Vertrek

‘Vertel eens een verhaaltje,’ zegt Alba, die als koude gekookte pasta tegen me aan kleeft.

Ik sla mijn arm om haar heen. ‘Wat voor verhaaltje?’

‘Een leuk verhaaltje. Over jou en mama, toen mama nog klein was.’

‘Hmm. Goed. Er was eens…’

‘Wanneer was dat?’

‘Op alle tijden tegelijk. Heel lang geleden, en nu.’

– Audrey Niffenegger, De vrouw van de tijdreiziger

Het zwaard van de Fluiter had een diepe snee in Resa’s arm gemaakt, maar Brianna had veel van haar moeder geleerd, al zong ze liever voor de Lelijke dan dat ze op een stenig veldje kruiden verbouwde. ‘Die arm geneest wel weer,’ zei ze toen ze de wond verbond. Maar de vogel zou Resa nooit meer verlaten. Tovertong wist dat net zo goed als Stofvinger.

De Fluiter had zijn best gedaan om de Vlaamse Gaai achter zijn heer aan de dood in te jagen. Hij had hem verwond aan zijn schouder en linkerarm, maar uiteindelijk was alleen hijzelf achter Adderkop aan gegaan, en Stofvinger gaf zijn lichaam aan het vuur, net als dat van de Zilvervorst.

Terwijl Adderkop en de Fluiter tot as vergingen stond Violante met een bleek gezicht naast Tovertong. Ze zag er heel jong uit, verloren als een kind, alsof ze in de kuil een paar jaren was kwijtgeraakt, en toen ze het vuur uiteindelijk de rug toekeerde zag Stofvinger haar voor het eerst een arm om haar zoon heen slaan – haar vreemde zoon die hen allemaal had gered maar die nog steeds niemand aardig vond. Zelfs Tovertong met zijn weke hart verging het niet anders (Stofvinger zag het aan zijn gezicht), al schaamde hij zich er nog zo voor.

Van Violantes kindsoldaten waren er nog een stuk of tien in leven; ze vonden ze in de kuilen onder de burcht. De soldaten van Adderkop waren allemaal weg, net als de Witte Vrouwen. Alleen de verlaten tenten stonden nog op de oever van het meer, net als de zwarte koets en een stel paarden zonder ruiter. Jacopo beweerde dat de mensenetende vissen van zijn overgrootvader uit het meer opgedoken waren en zich te goed hadden gedaan aan een paar mannen die over de brug probeerden te vluchten. Tovertong en Violante geloofden er geen woord van, maar Stofvinger liep de brug op en vond op de natte stenen glinsterende schubben, zo groot als lindebladeren. Daarom verlieten ze de Burcht in het Meer door de tunnel waardoor de Fluiter binnengekomen was.

Het sneeuwde toen ze op de oever naar buiten stapten, en achter hen verdween de burcht tussen de wervelende vlokken, loste op in het wit. Om hen heen was het doodstil, alsof de woorden op waren, alsof alles verteld was wat er in deze wereld te vertellen viel. Stofvinger vond Orpheus’ sporen in de bevroren modder op de oever, en Tovertong keek naar de bomen waartussen ze verdwenen alsof hij Orpheus’ stem vanbinnen nog hoorde.

‘Ik wou dat hij dood was,’ zei hij zacht.

‘Heel verstandig,’ antwoordde Stofvinger. ‘Helaas is het te laat om je wens te vervullen.’ Toen de Fluiter dood was had hij naar Orpheus gezocht, maar zijn kamer was leeg geweest, net als die van Klein Duimpje. De wereld was zo licht op deze koude ochtend. Er was zo’n last van hun schouders gevallen. Maar de duisternis bleef en zou haar deel van het verhaal verder vertellen.

Ze vingen de paarden die door de mannen van Adderkop waren achtergelaten. Tovertong had haast, al was hij verzwakt door zijn verwondingen. Laten we op zijn minst onze dochters redden.

‘De Zwarte Prins heeft heus wel op Meggie gepast,’ zei Stofvinger, maar onderweg naar het zuiden week de bezorgdheid niet van zijn gezicht.

