Zwart

Je bent de vogel die ’s nachts in het raam

klapwiekte toen ik wakker schrok en riep.

Ik riep maar met mijn armen, want je naam

is als een afgrond, duizend nachten diep.

– Rainer Maria Rilke, Der Schutzengel

De kuil waar ze Mo in gooiden was erger dan de toren van de Nachtburcht en de kerker in Ombra. Ze hadden hem met gebonden handen aan een ketting laten zakken, steeds dieper en dieper, tot de duisternis hem als blindheid overviel. En de Fluiter had boven gestaan en met zijn nasale stem geschetst hoe hij Meggie en Resa zou halen en voor zijn ogen zou vermoorden. Alsof dat nog verschil maakte. Meggie was toch verloren. De dood zou haar net zo goed komen halen als hem. Maar als hij weigerde nog een boek voor Adderkop te binden, zou de Grote Veranderaar Resa en het ongeboren kind misschien willen sparen. Inkt, Mortimer, zwarte inkt, daar ben je in terechtgekomen. Het was moeilijk om adem te halen in dit klamme niets. Maar nu het niet meer zijn taak was het verhaal steeds maar verder en verder te vertellen, maakte zich een ongewone kalmte van hem meester. Hij had er zo genoeg van…

Hij liet zich op zijn knieën zakken. De vochtige stenen voelden aan als de bodem van een put. Als kind was hij altijd bang geweest om in een put te vallen en dan daarbeneden te verhongeren, hulpeloos en alleen. Hij rilde. Hij verlangde naar Stofvingers vuur, naar het licht en de warmte. Maar Stofvinger was dood, weggevaagd door Orpheus’ nachtmare. Mo dacht het monster naast zich te horen ademen, zo duidelijk dat hij in al dat zwart naar de rode ogen zocht. Maar er was niets. Of toch wel?

Hij hoorde voetstappen en keek omhoog.

‘En, hoe bevalt het je daar?’

Orpheus stond aan de rand van de kuil. Het licht van zijn fakkel reikte niet tot op de grond, daar was het gat te diep voor, en Mo dook weg, zodat het donker hem weer verborg. Je bent net een gevangen dier, Mortimer.

‘O, je praat niet meer met me? Dat begrijp ik best hoor.’ Orpheus lachte zelfingenomen en Mo’s hand ging naar de plek waar het mes had gezeten, het mes dat Baptista zo zorgvuldig had verstopt en dat Klein Duimpje desondanks had gevonden. Hij zag voor zich hoe hij het in Orpheus’ pafferige lijf stak. Telkens opnieuw. Zijn hulpeloze haat bracht zulke bloederige beelden voort dat hij er misselijk van werd.

‘Ik kom je vertellen hoe dit verhaal verdergaat. Want misschien denk je nog steeds dat jij er een hoofdrol in speelt.’

Mo deed zijn ogen dicht en leunde met zijn rug tegen de vochtige muur. Laat hem maar praten, Mortimer. Denk aan Resa, denk aan Meggie. Of toch liever niet? Hoe was het in hemelsnaam mogelijk dat Orpheus van de grot had geweten?

Alles is verloren, fluisterde een stemmetje vanbinnen. Alles. De kalmte die hij had gevoeld sinds de Witte Vrouwen verschenen waren, was weg. Kom terug, wilde hij roepen. Alsjeblieft! Help me! Maar ze kwamen niet. In plaats daarvan vraten woorden zich als bleke maden in zijn hart. Waar kwamen die vandaan? Alles is verloren. Hou op, Mortimer! Maar de woorden vraten door en hij kromp ineen alsof hij overal pijn had.

‘Wat ben je stil! Voel je ze al?’ Orpheus lachte, tevreden als een kind. ‘Ik wist wel dat het zou werken. Ik wist het zodra ik het eerste lied las. Ja, ik heb weer een boek, Mortimer. Ik heb er zelfs drie, allemaal tjokvol met Fenoglio-woorden, en twee daarvan gaan alleen maar over de Vlaamse Gaai. Violante heeft ze meegebracht. Aardig van haar, hè? Ik moest natuurlijk het een en ander omgooien, een paar woorden hier, een paar woorden daar. Fenoglio is heel goed voor de Vlaamse Gaai, maar dat kon ik corrigeren.’

