Boze woorden
O, alsjeblieft! voelde hij zijn hart tegen hem zeggen. O, alsjeblieft, laat me hier weggaan!
– John Irving, De regels van het ciderhuis
‘Darius!’ Elinor kon haar eigen stemgeluid niet meer verdragen. Ze klonk afschuwelijk: zeurderig, overspannen, ongeduldig… Zo klonk ze vroeger toch nooit, of wel?
Darius liet de boeken waarmee hij net binnenkwam bijna uit zijn handen vallen en de hond tilde zijn kop van het vloerkleed, dat ze speciaal voor hem gekocht had om te voorkomen dat zijn kleverige kwijl haar houten vloer verpestte. Bovendien gleed je er voortdurend over uit.
‘Waar is die Dickens die we vorige week gekocht hebben? Verdorie, hoe lang doe je er eigenlijk over om een boek op zijn plaats te zetten? Betaal ik je soms om in mijn stoel te gaan zitten lezen? Want dat doe je als ik er niet bij ben, geef het maar toe.’
O Elinor. Wat haatte ze de woorden die uit haar mond kwamen, zo bitter en giftig, speeksel van haar ongelukkige hart.
Darius boog zijn hoofd, zoals altijd als hij niet wilde dat ze zag hoe gekwetst hij was. ‘Hij staat waar hij hoort te staan, Elinor,’ antwoordde hij met zijn vriendelijke stem, die haar nog woester maakte. Met Mortimer kon je altijd geweldig ruziemaken en Meggie was een echte kenau. Maar Darius! Zelfs Resa had meer weerwerk geleverd, en die kon niet eens praten.
De lafaard, met zijn uilengezicht. Waarom schold hij haar niet uit? Waarom smeet hij die boeken niet voor haar voeten neer, in plaats van ze zo toegewijd aan zijn kippenborst te drukken, alsof hij ze tegen haar in bescherming moest nemen?
‘Waar hij hoort te staan?’ herhaalde ze. ‘Denk je soms dat ik nu ook al niet meer kan lezen?’
Wat keek die domme hond haar nu weer bang aan? Maar daar liet hij zijn plompe kop alweer met een grom op het vloerkleed zakken.
Darius legde de stapel boeken op de dichtstbijzijnde vitrine, liep naar de kast waarin Dickens tussen Defoe en Dumas heel veel ruimte innam (de man had gewoon te veel boeken geschreven) en pakte zonder te aarzelen het betreffende exemplaar.
Zwijgend gaf hij het aan Elinor. Toen begon hij de boeken waarmee hij binnengekomen was in de kasten te zetten.
Ze vond zichzelf dom, zo dom, en Elinor had er een gloeiende hekel aan om zich dom te voelen. Dat was bijna nog erger dan verdrietig zijn.
‘Het is vies!’
Hou op, Elinor. Maar ze kon het niet. De woorden bleven gewoon uit haar mond komen. ‘Wanneer heb je de boeken voor het laatst afgestoft? Moet ik me daar soms ook nog zelf mee bezighouden?’
Darius stond met zijn smalle rug naar haar toe. Hij liet de woorden onbeweeglijk over zich heen komen, als onverdiende stokslagen.
‘Wat is er? Weigert die struikeltong van je nu definitief dienst? Ik vraag me wel eens af waarom jij eigenlijk een tong hebt! Mortola had jou mee moeten nemen in plaats van Resa – die was stom nog spraakzamer dan jij.’
Darius zette het laatste boek in de kast, schoof een ander recht en liep met opgeheven hoofd en vastberaden tred naar de deur.
‘Darius! Kom terug!’
Hij keek niet eens om.
Wel verdraaid. Elinor rende achter hem aan, met in haar hand de Dickens die, moest ze toegeven, niet eens zo heel stoffig was. Om heel eerlijk te zijn: hij was helemaal niet stoffig. Natuurlijk niet, Elinor, dacht ze. Alsof jij niet weet hoe vlijtig Darius elke dinsdag en elke vrijdag de boeken zelfs van het kleinste spikkeltje stof bevrijdt! Haar werkster stak regelmatig de draak met het fijne kwastje dat hij ervoor gebruikte.
‘Darius! Stel je in hemelsnaam niet zo aan!’
Geen antwoord.
Cerberus haalde haar op de trap in en bleef haar vanaf de bovenste tree met zijn tong uit zijn bek staan aankijken.
‘Darius!’
Bij de kwijl van die domme hond, waar zat hij?
Darius’ kamer lag vlak naast Mortimers oude kantoor. De deur stond open en de koffer die ze voor hun eerste gezamenlijke reis voor hem gekocht had lag opengeklapt op het bed. Ze had het altijd leuk gevonden om met Darius op boekenjacht te gaan (en ze moest toegeven dat hij haar al voor heel wat stommiteiten had behoed).
‘Wat…?’ Wat voelde die kwaaie tong van haar opeens zwaar aan. ‘Wat ben je in vredesnaam aan het doen?’
