De hand van de dood

De dood is groot.

Wij zijn de zijne

en lachen, tanden bloot.

Dan, midden in het leven

(denken wij soms),

huilt de dood even

midden in ons.

– Rainer Maria Rilke, Schluszstück

Minerva maakte heerlijke soep. Meggie had hem vaak gegeten toen ze nog bij Fenoglio woonde, en uit haar dampende kom steeg zo’n lekkere geur op dat de grote, kille grot haar zowaar even een echt thuis toescheen. ‘Toe Meggie, eet nou eindelijk eens wat!’ had Resa gezegd. ‘Ik heb net zo weinig trek als jij, maar je vader schiet er niets mee op als wij van bezorgdheid verhongeren.’

Nee, dat was zo. Toen ze Farid die ochtend gevraagd had om de vuurbeelden nog een keer voor haar op te roepen waren de vlammen blind gebleven. ‘Je kunt ze nu eenmaal niet dwingen!’ had Farid geërgerd gemompeld, terwijl hij de as weer in de buidel deed. ‘De vlammen willen spelen, dus moet je ze wijsmaken dat je eigenlijk niets van ze wilt. Maar hoe moet ik dat voor elkaar krijgen als jij naar ze zit te staren alsof het een kwestie is van leven of dood?’

Wat was het anders? Zelfs de Zwarte Prins maakte zich zorgen om Mo. Hij had besloten om Violante met een paar mannen naar de Burcht in het Meer te volgen. Hij was van plan de volgende dag al te vertrekken, maar Resa en Meggie zou hij niet meenemen. ‘Natuurlijk niet,’ had haar moeder bitter opgemerkt. ‘Dit is een mannenwereld.’

Meggie pakte de houten lepel die Doria voor haar gesneden had (het was een prima lepel) en roerde lusteloos in haar soep. Jaspis keek begerig haar kant op. Natuurlijk. Glasmannetjes lustten graag menseneten, al was het niet goed voor ze. Farid was terug, maar toch bracht Jaspis steeds meer tijd met Doria door. Dat verbaasde Meggie niet; Farid was allesbehalve spraakzaam sinds Stofvinger hem opnieuw weggestuurd had. Een groot deel van de tijd dwaalde hij rusteloos door de bergen of probeerde hij de beelden in het vuur op te roepen.

Roxane had tot nu toe maar één keer in de vlammen gekeken. ‘Dank je wel,’ had ze daarna koel tegen Farid gezegd. ‘Maar ik luister toch liever naar mijn hart. Dat vertelt me altijd of het goed met hem gaat.’

‘Zie je nou! Heb ik het Stofvinger niet gezegd?’ had Farid gemopperd. ‘Waarom heeft hij me naar haar toe gestuurd? Ze heeft me niet nodig. Als ze kon zou ze me wegtoveren!’

Doria hield Jaspis een lepel voor.

‘Je moet hem niets geven!’ zei Meggie. ‘Het is niet goed voor hem. Vraag het hem zelf maar!’ Ze mocht Jaspis graag. Hij was een stuk aardiger dan Rozenkwarts, die niets liever deed dan mopperen en ruziemaken met Fenoglio.

‘Ze heeft gelijk,’ mompelde Jaspis schuldbewust, maar hij snuffelde met zijn puntneusje aan de verboden soep alsof hij zijn glazen lijfje in elk geval met de geur wilde vullen. De kinderen om Meggie heen begonnen te giechelen. Ze hielden allemaal van het glasmannetje. Doria moest hem vaak uit hun kleine handjes redden. Op de marter waren ze al even dol, maar Sluiper hapte en blies als al die kinderliefde hem te gortig werd. Het glasmannetje kon zich moeilijk verdedigen tegen mensenvingers.

De soep rook heerlijk. Meggie stak haar lepel in haar kom – en trok haar hoofd in toen de ekster die op Gekko was af gekomen op haar schouder landde. De vogel leek intussen net zo thuis in de grot als Sluiper en de beer, maar Meggies moeder had het niet zo op het dier.

‘Wegwezen jij!’ Resa joeg de ekster van Meggies schouder.

