet hem zijn ogen door het lokaal gaan en uitgangen en ramen opmerken. Hij voelde de nieuwsgierigheid in de behoedzame, schuine blikken die zijn kant opgingen. Normaal voor ieder stadje dat zo dicht bij de grens lag en nog midden in het indianengebied op de koop toe. En de oude man bij het station had gevraagd of hij een vriend was van Jack Prendergast. Hij vroeg zich af of dat betekende dat Prendergast zijn koeien zo ver naar het zuiden liet komen. Dat deed hij vroeger niet - barst, zo verschrikkelijk lang geleden was dat toch ook weer niet! Maar hij had in heel wat kroegen gezeten en heel wat gereisd sinds hij Prendergast voor het laatst had gezien, en er kon sindsdien wel heel wat veranderd zijn, voor Prendergast net zo goed als voor hem.

Hij schoof zijn glas over de bar heen voor een volgende, en begon erover te denken of hij de raad van het oude mannetje zou opvolgen en Casa Loma zou proberen voor een goedkoop maal en een bed. Vroeg erin, dan kon hij tegen zonsopgang weer onderweg zijn. Hij kende dit deel van het land. Grappig te bedenken hoe vaak hij hier al niet langs was gekomen, zonder ooit nieuwsgierig te zijn of af te stappen.

Piepend zwaaiden de deuren weer open en lieten een lawaaierig groepje mannen binnen, die dicht opeen liepen en luid praatten. Alsof er een veer bij hem losschoot kwam de oude pianist overeind en hij sloeg de toetsen met meer energie aan dan hij tot nu toe had vertoond, en uit een achterkamer kwam een verveeld uitziende vrouw van onbestemde leeftijd binnen, met een vastgevroren glimlach vol gouden tanden.

'Hai, Lottie!' Een van de mannen pakte haar om haar middel en gaf haar een hartelijke klapzoen. Zij week achteruit en streek zich over de strak gekrulde haren.

'Jared Cady - foei, wat zou je vrouw wel denken. Ik kan me soms nauwelijks voorstellen dat jij 'n getrouwde man bent.'

'Getrouwde mannen, dat zijn dingen die niet bestaan, Lottie. Alleen getrouwde vrouwen!' Een van de andere mannen sloeg zich kletsend op zijn knie en iedereen grinnikte.

Zo aan hun kleren te zien waren het kleine ranchers of kolonisten die een avondje naar de stad gingen. Toch gaf zijn oude gevoel voor gevaar, dat misschien wel te lang ingeslapen was, Steve een onbehaaglijk gevoel. Hij had gezien hoe ze eerst naar hem keken en toen nadrukkelijk een andere kant op en deden alsof ze hem niet zagen zitten. Zijn gezonde verstand zei hem dat een vreemdeling in dit stadje iets uitzonderlijks was. Een zekere nieuwsgierigheid zou normaal geweest zijn, maar deze mannen, met hun harde stemmen en grappen, leken zijn eenzame plaats aan de kop van de bar zorgvuldig te mijden en stonden op een kluitje bij elkaar, met enige afstand tussen hen zelf en hem.

'Zing 's wat voor ons, Lottie. Zing 's "Dixie".'

'Zeker, wat je maar wilt, Milt. Maar eerst moet ik m'n stembanden smeren, 't Was een dorstige dag vandaag.'

'Inschenken voor Lottie, Bert. En voor de rest van m'n vrienden. Een man heeft hier vrienden om zich heen nodig, nietwaar jongens? Te veel avonturiers en landpikkers die proberen te stelen wat ons rechtens toebehoort, en dan zeggen dat wij geen recht hebben op ons eigen land, alleen maar omdat wij de oorlog hebben uitgevochten en zij niet. Ik noem het lafaards en dieven.'

'Je bedoelt lui zoals Prendergast?' Een van de mannen plantte zijn ellebogen op de splinterige houten bar en trok zijn schouders op. 'Verrek, Milt, je weet toch ook wel dat Jack Prendergast een dief is, die begonnen is met 't stelen van het vee van anderen, terwijl die bezig waren een oorlog uit te vechten. Dat weet jij net zo goed als ik en de rest van de jongens hier.'

