Schuld
Tijd, laat me verdwijnen. Dan kan dat wat door onze aanwezigheid van elkaar wordt gescheiden zich weer verenigen.
– Audrey Niffenegger, De vrouw van de tijdreiziger
Resa wachtte tussen de graven tot de ochtend aanbrak, maar Mo kwam niet terug.
Roxanes pijn was de hare. Alleen had zij niet eens een dode om te bewenen. Mo was weg alsof hij nooit bestaan had. Het verhaal had hem opgeslokt, en het was haar schuld.
Meggie huilde. De Krachtpatser hield haar in zijn armen, terwijl de tranen over zijn brede gezicht stroomden.
‘Het is jullie schuld!’ Steeds opnieuw had Meggie dat geroepen. Ze had Resa en Farid van zich af geduwd en zelfs de Zwarte Prins mocht haar niet troosten. ‘Jullie hebben hem overgehaald! Waarom heb ik hem toen gered, als ze hem nu toch gekregen hebben?’
‘Het spijt me zo. Echt, het spijt me zo verschrikkelijk!’
Orpheus’ stem lispelde nog giftig zoet in haar oren. Toen de Witte Vrouwen verdwenen waren had hij erbij gestaan alsof hij op iets wachtte. Het lachje dat aan zijn mondhoeken trok had hij met moeite weten te verbergen. Maar Resa had het gezien. En Farid ook.
‘Wat heb je gedaan?’ Hij had Orpheus bij zijn deftige kleren gepakt en met zijn vuisten op zijn borst geslagen. Orpheus’ lijfwacht wilde Farid grijpen, maar de Krachtpatser had hem tegengehouden.
‘Vuile leugenaar die je bent!’ had Farid snikkend geschreeuwd. ‘Smerige slang, met je gespleten tong! Waarom heb je ze niets gevraagd? Je was helemaal niet van plan ze iets te vragen, hè? Je wilde alleen dat ze Tovertong kwamen halen. Vraag het hem! Vraag hem maar wat hij verder nog geschreven heeft. Ik heb het gezien! Hij heeft niet alleen de woorden geschreven die hij Tovertong beloofd had. Er was nog een tweede velletje! Hij denkt dat ik niet weet wat hij uitvoert omdat ik niet kan lezen, maar tellen kan ik wel. Er waren twee blaadjes, en zijn glasmannetje zegt dat hij gisteravond hardop gelezen heeft!’
Hij heeft gelijk! had een stemmetje in Resa’s hoofd gefluisterd. O god, Farid heeft gelijk!
Maar Orpheus had zijn uiterste best gedaan om verontwaardigd uit zijn ogen te kijken. ‘Wat een dom gezwets nu weer!’ had hij geroepen. ‘Denken jullie soms dat ík niet teleurgesteld ben? Wat kan ik eraan doen dat ze hem meegenomen hebben? Ik heb me aan de afspraak gehouden! Ik heb precies geschreven wat Mortimer vroeg! Maar kreeg ik de kans om naar Stofvinger te vragen? Nee! En toch hoef ik mijn woorden niet terug. Maar ik hoop wel dat alle aanwezigen duidelijk is…’ en hierbij had hij de Zwarte Prins aangekeken, die zijn zwaard nog steeds in zijn hand hield, ‘…dat ík degene ben die nu met lege handen staat!’
Zijn woorden zaten in Resa’s riem. Toen hij wegreed had ze ze naar zijn hoofd willen slingeren, maar ze had ze toch weer bij zich gestoken. De woorden die haar terug moesten brengen… Gelezen had ze ze niet eens; ze waren te duur betaald. Mo was weg en Meggie zou het haar nooit vergeven. Voor die woorden was ze hen allebei opnieuw kwijtgeraakt.
Ze legde haar voorhoofd tegen de grafsteen naast zich. Het was de steen van een kind; op het graf lag een klein hemdje. Het spijt me zo. Ze dacht Orpheus’ slijmerige, donkere stem weer te horen, vermengd met het snikken van haar dochter. Ja, Farid had gelijk. Orpheus loog. Hij had geschreven wat er gebeurd was en het waar gemaakt met zijn stem, hij had Mo uit jaloezie uit de weg geruimd, zoals Meggie altijd al voorspeld had – en zij had hem geholpen.
Met trillende vingers vouwde ze het blaadje dat Mo in haar riem gestoken had open. Het was vochtig van de dauw en boven de woorden prijkte het wapen van Orpheus. Farid had verteld dat hij het door een wapentekenaar in Ombra had laten ontwerpen: een kroon voor de leugen dat hij uit een koninklijke familie stamde, palmbomen voor het verre land waaruit hij zogenaamd kwam, en een eenhoorn met een inktzwarte hoorn.