De vogel schreeuwde boos en pikte met zijn snavel naar haar. Meggie schrok zo dat ze hete soep op haar handen morste.

‘Sorry.’ Resa veegde met de zoom van haar jurk de soep van haar vingers. ‘Ik kan die vogel niet uitstaan. Misschien omdat hij me zo aan Mortola doet denken.’

Natuurlijk, Ekster. Meggie had al in geen tijden meer aan Capricorno’s moeder gedacht, maar zij had er dan ook niet bij gestaan toen Mortola op Mo schoot, zoals Resa.

‘Het is maar een vogel,’ zei ze. In gedachten was ze alweer ver weg, haar vader achterna. Ze had in Fenoglio’s boek maar een paar woorden over de Burcht in het Meer gevonden: Diep in de bergen, midden in een meer… Een eindeloze brug over zwart water. Zou Mo daar op dit moment overheen rijden? Als Resa en zij nu eens gewoon achter de Zwarte Prins aan gingen? Hoor je me, Meggie? Wat er ook gebeurt, jullie mogen niet achter me aan komen! Beloof het me!

Resa wees naar de kom op haar schoot. ‘Meggie, toe! Eet nou.’

Maar Meggie draaide zich om naar Roxane, die haastig tussen de etende kinderen door holde. Haar mooie gezicht was doodsbleek; zo had Meggie haar sinds Stofvinger terug was niet meer gezien.

Resa kwam geschrokken overeind en pakte Roxane bij een arm. ‘Wat is er gebeurd? Is er nieuws? Hebben jullie iets van Mo gehoord? Je moet het me vertellen!’

Roxane schudde haar hoofd. ‘De Prins…’ Meggie kon horen hoe bang ze was. ‘Het gaat niet goed met hem, en ik weet niet wat het is. Hij heeft vreselijke krampen. Ik heb wat knollen bij me die misschien helpen.’ Ze wilde weer verder, maar Resa hield haar tegen.

‘Krampen? Waar is hij?’

Meggie hoorde de beer al van verre janken. Ze drongen langs de Krachtpatser, die er als een radeloos kind bij stond. Baptista was er ook, Hinkepoot, Elfenschrik… De Zwarte Prins lag op zijn rug op de grond. Minerva zat op haar knieën naast hem en probeerde iets in zijn mond te gieten, maar hij kronkelde van de pijn, drukte zijn handen tegen zijn buik en hapte naar lucht. Het zweet stond op zijn voorhoofd.

‘Beer, wees eens stil!’ kreunde hij. De woorden kwamen hortend over zijn lippen. Van de pijn had hij ze tot bloedens toe stukgebeten. Maar de beer bleef janken en snuiven alsof zijn eigen leven op het spel stond.

‘Laat me erdoor!’ Resa duwde iedereen aan de kant, ook Minerva, en nam het gezicht van de Prins tussen haar handen.

‘Kijk me aan!’ zei ze. ‘Kom op, kijk me aan!’

Ze veegde het zweet van zijn voorhoofd, keek hem in de ogen.

Roxane kwam terug met de knollen, en de ekster streek neer op de schouder van Gekko.

Resa staarde naar de vogel.

‘Krachtpatser,’ zei ze, zo zachtjes dat alleen Meggie haar kon horen. ‘Vang die vogel.’

De ekster draaide met zijn kopje, terwijl de Zwarte Prins lag te kronkelen in Minerva’s armen.

De Krachtpatser keek Resa met betraande ogen aan en knikte, maar toen hij een stap in de richting van Gekko zette vloog de ekster op en ging vlak onder het dak van de grot op een richel zitten.

Roxane knielde naast Resa.

‘Hij is bewusteloos,’ zei Minerva. ‘En moet je zien hoe oppervlakkig hij ademt!’

‘Ik heb dit soort kramp eerder gezien.’ Resa’s stem trilde. ‘De besjes die het veroorzaken zijn donkerrood en niet veel groter dan een speldenknop. Mortola gebruikte ze altijd graag, want je kunt ze makkelijk door het eten mengen en ze zorgen voor een heel pijnlijke dood. Vlak buiten de grot staan twee bomen met die besjes! Ik heb de kinderen er meteen voor gewaarschuwd.’ Weer keek ze naar de ekster.

