Het antwoord van de Vlaamse Gaai

‘Ik wil best van nut zijn,’ begon Homer, maar Larch wilde niet naar hem luisteren.

‘Dan mag je je niet verstoppen,’ zei hij. ‘Je mag niet doen alsof je niets ziet.’

– John Irving, De regels van het ciderhuis

Resa zat met een wit gezicht te schrijven, in haar mooiste handschrift, net als vroeger, toen ze in mannenkleren op de markt van Ombra met schrijven haar brood verdiende. Orpheus’ voormalige glasmannetje roerde de inkt voor haar. Stofvinger had Jaspis meegenomen naar het kamp van de rovers. En Farid ook.

Dit is het antwoord van de Vlaamse Gaai, schreef Resa; Mo stond naast haar.

Over drie dagen geeft hij zich over aan Violante, weduwe van Cosimo en moeder van de rechtmatige erfgenaam van Ombra. In ruil daarvoor laat de Fluiter de kinderen van Ombra, die hij met een gemene list in zijn macht heeft gekregen, vrij en bezegelt met het zegel van zijn heer dat ze voor altijd veilig zijn.

Pas als aan deze voorwaarden is voldaan zal de Vlaamse Gaai bereid zijn het lege boek te genezen, dat hij op de Nachtburcht voor Adderkop gebonden heeft.

Meggie zag dat de hand van haar moeder onder het schrijven telkens even boven het papier bleef hangen. De rovers stonden om haar heen en hielden haar goed in de gaten. Een vrouw die kon schrijven… Behalve Baptista beheerste geen van hen deze kunst, ook de Zwarte Prins niet. Ze hadden allemaal hun best gedaan om Mo van zijn besluit af te brengen, zelfs Doria, die geprobeerd had de kinderen van Ombra te waarschuwen en toch had moeten toezien hoe de Fluiter ze gevangennam en zijn beste vriend Luc gedood werd. Het had niets uitgehaald.

Eén persoon had niet eens geprobeerd om met Mo te praten. Stofvinger.

Het was bijna alsof hij nooit was weg geweest, al had hij nu geen littekens meer in zijn gezicht. Hetzelfde glimlachje, geheimzinnig als altijd, dezelfde ongrijpbaarheid. Soms was hij er, dan verdween hij weer. Als een geest. Meggie betrapte zich telkens weer op die gedachte – en tegelijk voelde ze dat Stofvinger meer leefde dan vroeger, meer dan alle anderen.

Mo keek haar kant op, maar Meggie wist niet of hij haar wel echt zag. Sinds hij terug was van de Witte Vrouwen leek hij meer dan ooit de Vlaamse Gaai te zijn.

Hoe kon hij zich overgeven? De Fluiter zou hem vermoorden!

Resa was klaar met de brief. Ze keek Mo aan alsof ze toch nog even hoopte dat hij het perkament in het vuur zou gooien. Maar hij nam de pen van haar over en zette zijn teken onder de dodelijke woorden: een veer en een zwaard die samen een kruis vormden, zoals de kruisjes die boeren zetten in plaats van hun naam, omdat ze geen letters konden schrijven.

Nee.

Nee!

Resa boog haar hoofd. Waarom zei ze niets? Waarom had ze deze keer geen tranen om hem op andere gedachten te brengen? Had ze ze opgebruikt in die eindeloze nacht tussen de graven, toen ze tevergeefs hadden zitten wachten tot hij terugkwam? Wist haar moeder wat Mo de Witte Vrouwen had moeten beloven, zodat ze hem en Stofvinger lieten gaan? ‘Het kan zijn dat ik binnenkort weg moet.’ Dat was alles wat hij tegen Meggie gezegd had, en toen ze hem daarna angstig vroeg: ‘Weg? Waarheen dan?’ had hij alleen geantwoord: ‘Kijk niet zo bang! Waar ik ook heen ga, ik heb de dood opgezocht en ben ongedeerd teruggekomen. Gevaarlijker kan het niet worden, of wel soms?’

Ze had door moeten vragen, maar Meggie was veel te blij geweest dat ze hem weer bij zich had, zo ontzettend blij…

‘Je bent gek, ik zeg het je nog maar een keer!’

Grijper was dronken. Hij stond er met een rode kop bij en verbrak zo ruw de sombere stilte dat het glasmannetje de pen die Mo hem had aangegeven van schrik liet vallen.