Ze vormden een stil gezelschap, elk van hen gevangen in eigen gedachten en herinneringen. Alleen Jacopo, veeleisend als hij was, liet af en toe zijn heldere stem horen: ‘Ik heb honger.’ ‘Ik heb dorst.’ ‘Zijn we er al?’ ‘Denk je dat Krielhaan de kinderen en de rovers doodgemaakt heeft?’ En al klonk ze vaak afwezig, zijn moeder gaf hem elke keer antwoord. De Burcht in het Meer had een band tussen hen gesmeed, van gedeelde angst en gruwelijke herinneringen, en de sterkste schakel was misschien wel dat Jacopo had gedaan waarvoor zijn moeder naar de burcht was gekomen. Adderkop was dood, maar Stofvinger wist zeker dat Violante haar vader toch tot aan het eind van haar leven als een schaduw achter zich aan zou slepen – en waarschijnlijk wist de Lelijke dat inmiddels zelf ook.

Zo nam Tovertong ook de Vlaamse Gaai met zich mee. Het was net alsof hij naast hem reed, en Stofvinger vroeg zich voor de zoveelste keer af of die twee niet toch gewoon twee kanten van dezelfde man waren. Wat het antwoord ook was, de boekbinder hield net zoveel van deze wereld als de rover.

De eerste nacht dat ze hun kamp opsloegen, onder een boom die wollige gele bloemen van kale takken liet regenen, kwam de zwaluw terug. Hoewel Resa de laatste zaadjes in het meer had gegooid veranderde ze in haar slaap en vloog naar de bloeiende takken, waar het maanlicht haar veren zilver kleurde. Toen hij haar daarboven zag zitten maakte Stofvinger Tovertong wakker, en samen wachtten ze onder de boom tot de zwaluw met de ochtend naar beneden kwam en tussen hen in weer in een vrouw veranderde.

‘Wat gebeurt er nu met het kind?’ vroeg ze bang.

En Tovertong antwoordde: ‘Het zal dromen dat het vliegen kan.’

Zoals de boekbinder van de rover bleef dromen en de rover van de boekbinder en Vuurdanser voor altijd van de vlammen, en van de speelvrouw die net zo kon dansen als het vuur. Misschien was deze wereld dan toch wel van dromen gemaakt, en had een oude man er alleen maar de woorden voor gevonden.

Resa huilde toen ze bij de grot aankwamen en zagen dat hij verlaten was, maar voor de ingang ontdekte Stofvinger het teken van de Krachtpatser: een vogel, met roet op de rots getekend. Eronder lag een boodschap begraven die Doria kennelijk voor zijn grote broer had achtergelaten. Stofvinger had wel eens gehoord van de nestenboom die Doria beschreef, maar hij had hem nooit met eigen ogen gezien.

Ze hadden twee dagen nodig om de boom te vinden. Stofvinger zag de reus als eerste. Hij greep de teugels van Tovertongs paard en Resa sloeg geschrokken een hand voor haar mond. Violante keek naar de reus als een betoverd kind.

In zijn hand had hij Roxane, alsof ook zij in een vogel veranderd was. Brianna werd bleek toen ze haar moeder tussen die enorme vingers zag zitten, maar Stofvinger sprong van zijn paard en stapte op de reus af.

De Zwarte Prins stond tussen de machtige benen, de beer naast hem. Hinkend kwam hij Stofvinger tegemoet, maar hij zag er gelukkiger uit dan hij in lange tijd geweest was.

‘Waar is Meggie?’ vroeg Tovertong toen de Prins ook hem omarmde, en Baptista wees omhoog naar de boom. Stofvinger had nog nooit zo’n boom gezien, zelfs niet in het woeste hart van het Woud zonder Wegen, en hij wilde meteen naar de nesten en de met ijsbloemen bedekte takken, waar de vrouwen en kinderen als vogeltjes op zaten.