‘Is er geen tegengif?’ Roxane stond op. De Zwarte Prins lag er voor dood bij, en de beer duwde met zijn snuit in zijn zij, jammerend als een mens.

‘Jawel. Een plant met kleine witte bloemetjes die naar rotte eieren ruiken.’ Resa zat nog steeds naar de vogel te kijken. ‘De wortel van die plant zwakt de werking van de besjes af.’

‘Wat is er met hem?’ Fenoglio wurmde zich ontdaan tussen de vrouwen door, Elinor kwam vlak achter hem aan. De hele ochtend hadden ze in Fenoglio’s hoekje zitten ruziën over wat goed en wat minder was aan zijn verhaal. Zodra er iemand in de buurt kwam begonnen ze als een stelletje samenzweerders te fluisteren. Alsof ook maar één van de kinderen of de rovers had kunnen begrijpen wat ze bespraken.

Elinor sloeg geschrokken een hand voor haar mond toen ze de Zwarte Prins roerloos op de grond zag liggen. Ze bekeek hem ongelovig, alsof ze halverwege een boek had ontdekt dat het een misdruk was.

‘Vergiftigd.’ De Krachtpatser kwam met gebalde vuisten overeind. Zijn gezicht was donkerrood aangelopen, wat normaal alleen gebeurde als hij dronken was. Hij greep Gekko bij zijn magere nek en schudde hem als een lappenpop door elkaar. ‘Was jij dat?’ gromde hij. ‘Of was het Grijper? Zeg op, of ik sla het uit je! Ik breek alle botten in je lijf, tot je net zo ligt te kronkelen als hij!’

‘Laat hem los!’ riep Roxane boos. ‘Daar is de Prins nu niet mee geholpen!’

De Krachtpatser liet Gekko los en begon te snikken. Minerva sloeg haar armen om hem heen. En Resa bleef maar naar die ekster kijken.

‘De plant die je beschrijft klinkt als doodsknop,’ zei Roxane tegen haar, terwijl Gekko hoestend zijn hals masseerde en de Krachtpatser met de grofste scheldwoorden bestookte. ‘Dat is heel zeldzaam. En als het hier al groeit, dan is het door de kou nu allang afgestorven. Is er niet iets anders?’

De Zwarte Prins kwam weer bij. Hij probeerde zich op te richten, maar liet zich kreunend weer zakken. Baptista knielde naast hem en keek Roxane smekend aan. Ook de Krachtpatser liet zijn behuilde ogen als een bedelende hond op haar rusten.

‘Kijk me niet allemaal zo aan!’ riep ze. Meggie hoorde de wanhoop in haar stem. ‘Ik kan niets voor hem doen! Probeer hem die braakwortel te geven,’ zei ze tegen Minerva. ‘Dan ga ik doodsknopwortel zoeken, ook al heeft het weinig zin.’

‘Braakwortel maakt het alleen maar erger,’ zei Resa toonloos. ‘Geloof me. Ik heb het vaak genoeg zien gebeuren.’

Hijgend van de pijn verborg de Zwarte Prins zijn gezicht in Baptista’s schoot. Toen werd zijn lichaam opeens slap, alsof hij de strijd verloren had. Roxane knielde vlug naast hem, hield haar oor tegen zijn borst en een hand voor zijn mond. Meggie proefde tranen op haar lippen, en de Krachtpatser begon als een klein kind te snikken.

‘Hij leeft nog,’ zei Roxane. ‘Maar daarmee is alles gezegd.’

Gekko sloop weg, waarschijnlijk om Grijper verslag uit te brengen. Elinor fluisterde Fenoglio iets in zijn oor. Hij wilde zich boos omdraaien, maar Elinor hield hem tegen en begon op hem in te praten. ‘Stel je niet zo aan!’ hoorde Meggie haar fluisteren. ‘Natuurlijk kun je dat wel! Wou je hem dan zomaar laten sterven?’