Fenoglio’s liederen over de Vlaamse Gaai. Allemaal keurig door Balbulus opgeschreven. Mo deed zijn ogen dicht.

‘Voor dat water ben ik trouwens niet verantwoordelijk!’ riep Orpheus. ‘Adderkop heeft de sluizen naar het meer open laten zetten. Je verdrinkt niet, zo hoog zal het niet stijgen, maar leuk is natuurlijk anders.’

Op hetzelfde moment voelde Mo het water. Het kwam langs zijn benen omhoog alsof de duisternis vloeibaar geworden was, zo koud en zwart dat hij naar adem snakte.

‘Nee, dat water was niet mijn idee,’ vervolgde Orpheus op verveelde toon. ‘Ik ken je intussen te goed om te denken dat zo’n dreigement je op andere gedachten brengt. Ik vermoed dat je met je koppigheid de dood mild probeert te stemmen, nu je je afspraak niet nagekomen bent. Ja, ik weet van die afspraak, ik weet alles… Hoe het ook zij, ik ga een einde maken aan die koppigheid van je. Ik maak korte metten met je edelmoedigheid en je deugdzaamheid. Ik maak korte metten met alles behalve je angst, want tegen mijn woorden zullen de Witte Vrouwen je niet kunnen beschermen.’

Mo kreeg zin om hem met zijn blote handen te vermoorden. Maar je handen zijn gebonden, Mortimer.

‘Eerst wilde ik iets over je vrouw en je dochter schrijven, maar toen zei ik bij mezelf: nee, Orpheus, dan voelt hij de woorden toch niet zelf!’

Wat stond die melkmuil van zijn woorden te genieten! Alsof hij van dit moment gedroomd had. Hij daarboven en ik in een zwart gat, dacht Mo, hulpeloos als een rat die hij zó kan doden als hij wil.

‘Nee!’ ging Orpheus verder. ‘Nee, zei ik bij mezelf. Laat hem aan den lijve ondervinden hoe machtig jouw woorden zijn. Laat hem zien dat jij voortaan met de Vlaamse Gaai kunt spelen als een kat met een muis. Alleen bestaan jouw klauwen uit letters!’

En Mo voelde de klauwen. Het was alsof het water opeens dwars door zijn huid sijpelde, recht naar zijn hart, zo zwart. Toen kwam de pijn, net zo hevig als toen Mortola op hem schoot, zo echt dat hij zijn handen tegen zijn borst drukte en dacht dat hij het bloed tussen zijn vingers door voelde lopen. Hij zag het, al maakte de duisternis hem blind, rood op zijn kleren en zijn handen, en hij voelde hoe slap hij werd, net als toen. Hij kon bijna niet rechtop blijven staan, moest met zijn rug tegen de muur leunen om niet in het water te glijden, dat nu al tot aan zijn heupen kwam. Resa. O god. Resa, help me.

Als een kind beefde hij van wanhoop – wanhoop en machteloze woede.