Meggies stem riep de naam van haar vader. Tovertong rende haar tegemoet toen ze zich aan een touw naar beneden liet zakken, met een vanzelfsprekendheid alsof ze haar hele leven al in bomen woonde. Stofvinger draaide zich om en keek op naar Roxane. Ze fluisterde de reus iets in zijn oor en hij zette haar voorzichtig op de grond, alsof ze breekbaar was. Stofvinger wilde haar naam nooit meer vergeten. Hij zou het vuur vragen om de letters in zijn hart te branden, zodat zelfs de Witte Vrouwen ze niet meer weg konden poetsen: Roxane. Stofvinger hield haar vast en de reus keek op haar neer met ogen die alle kleuren van de wereld leken te weerkaatsen.

‘Kijk eens om,’ fluisterde Roxane, en Stofvinger zag hoe Tovertong zijn dochter omhelsde en de tranen van haar gezicht veegde. Hij zag de boekenvreetster – bij alle feeën, waar kwam die vandaan? – op Resa af lopen; Tullio, die zijn harige gezicht in Violantes rok verborg, de Krachtpatser, die Tovertong bijna platdrukte… en…

Farid.

Hij stond een eindje verderop en groef met zijn tenen in de verse sneeuw. Hij liep nog steeds op blote voeten, en was hij nou gegroeid of niet?

Stofvinger ging naar hem toe. ‘Ik zie dat je goed voor Roxane gezorgd hebt,’ zei hij. ‘Gehoorzaamde het vuur je toen ik weg was?’

‘Het gehoorzaamt me altijd!’ Ja, hij was inderdaad groter geworden. ‘Ik heb met Roetvogel gevochten.’

‘Kijk eens aan.’

‘Mijn vuur heeft het zijne verteerd.’

‘Echt waar?’

‘Ja! Ik ben op de reus geklommen en heb het vuur op hem neer laten regenen. En toen heeft de reus zijn nek gebroken.’

Stofvinger lachte, en Farid lachte terug. ‘Moet je… moet je nu weer weg?’ Hij keek zenuwachtig rond, alsof hij bang was dat de Witte Vrouwen al stonden te wachten.

‘Nee,’ antwoordde Stofvinger, weer met een lach. ‘Nee, nu een tijdje niet.’

Farid. Hij zou het vuur vragen ook zijn naam in zijn hart te griffen. Roxane. Brianna. Farid. En Gwen natuurlijk.

 

   

Nacht van inkt
titlepage.xhtml
text_part0000.html
text_part0001.html
text_part0002.html
text_part0003.html
text_part0004.html
text_part0005.html
text_part0006.html
text_part0007.html
text_part0008.html
text_part0009.html
text_part0010.html
text_part0011.html
text_part0012.html
text_part0013.html
text_part0014.html
text_part0015.html
text_part0016.html
text_part0017.html
text_part0018.html
text_part0019.html
text_part0020.html
text_part0021.html
text_part0022.html
text_part0023.html
text_part0024.html
text_part0025.html
text_part0026.html
text_part0027.html
text_part0028.html
text_part0029.html
text_part0030.html
text_part0031.html
text_part0032.html
text_part0033.html
text_part0034.html
text_part0035.html
text_part0036.html
text_part0037.html
text_part0038.html
text_part0039.html
text_part0040.html
text_part0041.html
text_part0042.html
text_part0043.html
text_part0044.html
text_part0045.html
text_part0046.html
text_part0047.html
text_part0048.html
text_part0049.html
text_part0050.html
text_part0051.html
text_part0052.html
text_part0053.html
text_part0054.html
text_part0055.html
text_part0056.html
text_part0057.html
text_part0058.html
text_part0059.html
text_part0060.html
text_part0061.html
text_part0062.html
text_part0063.html
text_part0064.html
text_part0065.html
text_part0066.html
text_part0067.html
text_part0068.html
text_part0069.html
text_part0070.html
text_part0071.html
text_part0072.html
text_part0073.html
text_part0074.html
text_part0075.html
text_part0076.html
text_part0077.html
text_part0078.html
text_part0079.html
text_part0080.html
text_part0081.html
text_part0082.html
text_part0083.html
text_part0084.html
text_part0085.html
text_part0086.html
text_part0087.html
text_part0088.html
text_part0089.html