Niet alleen Meggie had die laatste woorden verstaan; de Krachtpatser droogde verward zijn tranen. De beer stak jammerend zijn snuit onder de rug van zijn baasje. Fenoglio bleef even naar de bewusteloze Prins staan kijken, toen stapte hij aarzelend op Roxane af.

‘Die… eh… plant, Roxane…’

Elinor ging vlak achter hem staan, alsof ze wilde kunnen horen of hij het wel goed zei. Fenoglio keek geërgerd om.

‘Ja?’ vroeg Roxane.

‘Vertel daar eens wat meer over. Waar groeit die? Hoe hoog wordt hij?’

‘Hij houdt van vocht en schaduw, maar waarom vraag je dat? Ik zei toch al, ze zijn allang kapotgevroren.’

‘Kleine witte bloemetjes. Schaduw en vocht.’ Fenoglio streek over zijn vermoeide gezicht. Toen draaide hij zich resoluut om en pakte Meggie bij haar arm.

‘Kom mee!’ fluisterde hij. ‘We moeten snel zijn.’

‘Vocht en schaduw,’ mompelde hij, Meggie achter zich aan trekkend. ‘Goed, als ze voor de ingang van een koboldgrot groeien, beschermd door de warme damp die eruit komt omdat de kobolds er hun winterslaap houden… Ja, dat zou kunnen. Ja!’

De grot was zo goed als leeg. De vrouwen hadden de kinderen mee naar buiten genomen, waar ze de pijnkreten van de Prins niet konden horen. Alleen de rovers zaten in kleine groepjes zwijgend naar elkaar te kijken, alsof ze zich afvroegen wie van hen geprobeerd had hun hoofdman te vergiftigen. Grijper zat met Gekko bij de ingang en beantwoordde Meggies blik met zo’n kwaad gezicht dat ze vlug een andere kant op keek.

Maar Fenoglio ontweek zijn blik niet. ‘Ik ben benieuwd of het Grijper was!’ zei hij zachtjes. ‘Heel benieuwd.’

‘Als iemand dat zou moeten weten, dan ben jij het!’ fluisterde Elinor, die achter hen aan gekomen was. ‘Wie heeft die vreselijke kerel anders verzonnen?’

Fenoglio draaide zich als door een wesp gestoken om. ‘Luister eens, Loredan! Tot nu toe heb ik geduld met je gehad omdat je Meggies tante bent…’

‘Oudtante,’ verbeterde Elinor droog.

‘Ook goed. Ik heb je niet voor dit verhaal uitgenodigd, dus bespaar me voortaan je commentaar op mijn personages!’

‘O nee?’ Elinors stem schalde nu door de hoge grot. ‘En als ik je daarnet nou eens mijn commentaar bespaard had? Dat door wijn benevelde brein van je was nooit op het idee gekomen om die plant tevoorschijn te schr…’

Fenoglio legde hardhandig een hand op haar mond. ‘Hoe vaak moet ik dat nou nog zeggen?’ siste hij. ‘Geen woord over schrijven, begrepen? Ik heb helemaal geen zin om vanwege een of ander achterlijk vrouwspersoon als tovenaar gevierendeeld te worden.’

‘Fenoglio!’ Meggie trok hem uit alle macht bij Elinor vandaan. ‘De Zwarte Prins! Hij gaat dood!’

Heel even keek Fenoglio haar aan alsof hij het maar smakeloos van haar vond dat ze hem in de rede viel, maar toen trok hij haar zwijgend mee naar zijn slaaphoek. Met een uitgestreken gezicht legde hij een zak wijn aan de kant, waarna hij onder wat kleren een stapeltje papier vandaan haalde dat tot Meggies verbazing al voor een groot deel beschreven was.

‘Verdorie! Waar zit die Rozenkwarts nou weer?’ Mopperend viste Fenoglio een leeg vel papier tussen de beschreven blaadjes vandaan. ‘Vast weer met Jaspis de hort op. Je zet er twee bij elkaar en meteen vergeten ze hun werk en gaan ze achter de glasvrouwtjes in het bos aan. Alsof die zo’n rood aangelopen nietsnut ook maar zien staan!’