De man die ze Milt hadden genoemd hief zijn glas op en goot de inhoud naar binnen, om het meteen weer over de bar te schuiven voor een volgende. Met stemverheffing zei hij: 'Prendergast is niet alleen een dief, maar ook een lafaard, die revolverhelden hier naar toe laat komen om zijn smerige werk op te knappen.' Plotseling gingen zijn ogen naar de grote man die zwijgend met zijn borrel aan het andere eind van de bar stond. 'Wel, wel! Ik had niet gezien dat er nog iemand anders hier was, terwijl we zo vrijuit stonden te praten. Het land van avonturiers en overlopers noemen ze dit deel van 't land, om nog maar te zwijgen over schorpioenen en ratelslangen. Daar hoor jij toch niet bij, is 't wel, maat?'

Milt Kehoe's uitdagende blik werd zonder te knipperen door blauwe ogen opgevangen, koude maar ook oplettende ogen want Steve had de vijandigheid in dit lokaal aangevoeld en was op zijn hoede.

'Ik ben hier alleen maar op doorreis ... maat.' Hij wachtte net lang genoeg met dat 'maat' om het beledigend te laten klinken, en het lange gezicht van Milt Kehoe werd rood.

'We krijgen hier niet al te veel mensen die zomaar op doorreis zijn, behalve koeien en stof en vuil... te veel vuil. 't Meeste is afkomstig van gehuurde schutters.' Hij wachtte even en voegde er insinuerend aan toe: 'Maar jij zou nooit partij kiezen voor dat smerige zootje, niet? Ik wed dat jij een Johnny Reb bent geweest, net als wij.'

'Ik ben in de oorlog niet aan vechten toegekomen,' zei de vreemdeling met een bedrieglijk zachte, vlakke stem, en hij voegde eraan toe: 'Dat is anders wel lang geleden, hè? En ik ben op 't ogenblik ook helemaal niet in de stemming voor 't vechten van wat voor soort oorlog dan ook.'

Zonder haast dronk hij zijn glas leeg en liet een geldstuk over de bar rollen voor hij zich oprichtte en langs de van zijn stuk gebrachte Milt Kehoe heen liep. Hij merkte ironisch op dat behalve de bejaarde pianist iedereen op zijn plaats vastgevroren leek en opgehouden was met wat hij aan het doen was om te kijken. Het angstig uitziende dansmeisje dat ze Lottie genoemd hadden, keek met grote ogen naar Steve en hij tikte aan zijn hoed toen hij met afgemeten stappen langs haar kwam op weg naar de klapdeuren. Om een of andere reden was hier een stel bange, boze mensen, en hij kreeg het gevoel dat ze hem ergens heen wilden hebben...

'Ik weet niet hoe 't met jou is, Milt, maar ik kan zo'n smerige, gehuurde sluipschutter op een kilometer afstand ruiken!' De jonge, opgewonden stem was die van de jonge man met de blonde baard, die Lottie Jared Cady had genoemd.

Steve herkende de nerveuze en opgewonden klank in die jonge stem en bleef even staan met een inwendige zucht, terwijl Cady uitdagend doorging: 'Zonder die schietijzers zijn ze nergens - hebben jullie dat gemerkt, jongens? Zelfs niet mans genoeg om zich om te draaien naar mij toe.' Een met felle precisie gesmeten fles vloog langs Steve's hoofd en viel voor zijn voeten te pletter, zodat hij bleef staan. Hij hoorde Cady's opgewonden gegrinnik.

'Moet je zien, Milt, hij gaat er vandoor, wedden? Betaalt zelfs niet voor die fles whisky die hij mij heeft laten breken.'

Ach barst, dacht Steve en draaide zich langzaam om naar de jonge man, die met getrokken revolver op hem afkwam.

'Oprapen, maat. Bert houdt ervan de tent schoon te hebben.'

