De doden in het bos
Het was de hele middag avond.
Het sneeuwde
En het zou blijven sneeuwen.
De merel zat in de takken
Van de ceder.
– Wallace Stevens, Dertien manieren om naar een merel te kijken
Verder, verder, steeds maar verder. Resa was weer misselijk, maar ze zei niets. Als de Krachtpatser zich bezorgd naar haar omdraaide lachte ze naar hem, zodat hij niet vanwege haar langzamer zou gaan lopen. Grijper had een voorsprong van ruim een halve dag, en aan de ekster probeerde ze maar niet eens te denken.
Loop door, Resa. Loop door. Het is maar een beetje misselijkheid. Kauw op de bladeren die Roxane je gegeven heeft en loop door. Het bos waar ze nu al dagen doorheen liepen was donkerder dan het Woud zonder Wegen. In dit deel van de Wereld van inkt was ze nog nooit geweest. Het was alsof ze aan een nieuw hoofdstuk was begonnen, nieuw en nooit eerder gelezen. ‘De speellieden noemen dit het Bos waarin de Nacht Slaapt,’ had de Krachtpatser verteld, toen ze door een kloof liepen waar het zelfs overdag zo donker was dat ze haast geen hand voor ogen zag. ‘Maar de veenheksen hebben het ’t Baardige Bos gedoopt, vanwege het genezende baardmos dat aan de bomen groeit.’ Ja, dat was een betere naam, vond ze. Door de vorst leken veel bomen inderdaad net bejaarde reuzen.
De Krachtpatser was een goede spoorzoeker, maar zelfs Resa had de sporen van Grijper en zijn mannen kunnen volgen. Hier en daar waren de voetafdrukken bevroren, alsof de tijd stil was blijven staan; op andere plaatsen waren ze weggespoeld door de regen, alsof het water met de sporen ook de mannen had uitgewist. De rovers hadden geen moeite gedaan onopgemerkt te blijven. Waarom zouden ze? Zij waren de achtervolgers.
Het regende veel. ’s Nachts ging de regen vaak over in hagel, maar gelukkig waren er genoeg groenblijvende bomen, met takken waaronder je min of meer droog bleef. Als de zon onderging werd het steenkoud, en Resa was dankbaar voor de met bont gevoerde mantel die de Krachtpatser aan haar had afgestaan. Het was aan hem te danken dat ze ondanks de kou ’s nachts slapen kon; aan de mantel en de mosdekens die de Krachtpatser voor hen van de bomen sneed.
Loop door, Resa, loop door. De ekster vliegt hard en Grijper is razendsnel met zijn mes. In de bomen boven haar kraste een vogel en ze keek geschrokken op, maar het was gewoon een kraai die op haar neerkeek, geen ekster.
‘Hark!’ De Krachtpatser gaf de zwarte vogel antwoord (zelfs de uilen praatten met hem) en bleef abrupt staan. ‘Hé, wat betekent dat nou weer?’ mompelde hij, krabbend aan zijn kaalgeschoren hoofd.
Resa bleef gespannen naast hem staan. ‘Wat is er? Ben je verdwaald?’
‘Ik? In geen duizend jaar en in geen bos ter wereld! En in dit bos al helemaal niet.’ De Krachtpatser bukte zich om de sporen in het stijf bevroren loof te onderzoeken. ‘Mijn neef heeft me hier leren stropen. Van hem weet ik hoe je met de vogels praat en dekens maakt van de baarden van de bomen. Hij heeft me ook de Burcht in het Meer laten zien. Nee, Grijper is de weg kwijt, niet ik. Hij gaat veel te ver naar het westen!’
‘Je neef?’ Resa keek hem nieuwsgierig aan. ‘Zit hij ook bij de rovers?’
De Krachtpatser schudde zijn hoofd. ‘Hij heeft zich bij de brandstichters aangesloten,’ zei hij zonder haar aan te kijken. ‘Toen Capricorno verdween, verdween hij ook, en hij is nooit meer teruggekomen. Hij was een grote, lelijke kerel, maar ik was sterker, zelfs toen we allebei nog klein waren. Ik vraag me vaak af waar hij gebleven is. Hij was een vervloekte brandstichter, maar hij was ook mijn neef, als je begrijpt wat ik bedoel.’
Groot en lelijk… Resa haalde zich Capricorno’s mannen voor de geest. Platneus? Mo’s stem heeft hem het leven gekost, Krachtpatser, dacht ze. Als je dat wist, zou je hem dan nog steeds beschermen? Ja, dat zou hij vast.
‘Laten we gaan kijken waarom hij van het pad afwijkt,’ zei ze. ‘Laten we achter Grijper aan gaan.’
Even later vonden ze hem en zijn mannen op een open plek, die bruin zag van de rotte bladeren. De doden lagen erbij alsof de bomen ze net als hun bladeren hadden laten vallen. De raven pikten al in hun vlees.