Achteloos legde hij de beschreven blaadjes aan de kant. Wat een hoop woorden. Hoe lang was hij alweer aan het schrijven? Meggie probeerde de eerste regel te lezen.

‘Zomaar wat ideetjes,’ bromde Fenoglio toen hij haar zag kijken. ‘Hoe dit allemaal toch nog goed zou kunnen aflopen. Welke rol je vader daarbij speelt…’

Meggies hart maakte een sprongetje, maar Elinor was haar voor.

‘Aha! Jij was dus toch degene die al die dingen over Mortimer schreef: dat hij zich gevangen liet nemen, dat hij op weg ging naar die burcht en dat mijn nicht ’s nachts de ogen uit haar hoofd huilt.’

Fenoglio verstopte het stapeltje papier vlug weer onder zijn kleren. ‘Dat was ik helemaal niet!’ zei hij geprikkeld. ‘En ik heb hem ook niet met de dood laten redekavelen – hoewel ik dat deel van het verhaal eigenlijk wel mooi vind. Ik zeg toch, het zijn zomaar wat ideetjes! Nutteloos gekrabbel dat nergens toe leidt! En wat ik nu ga schrijven zal wel niet veel beter zijn. Maar ik ga het proberen. Als het nu eindelijk eens stil kan zijn! Of willen jullie de Zwarte Prins soms rechtstreeks zijn graf in kletsen?’

Op het moment dat Fenoglio de veer in de inkt doopte hoorde Meggie een geluidje achter zich. Met een verlegen blik in zijn ogen kwam Rozenkwarts achter de steen met Fenoglio’s schrijfspullen vandaan. Achter hem verscheen het lichtgroene gezichtje van een wild glasvrouwtje. Zonder een woord te zeggen holde ze langs Fenoglio en Meggie.

‘Niet te geloven!’ brulde de oude man, zo hard dat Rozenkwarts zijn handen voor zijn oren sloeg. ‘De Zwarte Prins vecht voor zijn leven en jij vermaakt je met een wild glasvrouwtje?’

‘De Prins?’ Rozenkwarts keek zijn baas verschrikt aan. ‘Maar, maar…’

‘Sta niet zo te stotteren, roer liever de inkt!’ bromde Fenoglio, meteen weer wat kalmer. ‘En voor het geval je iets intelligents wilt zeggen als: “Maar de Prins is toch zo’n goed mens” – nou, dat beschermt toevallig in geen enkele wereld tegen de dood, of wel soms?’ Hij doopte de pen zo wild in de inkt dat de spetters in Rozenkwarts’ roze gezicht vlogen, maar Meggie zag de vingers van de oude man trillen. ‘Kom op nou, Fenoglio!’ fluisterde hij. ‘Het is maar een plantje. Dat moet toch lukken!’

Rozenkwarts wachtte gespannen, maar Fenoglio staarde zonder iets te doen naar het lege blaadje voor hem. Hij staarde ernaar als een torero naar de stier.

‘De koboldgrot waar ze groeien ligt vlak bij de plek waar Elfenschrik zijn valstrikken legt!’ mompelde hij. ‘En ze stinken verschrikkelijk, zo verschrikkelijk dat de feeën er met een wijde boog omheen vliegen. Maar de motten zijn er dol op, grijze motten met gespikkelde vleugeltjes, die eruitzien alsof een glasmannetje er piepkleine doodskopjes op getekend heeft. Zie je ze voor je, Fenoglio? Ja!’

Hij zette de pen op het papier, aarzelde – en begon te schrijven.

Nieuwe woorden. Verse woorden. Meggie dacht dat ze het verhaal diep hoorde ademhalen. Eindelijk voedsel, na al die tijd dat Orpheus het alleen maar had volgestopt met Fenoglio’s oude woorden.

‘Zie je nou! Je moet hem gewoon dwingen. Hij is een ouwe luiwammes!’ fluisterde Elinor tegen Meggie. ‘Maar hij kan het nog best, al wil hij dat zelf niet geloven. Zoiets verleer je toch niet? Verleer jij soms hoe je moet lezen?’