De ogen van de vreemdeling waren vlak en koel, zelfs terwijl hij naar de revolver keek en toen naar de grinnikende man die hem vasthield. Jared Cady zag dat en het had een waarschuwing voor hem moeten zijn, maar met al zijn vrienden achter zich voelde hij zich dapper genoeg om een beroepsrevolverheld uit te dagen. Hij zei luid: 'Vooruit... ik zei oprapen! Ieder stukje glas. Waar wacht je nog op?' Er knalde een schot aan de voeten van de vreemdeling en Lottie smoorde een gil, maar de vreemdeling vertrok geen spier. 'En als je daar klaar mee bent, zal ik je die revolvers afpakken en je een pak op je donder geven.' Het gelach van Cady klonk hoog en gespannen, en zijn heen en weer schietende ogen vroegen om goedkeuring aan de anderen terwijl hij snauwde: 'Als je niet opschiet kan ik natuurlijk ook eerst een gat in je schieten. Vooruit. Bert zei zo pas nog dat hij een nieuwe schoonmaker nodig had ...' Hij maakte een dreigende beweging met de loop van zijn revolver en voelde zich uitgelaten toen de vreemdeling zijn schouders ophaalde en er echt heel tam en berustend uitzag. Hij begon werkelijk te bukken... en toen schoot zijn hand omhoog, bliksemsnel en venijnig.

Cady gaf een gil en greep naar zijn pols terwijl de revolver uit zijn hand viel. 'Schoft! Je hebt m'n pols gebroken ...'

Bijna huilend van pijn en woede liet hij zijn andere arm uitschieten, maar de vreemdeling bewoog zich sneller, en zeer efficiënt. Een arm naar de hals, een stoot in de maag. Jared Cady viel boerend en kreunend tegen de bar, en in de daarop volgende stilte kwam de vreemdeling met de blauwe ogen overeind en keek zonder uitdrukking om zich heen.

'Gezellige tent heb je hier, dat wel,' zei hij tegen de verbijsterd toekijkende barkeeper en stak een sigaar op. De tweede munt die hij over de bar schoot kwam tegen de buik van de baas terecht en rolde onder de toonbank.

Ditmaal kwam hij zonder incidenten buiten, waar het, nu de zon weg was, opeens koud en pikdonker was. Steve trok aan de slechte sigaar. Hij liet hem vallen toen hij opeens voelde dat er iets mis was. Instinct misschien; een waarschuwing van de uiteinden van zijn zenuwen. Binnensmonds vloekend liet hij zich opzij vallen en zijn revolver was uit de holster en schoot nagenoeg op hetzelfde moment. Maar nu was het alsof de schoten van alle kanten op hem afkwamen; hij voelde een been onder zich samenklappen, terwijl hij koel richtte en de lantaarns uitschoot. Geen tijd nu om bij te laden, zelfs niet om te denken. Puur in een reflex mikte Steve op iedere straal vuur die in de duisternis te zien was, terwijl hij voelde hoe de kogels in zijn lijf sloegen en hem achteruit duwden, en hij probeerde overeind te blijven met de muur achter zich als steun.

Een schot van achter de waterbak trof hem in de zij en smakte hem weer tegen de muur, vallend en hardop vloekend. En terwijl hij zijn lichaam al schietend dwong tot omkeren voelde hij beweging achter zich en probeerde hij wanhopig opnieuw om te draaien en te schieten, maar hij voelde hoe zijn linkerarm verlamd en nutteloos werd. Hij had nu nog maar één revolver - en hoeveel kogels?

De deur van de bar ging open en Jared Cady kwam fier naar buiten met een revolver op hem gericht.

'Schoft, aan jou zal ik voorgoed een eind maken.'

Steve bracht zijn revolver omhoog en merkte dat hij weer was gevallen en niet meer op kon staan. Hij dacht dat hij de trekker overhaalde, maar was er niet zeker van, want opeens begon alles te vervagen en zijn lichaam reageerde niet meer op de dringende signalen van zijn geest. Er klonk een enorm gedonder, dat in zijn hoofd leek te ontploffen en hem draaiend in een vrije val door de ruimte bracht- heel langzaam draaiend en draaiend, zwevend, en een laatste vluchtige gedachte voordat alles zwart werd: 'Christus, ik ga dood ...' Toen niets meer.