‘Ik wist eerst niet zo goed wat het beste zou werken.’ Orpheus’ stem drong als een bot mes door de pijn heen. ‘Moest ik wat akelige waterwezens op je af sturen? Ik heb namelijk een boek dat Fenoglio voor Jacopo geschreven heeft. Daar komen een paar vrij gruwelijke monsters in voor. Maar toen koos ik voor een andere, oneindig veel interessantere weg! Ik besloot je gek te maken met spookbeelden uit je eigen hoofd, met oude angsten, oude woede en oude pijn, opgekropt in je heldenhart, weggestopt maar niet vergeten. Haal het allemaal weer naar boven, Orpheus! zei ik bij mezelf, en verrijk het met beelden waar hij de hele tijd al bang voor is: een dode vrouw, een dood kind. Laat dat allemaal in het donker op hem af komen, in de stilte. Laat de woede op hem af komen, laat hem dromen van moord, laat hem verzuipen in zijn eigen razernij. Hoe voelt een held zich als hij bibbert van angst, terwijl hij weet dat die angst alleen uit hemzelf komt? Hoe voelt de Vlaamse Gaai zich als hij droomt van bloedige slachtpartijen? Hoe voelt het om aan je eigen verstand te twijfelen? Ja Orpheus, zei ik bij mezelf, als je hem wilt breken, moet je het zo doen. Laat hem zichzelf verliezen, laat de Vlaamse Gaai janken als een dolle hond, laat hem verstrikt raken in zijn eigen angst. Bevrijd de furiën die hem zo goed maken met het zwaard.’

Mo voelde wat Orpheus beschreef terwijl de ander nog aan het woord was, en hij begreep dat het allemaal allang gelezen was, met Orpheus’ tong, die net zo machtig was als de zijne.

Ja, er bestond een nieuw lied over de Vlaamse Gaai: hoe hij in een vochtig, zwart gat zijn verstand verloor en zichzelf van wanhoop bijna verdronk, en hoe hij uiteindelijk om genade smeekte en een nieuw boek voor Adderkop bond, met handen die nog trilden van al die uren in de duisternis.

Het water steeg niet meer, maar Mo voelde iets langs zijn benen strijken. Ademhalen, Mortimer, heel rustig ademhalen. Sluit de woorden buiten, laat ze niet binnen. Je kunt het! Maar hoe dan, als zijn borst weer kapotgeschoten was, als zijn bloed zich met het water mengde en alles in hem om wraak schreeuwde? Hij kreeg het warm, net als toen, warm en tegelijk ijskoud. Hij beet op zijn lip, zodat Orpheus hem niet zou horen kreunen, legde zijn hand op zijn hart. Voel dan, er is geen bloed. En Meggie is niet dood, ook al zie je het voor je, zo echt als Orpheus het maar beschrijven kon. Nee, nee, nee! Maar de woorden fluisterden: ja! En hij had het gevoel dat hij in duizend stukken brak.

‘Wachter, gooi je fakkel naar beneden! Ik wil hem zien.’

De fakkel viel. Hij verblindde Mo en dreef heel even voor hem op het donkere water voor hij doofde.

‘Zie je wel, je voelt ze! Je voelt elk woord, nietwaar?’ Orpheus keek op hem neer als een kind op een worm die het aan een haak geregen heeft en nu geboeid ziet kronkelen. O, wat had Mortimer die dikke kop graag onder water houden, net zo lang tot Orpheus zou stoppen met ademhalen. Hou op, Mortimer. Wat doet die man met je? Verzet je! Maar hoe? Hij wilde zich in het water laten glijden, alleen maar om aan de woorden te ontsnappen, maar hij wist dat ze zelfs daar op hem wachtten.

‘Ik kom over een uur terug!’ riep Orpheus. ‘Ik kon het natuurlijk toch niet laten om een stuk of wat griezels het water in te lezen, maar ze zullen je niet doden hoor, maak je geen zorgen. Wie weet, misschien zijn ze zelfs wel een prettige afleiding van wat je verstand je straks voorspiegelt. Vlaamse Gaai… Ja, je kunt de rol die je speelt maar beter zorgvuldig uitkiezen. Laat me roepen zodra je inziet dat je edelmoedigheid misplaatst is. Dan schrijf ik ter plekke een paar verlossende woorden voor je. Zoiets als… Maar de ochtend brak aan, en de waanzin liet de Gaai met rust…’

Orpheus lachte. En vertrok. Liet hem alleen met het water en de duisternis en de woorden.

Bind dat boek voor Adderkop. De zin vormde zich in Mo’s hoofd alsof hij in schoonschrift geschreven was. Bind nog een leeg boek voor hem, en alles komt goed.