‘Jezelf overleveren aan dat addergebroed, in de hoop dat zij je tegen Zilverneus beschermt! Hij zal je snel uit de droom helpen. En al laat de Fluiter je leven – denk je echt dat de dochter van zijn baas je zou helpen om in dat verrotte boek te schrijven? De dood heeft je verstand zeker bij zich gehouden! De Lelijke verkoopt je voor de troon van Ombra. En de Fluiter stuurt de kinderen gewoon toch de mijnen in!’

Veel rovers mompelden instemmend, maar toen de Zwarte Prins naast Mo ging staan verstomden ze.

‘Hoe wil jij de kinderen dan uit de burcht halen, Grijper?’ vroeg hij kalm. ‘Ik vind het ook niks dat de Vlaamse Gaai vrijwillig de burcht van Ombra binnenrijdt, maar als hij zich niet overgeeft, wat dan? Ik heb hem geen antwoord kunnen geven op die vraag, en geloof me, sinds de voorstelling van Roetvogel denk ik over niets anders meer na! Moeten we met die paar man die we hebben de burcht aanvallen? Wil je een hinderlaag leggen als ze met de kinderen door het Woud zonder Wegen trekken? Hoeveel Pantsermannen zouden er met ze meegaan? Vijftig? Honderd? Hoeveel dode kinderen neem je op de koop toe, als je ze op die manier probeert te bevrijden?’

De Zwarte Prins bekeek de haveloze mannen om hem heen. De meesten bogen hun hoofd. Maar Grijper stak koppig zijn kin in de lucht. Het litteken in zijn hals was rood als een verse wond.

‘Ik vraag het je nog een keer, Grijper,’ zei de Zwarte Prins zacht. ‘Hoeveel kinderen sterven er als we ze op die manier bevrijden? Zouden we er ook maar eentje kunnen redden?’

Grijper gaf geen antwoord. Hij staarde alleen maar naar Mo. Toen spuugde hij op de grond, draaide zich om en beende zonder een woord te zeggen weg, gevolgd door Gekko en een stuk of tien anderen. Resa pakte zwijgend het beschreven perkament en probeerde het zo op te vouwen dat Jaspis het kon verzegelen. Haar gezicht stond strak, alsof het van steen was, zoals het gezicht van de mooie Cosimo in de grafkelder van Ombra, maar haar handen trilden, zo erg zelfs dat Baptista uiteindelijk op haar af stapte en het perkament voor haar opvouwde.

Drie dagen. Zo lang was Mo ook bij de Witte Vrouwen geweest – drie eindeloze dagen waarin Meggie had geloofd dat haar vader dood was, onherroepelijk dit keer, door de schuld van haar moeder en Farid. In die drie dagen had ze met geen van beiden een woord gewisseld. Ze had Resa weggeduwd zodra ze bij haar in de buurt kwam, had tegen haar staan schreeuwen.

‘Meggie, waarom kijk je zo naar je moeder?’ had Mo meteen de eerste dag dat hij terug was gevraagd. Waarom? Door haar zijn de Witte Vrouwen je komen halen, had ze willen antwoorden; ze had het toch niet gedaan. Ze wist dat het niet eerlijk was, maar de afstand tussen haar en Resa was gebleven. En Farid kon ze ook al niet vergeven.

Hij stond naast Stofvinger en was de enige die niet terneergeslagen voor zich uit keek. Natuurlijk. Wat kon het Farid schelen dat haar vader zich straks aan de Fluiter moest overgeven? Stofvinger was terug; dat was het enige wat telde. Hij had geprobeerd het goed te maken: ‘Meggie, toe nou. Er is toch niets gebeurd met je vader? En hij heeft Stofvinger meegebracht!’ Ja, dat was alles wat hem interesseerde. En zo zou het altijd blijven.

Jaspis had de zegellak op het perkament gedruppeld en Mo drukte er het stempel in dat hij gemaakt had voor het boek met Resa’s tekeningen. De kop van een eenhoorn. Het zegel van de boekbinder voor de belofte van de rover. Mo gaf de brief aan Stofvinger, wisselde een paar woorden met Resa en de Zwarte Prins en liep op Meggie toe.

Toen ze nog zo klein was dat ze net tot aan zijn elleboog kwam, had ze vaak haar hoofd onder zijn arm gestoken als ze ergens bang voor was. Maar dat was lang geleden.