Resa joeg ze weg – en deinsde geschrokken terug toen ze het lijk van Grijper zag.
‘Wat was dat?’
‘Een nachtmare!’ Het antwoord van de Krachtpatser was bijna niet te verstaan.
‘Een nachtmare? Maar die doodt door angst, verder niet. Ik heb het zelf gezien!’
‘Alleen als ze gestoord worden. Als je ze hun gang laat gaan vreten ze je op.’
Mo had haar een keer het omhulsel van een leeggezogen libel laten zien. Onder de lege huid hadden de ledematen zich nog afgetekend. Van Grijper was niet veel meer over dan dat, en Resa braakte naast de doden.
‘Dit bevalt me niets.’ De Krachtpatser bekeek het bloederige loof. ‘Het lijkt wel alsof de mannen die hen versloegen achteraf hebben staan toekijken terwijl de nachtmare at – alsof ze hem bij zich hadden, zoals de Prins zijn beer!’ Hij keek om zich heen, maar er bewoog niets. Alleen de raven wachtten in de bomen.
De Krachtpatser legde de mantel van Gekko over diens dode gezicht. ‘Ik ga het spoor volgen. Uitvinden waar die moordenaars vandaan kwamen.’
‘Dat is niet nodig.’ Resa boog zich over een van de dode rovers en tilde zijn linkerhand op. De duim ontbrak. ‘Je broertje vertelde dat Adderkop een nieuwe lijfwacht heeft. Klein Duimpje, noemen ze hem. Ze zeggen dat hij een van de beulen op de Nachtburcht was, tot zijn meester hem bevorderde. Volgens Doria is hij berucht omdat hij bij iedereen die hij doodt een duim afsnijdt en van de botjes kleine fluitjes laat maken, om de spot te drijven met de Fluiter… Hij schijnt al een hele verzameling te hebben.’
Resa begon te trillen, al hoefde ze zich om Grijper nu geen zorgen meer te maken. ‘Ze kan hem niet beschermen,’ fluisterde ze. ‘Nee, Violante kan Mo niet beschermen. Ze vermoorden hem!’
De Krachtpatser trok haar overeind en nam haar onbeholpen in zijn armen. ‘Wat zullen we doen?’ vroeg hij. ‘Omkeren?’
Maar Resa schudde haar hoofd. Ze hadden een nachtmare bij zich. Een nachtmare… Ze keek om zich heen.
‘De ekster,’ zei ze. ‘Waar is die ekster? Roep hem eens.’
‘Ik heb het je toch gezegd: dat beest praat niet zoals een vogel!’ zei de Krachtpatser, maar toch deed hij het geluid van een ekster na. Er kwam geen antwoord, maar net toen de Krachtpatser het nog een keer probeerde zag Resa de dode liggen.
Mortola lag een eindje bij de anderen vandaan. Er stak een pijl in haar borst. Resa had zich vaak voorgesteld hoe het zou zijn om de vrouw die ze zo lang had moeten dienen eindelijk dood te zien. Ze had er vaak naar verlangd Mortola eigenhandig te vermoorden, maar nu voelde ze helemaal niets. Naast de dode lagen een paar zwarte veren in de sneeuw, en de nagels van haar linkerhand waren net vogelklauwen. Resa bukte zich en haalde de buidel van Mortola’s gordel. Er zaten kleine zwarte korreltjes in, dezelfde korreltjes die ook aan Mortola’s bleke lippen plakten.
‘Wie is dat?’ De Krachtpatser keek verbaasd op de oude vrouw neer.
‘De gifmengster van Capricorno. Je hebt vast wel eens van haar gehoord.’
De Krachtpatser knikte en deed onwillekeurig een stap naar achteren.
Resa bond Mortola’s buidel aan haar gordel. ‘Toen ik nog haar dienstmeid was…’ ze glimlachte om de verbijsterde blik van de Krachtpatser, ‘…toen ik nog haar dienstmeid was werd er gezegd dat Mortola een plant had ontdekt waarvan de zaadjes je gedaante konden veranderen. “De kleine dood” noemden de andere meiden ze, en ze zeiden dat je krankzinnig werd als je ze te vaak gebruikte. Ze hebben me de plant laten zien. Je kunt er ook mensen mee vergiftigen, maar ik heb altijd gedacht dat die andere werking maar een sprookje was. Zo te zien had ik ongelijk.’ Resa raapte een veer op en legde die op Mortola’s kapotgeschoten borst. ‘Ze zeiden dat Mortola de kleine dood niet meer gebruikte, omdat ze als vogel bijna door een vos te grazen was genomen. Maar toen ik in de grot die ekster zag dacht ik meteen al dat zij het was.’
Ze kwam overeind.
De Krachtpatser wees naar de buidel aan haar gordel. ‘Zo te horen kun je die zaadjes beter hier laten.’
‘Denk je?’ antwoordde Resa. ‘Ja, misschien wel. Kom, we gaan. Het is bijna donker.’