Weer scheurde de pijn zijn borst aan flarden, zo plotseling dat hij schreeuwde. Hij zag hoe Klein Duimpje tangen op zijn vingers zette, zag hoe Krielhaan Meggie aan haar haren uit de grot trok, zag de honden naar Resa happen, rilde van de koorts – of was het van de kou? Het zit allemaal alleen maar in je hoofd, Mortimer! Hij bonkte met zijn voorhoofd tegen de steen. Kon hij nu maar iets zien, iets anders dan die beelden van Orpheus. Kon hij nu maar iets anders voelen dan die woorden. Leg je handen op de steen, vooruit, steek je hoofd in het water, sla jezelf met je vuisten: alleen dat is echt, verder niets!

O nee? Mo barstte in tranen uit en drukte zijn gebonden handen tegen zijn voorhoofd.

Boven zich hoorde hij iets fladderen. Vlammen flikkerden in het zwart. De duisternis week alsof iemand een blinddoek van zijn ogen nam. Stofvinger? Nee. Stofvinger was dood, al wilde zijn hart het niet geloven.

De Vlaamse Gaai gaat dood, zei een stem in zijn hoofd, de Vlaamse Gaai wordt gek. En weer hoorde hij iets fladderen. Natuurlijk. De dood kwam hem opzoeken, en deze keer waren de Witte Vrouwen er niet om hem te beschermen. Deze keer kwam de dood hem hoogstpersoonlijk halen omdat hij gefaald had. Eerst hem, dan Meggie… Maar misschien was zelfs dat beter dan Orpheus’ woorden.

Alles was zwart, pikzwart, ondanks die vlammen. Ja, hij zag ze nog steeds. Waar kwamen ze toch vandaan? Weer hoorde hij dat gefladder, en opeens voelde hij iemand naast zich. Iemand legde een hand op zijn voorhoofd en streelde zijn gezicht. Zo vertrouwd.

‘Wat is er met je? Mo!’

Resa. Dat kon toch niet? Spiegelde Orpheus hem haar gezicht voor, om haar dan voor zijn ogen te verdrinken? Ze was net echt! Hij had nooit geweten dat Orpheus zo goed kon schrijven. En wat had ze een warme handen!

‘Wat is er met hem aan de hand?’

De stem van Stofvinger. Mo keek op en zag hem staan waar Orpheus net nog gestaan had. Krankzinnig: hij zat gevangen in een droom, net zo lang tot Orpheus hem eruit zou bevrijden.

‘Mo!’ Resa nam zijn gezicht tussen haar handen. Het was maar een droom, maar wat maakte dat uit? Het was zo fijn om haar te zien. Hij huilde van opluchting en zij hield hem vast. ‘Je moet hier weg!’

Ze kon niet echt zijn.

‘Mo, luister naar me! Je moet hier weg.’

‘Het kan niet dat je hier bent.’ Wat was zijn tong zwaar! Net als toen hij koorts had.

‘Jawel, dat kan best.’

‘Stofvinger is dood.’ Resa… Ze zag er heel anders uit met dat opgestoken haar.

Er zwom iets tussen hen door. Er kwamen stekels uit het water en Resa deed geschrokken een stap achteruit. Hij trok haar tegen zich aan en sloeg naar wat daar zwom. Als in een droom. Stofvinger gooide een touw naar beneden. Het was te kort, maar hij hoefde maar een paar woorden te fluisteren en het werd langer, vlocht zichzelf verder met draden van vuur.

Mo pakte het en liet meteen weer los.

‘Ik kan niet weg.’ Het water in de kuil zag rood als bloed nu de vlammen zich erin spiegelden. ‘Ik kan het niet.’

‘Wat zeg je nou?’ Resa drukte het vuurtouw in zijn klamme handen.

‘De dood. Meggie.’ In al die duisternis was hij ook de woorden kwijtgeraakt. ‘Ik moet het boek vinden, Resa.’