‘Hoe ziet de dood eruit, Mo?’ had ze hem gevraagd toen hij net terug was. ‘Heb je hem echt gezien?’

De herinnering leek hem geen angst in te boezemen, maar zijn blik was meteen ver weg gedwaald, ver, ver weg… ‘De dood heeft verschillende gedaanten, maar spreekt met de stem van een vrouw.’ ‘Een vrouw?’ had Meggie verbaasd gevraagd. ‘Maar Fenoglio zou een vrouw nooit zo’n grote rol geven!’

En Mo had lachend geantwoord: ‘Ik denk niet dat Fenoglio de rol van de dood zelf geschreven heeft, Meggie.’

Vlak voor haar bleef hij staan, maar ze keek hem niet aan. ‘Meggie?’ Hij legde een hand onder haar kin, zodat ze wel naar hem moest kijken. ‘Kijk niet zo verdrietig. Kop op!’

Achter hem nam de Zwarte Prins Baptista en Doria apart. Ze kon zich wel voorstellen welke opdracht hij die twee gaf. Hij stuurde ze naar Ombra om de radeloze moeders het nieuws te brengen dat de Vlaamse Gaai hun geroofde kinderen niet in de steek zou laten. Maar zijn eigen dochter wel! dacht Meggie, en ze wist zeker dat Mo het verwijt in haar ogen kon lezen.

Zwijgend nam hij haar bij de hand en trok haar mee, weg van de tenten, weg van de rovers, weg ook van Resa, die nog bij het vuur stond. Onder de meelevende blikken van Jaspis boende ze de inkt van haar vingers, ze boende en boende – alsof ze zo ook de woorden die ze geschreven had kon uitwissen.

Mo bleef staan onder een van de eiken, die met hun takken het kamp overspanden als een hemel van hout en vergeelde bladeren. Hij hield Meggies hand vast en streek er met zijn wijsvinger over alsof het hem verbaasde hoe groot ze al was. Terwijl haar handen nog heel wat smaller waren dan die van hem. Meisjeshanden.

‘De Fluiter maakt je dood.’

‘Nee, dat doet hij niet. Maar mocht hij het toch proberen, dan laat ik hem met plezier zien hoe scherp een boekbindersmes is. Baptista naait er weer een goede verstopplaats voor, en geloof me, ik zou het heel fijn vinden als die kinderslachter me de kans gaf het op hem uit te proberen.’ De haat viel als een schaduw over het gezicht van de Vlaamse Gaai.

‘Aan dat mes heb je helemaal niets. Hij vermoordt je toch wel.’ Wat klonk ze weer onnozel. Als een dwars kind. Maar ze was ook zo bang!

‘Er zijn drie kinderen dood, Meggie. Ga naar Doria en vraag of hij je nog een keer wil vertellen hoe ze bij elkaar gedreven werden. Als de Vlaamse Gaai zich niet overgeeft overleeft de rest het ook niet!’

De Vlaamse Gaai. Hij deed net alsof hij het over iemand anders had. Hoe dom dacht hij eigenlijk dat ze was?

‘Het is niet jouw verhaal, Mo! Laat de Zwarte Prins de kinderen redden.’

‘Hoe dan? Als hij het probeert maakt de Fluiter ze allemaal dood.’ Er lag zoveel woede in zijn ogen. En voor het eerst begreep Meggie dat Mo niet alleen voor de levende kinderen naar de burcht zou gaan; hij deed het ook om de doden te wreken. Die gedachte maakte haar alleen maar banger.

‘Goed. Misschien heb je gelijk. Misschien is er echt geen andere manier,’ zei ze. ‘Maar laat mij dan tenminste meegaan! Dan kan ik je helpen. Net als op de Nachtburcht!’ Het leek nog maar een dag geleden dat Brandvos haar zijn cel in duwde. Was Mo vergeten hoe goed het hem toen deed om haar bij zich te hebben? Dat zij hem met hulp van Fenoglio gered had?

Nee, natuurlijk niet. Maar Meggie hoefde hem alleen maar aan te kijken en ze wist dat hij deze keer toch alleen zou gaan. Helemaal alleen.

‘Weet je nog, de roversverhalen die ik je vroeger altijd vertelde?’ vroeg hij.

‘Ja, ze liepen allemaal slecht af.’

‘En waarom? Het is altijd hetzelfde liedje. De rover probeert iemand te beschermen van wie hij houdt, en daardoor krijgen ze hem te pakken. Zo gaat het toch?’