Mo’s teken was ook een eenhoorn. Resa voelde de tranen weer opkomen. De woorden vervaagden voor haar ogen toen ze begon te lezen. De beschrijving van Elinors huis was een beetje houterig, maar voor haar heimwee had Orpheus de juiste woorden gevonden, net als voor haar angst dat dit verhaal van haar man een ander mens zou maken… Hoe wist hij zo precies wat er in haar hart omging? Van jouzelf, Resa, dacht ze bitter. Je bent met al je wanhoop naar hem toe gegaan. Ze las verder – en stokte: En moeder en dochter vertrokken, terug naar het huis vol boeken, maar de Vlaamse Gaai bleef en beloofde hen te volgen als de tijd rijp was en hij zijn rol gespeeld had…
Ik heb precies geschreven wat Mortimer vroeg! hoorde ze Orpheus zeggen, een en al gekwetste onschuld.
Nee. Dat kon niet kloppen. Mo had met hen mee gewild! Toch?
Je zult het antwoord nooit te weten komen, Resa, dacht ze, en ze kromp ineen boven het grafje, zo’n pijn deed haar hart. Het was alsof ze ook het kind in haar buik kon horen huilen.
‘Laten we gaan, Resa!’ De Zwarte Prins stond naast haar. Hij stak zijn hand naar haar uit. Van zijn gezicht viel geen verwijt te lezen, het stond alleen verdrietig, in- en inverdrietig. Hij vroeg ook niet naar de woorden die Orpheus geschreven had. Misschien dacht hij dat de Vlaamse Gaai toch een tovenaar geweest moest zijn. De Zwarte Prins en de Vlaamse Gaai, de twee handen van de gerechtigheid, de een zwart, de ander wit. Nu was de Prins weer alleen.
Resa pakte zijn hand en kwam moeizaam overeind. Gaan? Waarheen dan? wilde ze vragen. Terug naar het kamp, waar een lege tent op me wacht en je mannen me nu nog vijandiger zullen aanstaren?
Doria bracht haar paard. De Krachtpatser stond nog bij Meggie, zijn grove gezicht even behuild als dat van haar dochter. Hij ontweek haar blik. Ook hij gaf haar dus de schuld van wat er gebeurd was.
Waar moest ze heen? Terug naar huis?
Resa had het blaadje met Orpheus’ woorden nog in haar hand. Het huis van Elinor. Hoe zou het voelen om daar zonder Mo terug te keren? Als Meggie de woorden al zou willen lezen? Elinor, ik heb Mo verloren. Ik wilde hem beschermen, maar… Nee, dit verhaal wilde ze niet hoeven vertellen. Er was geen weg terug. Er was niets meer.
‘Kom, Meggie.’ De Prins wenkte Meggie. Hij wilde haar bij Resa op het paard tillen, maar Meggie rukte zich los.
‘Nee. Ik ga met Doria mee,’ zei ze.
Doria kwam op zijn paard naar haar toe en trok haar achterop. Farid wierp hem een vuile blik toe.
‘Waarom ben jij hier nog?’ snauwde Meggie. ‘Hoop je soms nog steeds dat Stofvinger opeens weer voor je zal staan? Hij komt niet terug, net zomin als mijn vader, maar Orpheus neemt je vast wel weer in huis na alles wat je voor hem gedaan hebt!’
Bij elk woord kromp Farid ineen als een geslagen hond. Toen draaide hij zich zonder iets te zeggen om en liep naar zijn ezel. Hij riep de marter, maar Sluiper kwam niet en Farid vertrok zonder hem.
Meggie keek hem niet na.
Ze draaide zich om naar Resa. ‘Denk maar niet dat ik met jou terugga!’ zei ze fel. ‘Als je voor je kostbare woorden een lezer nodig hebt ga je maar naar Orpheus. Dat heb je tenslotte al eerder gedaan!’
De Zwarte Prins vroeg ook nu niet waar Meggie het over had, al kon Resa de vraag van zijn vermoeide gezicht aflezen. Op de terugweg bleef hij aan Resa’s zijde, de hele lange rit. De zon nam de ene heuvel na de andere in bezit, maar Resa wist dat er voor haar nooit meer een einde aan de nacht zou komen. Voortaan zou hij wonen in haar hart. Altijd en zonder einde dezelfde nacht. Zwart en wit tegelijk, zoals de vrouwen die Mo hadden meegenomen.