Ik weet het niet, wilde Meggie antwoorden. Maar ze zei niets. Haar tong wachtte op Fenoglio’s woorden. Helende woorden. Net als toen, die keer dat ze voor Mo had gelezen.

‘Waarom jankt die beer zo?’ Meggie voelde Farids handen op haar schouders. Hij was vast weer ergens geweest waar de kinderen hem niet konden vinden, om ongestoord het vuur op te roepen, maar aan zijn bedrukte gezicht te zien waren de vlammen ook nu blind gebleven.

‘O nee, daar heb je hem ook weer!’ riep Fenoglio geagiteerd. ‘Waarom hebben Darius en ik eigenlijk al die stenen op elkaar gestapeld? Zodat iedereen gewoon mijn slaapkamer in banjert? Ik heb rust nodig! Het is verdorie een kwestie van leven of dood!’

‘Leven of dood?’ Farid keek Meggie ongerust aan.

‘De Zwarte Prins… hij… hij…’ Elinor deed haar best om kalm te blijven, maar haar stem trilde.

‘Geen woord meer!’ zei Fenoglio zonder op te kijken. ‘Rozenkwarts! Zand!’

‘Zand? Waar moet ik dat vandaan halen?’ riep Rozenkwarts met een schel stemmetje.

‘Aan jou heb ik echt helemaal niets! Waarom denk je dat ik je mee heb gesleept de wildernis in? Omdat je vakantie verdiende en nodig achter de glasvrouwtjes aan moest?’ Fenoglio blies op de vochtige inkt en gaf het velletje met een onzeker gezicht aan Meggie.

‘Laat ze groeien, Meggie!’ zei hij. ‘Een paar laatste genezende plantjes, verwarmd door de adem van slapende kobolds, die nog geplukt kunnen worden voordat de winter ze kapot laat vriezen.’

Meggie keek naar het papier. Daar was het weer, de melodie die haar voor het laatst begroet had toen ze Orpheus naar de Wereld van inkt haalde.

Ja, de woorden gehoorzaamden Fenoglio weer. En zij zou ze leren ademen.

Nacht van inkt
titlepage.xhtml
text_part0000.html
text_part0001.html
text_part0002.html
text_part0003.html
text_part0004.html
text_part0005.html
text_part0006.html
text_part0007.html
text_part0008.html
text_part0009.html
text_part0010.html
text_part0011.html
text_part0012.html
text_part0013.html
text_part0014.html
text_part0015.html
text_part0016.html
text_part0017.html
text_part0018.html
text_part0019.html
text_part0020.html
text_part0021.html
text_part0022.html
text_part0023.html
text_part0024.html
text_part0025.html
text_part0026.html
text_part0027.html
text_part0028.html
text_part0029.html
text_part0030.html
text_part0031.html
text_part0032.html
text_part0033.html
text_part0034.html
text_part0035.html
text_part0036.html
text_part0037.html
text_part0038.html
text_part0039.html
text_part0040.html
text_part0041.html
text_part0042.html
text_part0043.html
text_part0044.html
text_part0045.html
text_part0046.html
text_part0047.html
text_part0048.html
text_part0049.html
text_part0050.html
text_part0051.html
text_part0052.html
text_part0053.html
text_part0054.html
text_part0055.html
text_part0056.html
text_part0057.html
text_part0058.html
text_part0059.html
text_part0060.html
text_part0061.html
text_part0062.html
text_part0063.html
text_part0064.html
text_part0065.html
text_part0066.html
text_part0067.html
text_part0068.html
text_part0069.html
text_part0070.html
text_part0071.html
text_part0072.html
text_part0073.html
text_part0074.html
text_part0075.html
text_part0076.html
text_part0077.html
text_part0078.html
text_part0079.html
text_part0080.html
text_part0081.html
text_part0082.html
text_part0083.html
text_part0084.html
text_part0085.html
text_part0086.html
text_part0087.html
text_part0088.html
text_part0089.html