O, wat was hij weer bijdehand. Had hij dat ook tegen haar moeder gezegd? Maar ik ken hem beter dan Resa, dacht Meggie, en ik ken veel meer verhalen dan zij. ‘En dat gedicht over de Highwayman dan?’ vroeg ze. Elinor had het haar ontelbare keren voorgelezen. ‘Ach Meggie, waarom lees jij het voor de verandering niet eens een keertje voor?’ hoorde ze haar nog zuchten. ‘We hoeven je vader er niets over te vertellen, maar ik zou die rover zo graag eens door mijn huis zien galopperen!’

Mo streek het haar van haar voorhoofd. ‘Wat is daarmee?’

‘Zijn liefje waarschuwt hem voor de soldaten en hij ontsnapt! Dochters kunnen dat ook.’

‘O ja! Dochters zijn heel goed in vaders redden. Niemand weet dat beter dan ik.’ Nu lachte hij. Ze hield van zijn lach. Stel dat ze die nooit meer te zien zou krijgen? ‘Maar je weet toch ook nog wel hoe het met de geliefden in het gedicht afloopt?’

Natuurlijk wist Meggie dat. Haar musket verbrijzelde het maanlicht, verbrijzelde haar borst in het maanlicht. En de soldaten doodden de rover uiteindelijk toch nog. En hij lag in zijn bloed op de weg, de kanten bef om zijn hals.

‘Meggie…’

Ze ging met haar rug naar hem toe staan. Ze wilde hem niet meer aankijken. Ze wilde zich geen zorgen meer om hem maken. Ze wilde gewoon boos op hem zijn. Net zo boos als op Farid, net zo boos als op Resa. Het deed alleen maar pijn om van iemand te houden. Alleen maar pijn.

‘Meggie!’ Mo pakte haar bij haar schouders en draaide haar om. ‘Stel dat ik niet ging, hoe zou je het lied vinden dat ze dan zongen? En op een ochtend verdween de Vlaamse Gaai om nimmermeer gezien te worden. De kinderen van Ombra stierven, net als hun vaders, aan de andere kant van het woud, en dankzij het lege boek dat de Gaai voor hem gebonden had, heerste Adderkop tot in alle eeuwigheid.’

Ja, hij had gelijk. Dat was een afschuwelijk lied, maar Meggie kende er een dat nog afschuwelijker was: De Vlaamse Gaai reed naar de burcht om de kinderen van Ombra te redden en daar stierf hij. En hoewel Vuurdanser zijn naam met vurige letters aan de hemel schreef, zodat de sterren hem elke nacht voor zich uit fluisterden, zag zijn dochter hem nooit meer terug.

Ja, zo zou het gaan. Maar Mo hoorde een ander lied.

‘Dit keer zal Fenoglio geen goed einde voor ons schrijven, Meggie!’ zei hij. ‘Ik moet het zelf schrijven, met daden in plaats van woorden. Alleen de Vlaamse Gaai kan de kinderen redden. Alleen hij kan de drie woorden in het lege boek schrijven.’

Nog steeds keek ze hem niet aan. Ze wilde niet horen wat hij te zeggen had. Maar Mo praatte gewoon door, met die stem waar ze zo van hield, die haar in slaap gezongen had, getroost als ze ziek was, die haar verhalen had verteld over haar verdwenen moeder.

‘Je moet me iets beloven,’ zei hij. ‘Jij en je moeder, jullie moeten op elkaar passen als ik weg ben. Jullie kunnen niet terug. De woorden van Orpheus zijn niet te vertrouwen! Maar de Prins zal jullie beschermen, en de Krachtpatser ook. Hij heeft het me gezworen op het leven van zijn broertje, en hij is er een stuk beter in dan ik. Hoor je me, Meggie? Wat er ook gebeurt, blijf bij de rovers. Kom niet naar Ombra en volg me al helemaal niet naar de Nachtburcht, mochten ze me daarheen brengen! Ik zou van angst niet meer kunnen denken als ik wist dat jullie in gevaar waren. Beloof het me!’

Meggie boog haar hoofd, zodat hij het antwoord niet in haar ogen zou lezen. Nee, nee, ze beloofde helemaal niets. En Resa vast ook niet. Of wel? Meggie keek naar haar moeder. Ze zag er vreselijk verdrietig uit. De Krachtpatser stond naast haar; toen Mo eenmaal heelhuids terug was had hij Resa wél vergeven.