Ze legde het touw nog een keer in zijn handen. Het was heet. Ze zouden vlug omhoog moeten klimmen om zich er niet aan te branden. Hij begon te klimmen, maar het was alsof het donker als een zwart gewaad om hem heen hing. Stofvinger hielp hem over de rand. Naast de kuil lagen twee bewakers, dood of bewusteloos.

Stofvinger keek hem aan. Hij keek in zijn hart, zag alles.

‘Dat zijn erge beelden,’ zei hij.

‘Inktzwart.’ Wat klonk hij schor. ‘Met de groeten van Orpheus.’

De woorden waren er nog. Pijn. Wanhoop. Haat. Woede. Met elke ademtocht leek zijn hart ermee vol te lopen, alsof het zwarte gat nu in zijn binnenste zat.

Hij pakte het zwaard van een van de bewakers en trok Resa naar zich toe. Hij voelde haar rillen in haar vreemde kleren. Misschien was ze echt naar hem toe gekomen. Maar hoe dan? En waarom lag Stofvinger niet meer dood tussen de kooien? Stel dat het toch alleen maar Orpheus’ beelden zijn? dacht hij, terwijl hij achter Stofvinger aan liep. Stel dat hij ze alleen maar aan me laat zien om me des te dieper de duisternis in te kunnen trekken? Maak hem af, Mortimer, Orpheus en zijn woorden! Zijn haat maakte hem bijna nog banger dan de duisternis, zo onbeheerst nam hij bezit van hem, zo bitter.

Stofvinger beende voor hen uit, alsof hij precies wist waar hij naartoe ging. Trappen, poorten, eindeloze gangen: hij koos ze zonder aarzelen, alsof de steen hem de weg wees, en waar hij kwam lekten de vlammen uit de muren en kleurden het duister goud. Drie keer kwamen ze soldaten tegen. Mo doodde ze met een overgave alsof het Orpheus was die hij van het leven beroofde. Stofvinger moest hem meetrekken en hij zag de angst op Resa’s gezicht. Als een drenkeling greep hij haar hand. En hij voelde de duisternis vanbinnen.

 

   

Nacht van inkt
titlepage.xhtml
text_part0000.html
text_part0001.html
text_part0002.html
text_part0003.html
text_part0004.html
text_part0005.html
text_part0006.html
text_part0007.html
text_part0008.html
text_part0009.html
text_part0010.html
text_part0011.html
text_part0012.html
text_part0013.html
text_part0014.html
text_part0015.html
text_part0016.html
text_part0017.html
text_part0018.html
text_part0019.html
text_part0020.html
text_part0021.html
text_part0022.html
text_part0023.html
text_part0024.html
text_part0025.html
text_part0026.html
text_part0027.html
text_part0028.html
text_part0029.html
text_part0030.html
text_part0031.html
text_part0032.html
text_part0033.html
text_part0034.html
text_part0035.html
text_part0036.html
text_part0037.html
text_part0038.html
text_part0039.html
text_part0040.html
text_part0041.html
text_part0042.html
text_part0043.html
text_part0044.html
text_part0045.html
text_part0046.html
text_part0047.html
text_part0048.html
text_part0049.html
text_part0050.html
text_part0051.html
text_part0052.html
text_part0053.html
text_part0054.html
text_part0055.html
text_part0056.html
text_part0057.html
text_part0058.html
text_part0059.html
text_part0060.html
text_part0061.html
text_part0062.html
text_part0063.html
text_part0064.html
text_part0065.html
text_part0066.html
text_part0067.html
text_part0068.html
text_part0069.html
text_part0070.html
text_part0071.html
text_part0072.html
text_part0073.html
text_part0074.html
text_part0075.html
text_part0076.html
text_part0077.html
text_part0078.html
text_part0079.html
text_part0080.html
text_part0081.html
text_part0082.html
text_part0083.html
text_part0084.html
text_part0085.html
text_part0086.html
text_part0087.html
text_part0088.html
text_part0089.html