Toen het kwaadaardige gekraak en gedonder van de revolvers was opgehouden, leek de daarop volgende stilte bijna pijnlijk voor oren die nog vol geluid zaten. Plotseling klonk er een gerammel van wielen toen er een wagentje de straat in kwam rijden, en met dat lawaai kwam de opgekropte spanning tot ontlading. Nu klonken er stemmen - geschreeuw, verklaringen, bevelen.

'Hou op met schieten, verdomde idioten, en laten we zorgen dat we hier wegkomen. We hebben hem ...'

'Hé! Hij heeft Murphy te pakken gekregen! En Jared ...'

Als een vertraagd voetlicht kwam er een smalle, wassende maan van achter de bergen te voorschijn en toen was te zien dat het wagentje bestuurd werd door een vrouw, bleek en geschrokken, met wapperende, donkere haren onder de witte sjaal die ze tegen de wind had gedragen.

'Wat is er gebeurd? Vertel me in godsnaam wat er is gebeurd! Jared ...'

'Jared heeft geen schijn van kans gehad, Lizzie. Het spijt me. 't Was een vreemdeling, een van die gehuurde moordenaars van Prendergast. Hij zocht ruzie en begon meteen te schieten. Het spijt me ...'

'Hé! Laten we die lichamen van de straat halen voordat de sheriff wakker wordt. Sorry, maar we hebben je wagentje nodig, Lizzie. Bert...'

'Zeker, Milt. Ik zal voor alles hier zorgen en Doe meteen naar de hoeve van Cady sturen. De sheriff hoeft er geen barst van te weten.'

'Je had niet hierheen moeten komen, Lizzie. Het spijt me echt. Hier, geef mij die teugels maar.'

Een stevig gebouwde man op leeftijd was naast de radeloze jonge vrouw gaan zitten en hield met zijn sterke handen de plotseling weerspannige paarden in bedwang, die snoven en steigerden bij het ruiken van vers bloed.

'Jared?' zei ze opnieuw, klagend, en legde toen snikkend haar gezicht tegen zijn schouder. Oude veren zakten piepend door onder het gewicht van de lichamen, die door plotseling bereidwillige handen naar binnen werd getild, en het bloed stroomde over de kromme planken.

'Wat doen we met hem? 't Liefst zou ik hem voor de roofvogels laten liggen; hij heeft Jared en Tom en Blackie te grazen genomen '

'We nemen hem ook mee. We willen niet dat Prendergast er nu meteen al achter komt. Geef z'n karkas maar hier, Pete. Morgen kunnen we hem wel voor de buizerds gooien.'



Het was meer dan een uur rijden naar de hoeve van Cady en tegen die tijd had de vrouw, Elizabeth Cady, droge ogen en een strak gezicht.

'Ik wist dat er iets verkeerd zou gaan. Ik smeekte Jared om niet naar de stad te gaan, en nadat hij weggegaan was hield ik dat gevoel... Hij had Fidelito niet mee moeten nemen; dat was niets voor een klein jongetje om te zien ... o God.'

'Stil nou maar, Lizzie, stil. Er komen vanavond wel een paar van de vrouwen bij je zitten. Ik weet dat het moeilijk is ...'

'Jared had geen schijn van kans. Niet één van de jongens die hij te grazen heeft genomen. Snel was hij, dat is zeker. Vraag me af wat Prendergast hem betaalde.'

Er was nog wel meer om zich over te verwonderen toen ze aangekomen waren bij het huis, en een paar van de mannen die bezig waren met het lossen van de gruwelijke lading ontdekten, dat er althans één nog leefde - de gehuurde moordenaar van Prendergast.

'De schoft haalt nog adem, maar ik zal barsten als ik snap hoe.' Milt Kehoe klonk geïrriteerd. 'Ik zal er meteen een eind aan maken. Zo ...'

'Nee!' Hij draaide zich verbaasd om toen de koude stem van Elizabeth Cady hem tegenhield met zijn revolver al getrokken en in de aanslag.

'Maar Lizzie ...'

'Nee...' zei ze opnieuw met die doods klinkende stem, die harder werd onder de blikken die ze allemaal op haar richtten, sommige ogen medelijdend, andere nieuwsgierig. 'Als hij leeft en Doe kan hem weer oplappen, dan moet hij hangen. Voor moord!'