‘Meggie, luister alsjeblieft naar me!’ Normaal begon Mo altijd grapjes te maken als het hem al te serieus werd, maar zo te horen was ook dat veranderd. Zijn stem klonk ernstig en zakelijk, alsof hij het met haar over een schoolreisje had. ‘Als ik niet terugkom,’ zei hij, ‘haal je Fenoglio over om jullie terug te schrijven. Hij kan het tenslotte niet helemaal verleerd zijn. En dan lees je jullie alle drie terug, jezelf en Resa – en je broertje.’

‘Broertje? Ik wil een zusje.’

‘O ja?’ Nu lachte hij toch. ‘Dat is mooi. Ik wil ook graag nog een dochter. De eerste is intussen te groot om in de maling te nemen.’

Ze keken elkaar aan. Er waren zoveel woorden die Meggie wilde zeggen, maar niet één drukte echt uit wat ze voelde.

‘Wie brengt de brief naar de burcht?’ vroeg ze zacht.

‘Dat weten we nog niet,’ antwoordde Mo. ‘Het zal niet meevallen om iemand te vinden die tot Violante wordt toegelaten.’

Drie dagen…

Meggie sloeg haar armen stevig om hem heen, net als toen ze nog klein was. ‘Alsjeblieft, Mo!’ zei ze zacht. ‘Ga niet! Alsjeblieft! Laten we teruggaan. Resa heeft gelijk!’

‘Teruggaan? Maar Meggie, net nu het spannend wordt?’ fluisterde hij in haar oor. Zo erg was hij dus toch niet veranderd. Hij maakte nog steeds grapjes als het hem te serieus werd. Ze hield zoveel van hem.

Mo nam haar gezicht tussen zijn handen. Hij keek haar aan alsof hij iets wilde zeggen, en heel even dacht Meggie aan zijn ogen te zien dat hij zich net zoveel zorgen maakte om haar als zij om hem.

‘Geloof me, Meggie!’ zei hij. ‘Ik ga naar die burcht om jou te beschermen. Op een dag zul je dat begrijpen! Wisten we niet allebei op de Nachtburcht al dat ik dat lege boek alleen maar bond om er ooit die drie woorden in te kunnen schrijven?’

Meggie schudde zo heftig haar hoofd dat Mo haar opnieuw tegen zich aan drukte.

‘Jawel, Meggie,’ zei hij zacht. ‘Jawel, dat wisten we.’

 

   

Nacht van inkt
titlepage.xhtml
text_part0000.html
text_part0001.html
text_part0002.html
text_part0003.html
text_part0004.html
text_part0005.html
text_part0006.html
text_part0007.html
text_part0008.html
text_part0009.html
text_part0010.html
text_part0011.html
text_part0012.html
text_part0013.html
text_part0014.html
text_part0015.html
text_part0016.html
text_part0017.html
text_part0018.html
text_part0019.html
text_part0020.html
text_part0021.html
text_part0022.html
text_part0023.html
text_part0024.html
text_part0025.html
text_part0026.html
text_part0027.html
text_part0028.html
text_part0029.html
text_part0030.html
text_part0031.html
text_part0032.html
text_part0033.html
text_part0034.html
text_part0035.html
text_part0036.html
text_part0037.html
text_part0038.html
text_part0039.html
text_part0040.html
text_part0041.html
text_part0042.html
text_part0043.html
text_part0044.html
text_part0045.html
text_part0046.html
text_part0047.html
text_part0048.html
text_part0049.html
text_part0050.html
text_part0051.html
text_part0052.html
text_part0053.html
text_part0054.html
text_part0055.html
text_part0056.html
text_part0057.html
text_part0058.html
text_part0059.html
text_part0060.html
text_part0061.html
text_part0062.html
text_part0063.html
text_part0064.html
text_part0065.html
text_part0066.html
text_part0067.html
text_part0068.html
text_part0069.html
text_part0070.html
text_part0071.html
text_part0072.html
text_part0073.html
text_part0074.html
text_part0075.html
text_part0076.html
text_part0077.html
text_part0078.html
text_part0079.html
text_part0080.html
text_part0081.html
text_part0082.html
text_part0083.html
text_part0084.html
text_part0085.html
text_part0086.html
text_part0087.html
text_part0088.html
text_part0089.html