Ja, waar leek het op? Hij stond zijn schaarse kleren in zijn koffer te stoppen!
‘Darius!’
Hij legde het portret van Meggie, dat hij van Resa had gekregen, op het bed, naast het notitieboekje dat Mortimer voor hem gebonden had en de bladwijzer die Meggie gemaakt had van de veren van een Vlaamse gaai.
‘Die ochtendjas…’ hakkelde hij, terwijl hij de foto van zijn ouders die altijd naast zijn bed stond in de koffer legde, ‘vind je het erg als ik die meeneem?’
‘Stel niet zulke domme vragen! Natuurlijk niet! Het was een cadeau, verdikkeme nog aan toe. Maar waar ga je dan heen?’
Cerberus sjokte de kamer in en liep naar het nachtkastje, waar Darius altijd koekjes in bewaarde.
‘Dat weet ik nog niet…’
Hij vouwde de ochtendjas net zo zorgvuldig op als zijn andere kleren (het ding was hem veel te groot, maar hoe had ze zijn maat ook moeten weten?), legde het portret, het notitieboekje en de bladwijzer in de koffer en klapte hem dicht. De slotjes kreeg hij natuurlijk weer niet dicht. Hij kon toch zo onhandig zijn!
‘Pak maar weer uit! Schiet op! Dit slaat nergens op.’
Maar Darius schudde zijn hoofd.
‘Mijn hemel, je kunt me toch niet helemaal alleen laten!’ Elinor schrok van haar eigen wanhoop.
‘Met mij erbij ben je ook alleen, Elinor,’ antwoordde Darius met verstikte stem. ‘Je bent zo ongelukkig! Ik kan er niet meer tegen!’
Die onnozele hond gaf zijn gesnuffel aan het nachtkastje op en bleef droevig voor haar staan. Hij heeft gelijk, zeiden zijn vochtige hondenogen.
Alsof zij dat niet wist! Ze kon er zelf niet eens meer tegen. Was ze vroeger ook zo geweest, vóór Meggie, Mortimer en Resa bij haar kwamen wonen? Misschien wel. Maar toen had ze alleen boeken om zich heen gehad, en die hadden zich niet beklaagd. Aan de andere kant… Als ze eerlijk was moest ze bekennen dat ze tegen haar boeken nooit zo rot had gedaan als tegen Darius.
‘Goed, ga dan maar!’ Haar stem begon op een bespottelijke manier te trillen. ‘Laat me maar alleen. Je hebt gelijk. Waarom zou je gaan zitten toekijken terwijl ik met de dag onuitstaanbaarder word en maar blijf wachten tot ze door een of ander wonder terugkomen? In plaats van langzaam en zielig ten onder te gaan kan ik mezelf misschien beter voor mijn kop schieten, of verdrinken in het meer. Schrijvers doen dat wel eens, en in verhalen werkt het ook altijd heel goed.’
Hij keek haar met zijn kippige ogen aan (ze had allang een nieuwe bril voor hem moeten kopen. Deze was echt geen gezicht). Toen maakte hij de koffer weer open en staarde naar zijn spullen. Hij haalde de bladwijzer eruit en aaide over de blauw gevlekte veren. De veren van een Vlaamse gaai. Meggie had ze op een strook lichtgeel karton geplakt. Het zag er heel leuk uit…
Darius kuchte. Hij kuchte drie keer achter elkaar.
‘Goed dan!’ zei hij uiteindelijk met onvaste stem. ‘Jij wint, Elinor. Ik ga het proberen. Haal het blad. Anders schiet je jezelf op een dag nog echt voor je kop.’
Wat? Wat zei hij daar? Elinors hart begon te jagen, alsof het haar alvast vooruit wilde snellen naar de Wereld van inkt, naar de feeën en glasmannetjes en de mensen van wie ze zoveel hield, zoveel meer dan van alle boeken bij elkaar.
‘Bedoel je…?’
Darius knikte gelaten, als een krijger die te vaak slag geleverd heeft. ‘Ja,’ zei hij. ‘Ja, Elinor.’
‘Ik ga het halen!’ Elinor draaide zich om. Alles wat haar hart de afgelopen weken zo loodzwaar had gemaakt en haar lichaam zo oud – weg was het! Verdwenen als sneeuw voor de zon.
Maar Darius riep haar terug. ‘Elinor! We moeten ook wat van Meggies notitieboekjes meenemen, en nog een paar praktische dingen, zoals… zoals een aansteker.’
‘En een mes!’ voegde Elinor eraan toe. Tenslotte was Basta in die andere wereld, en ze had zichzelf gezworen dat ze bij haar volgende ontmoeting met hem zelf ook een mes in haar hand zou hebben.
Ze viel bijna van de trap, zo’n haast had ze om in de bibliotheek te komen. Cerberus sprong hijgend van opwinding achter haar aan. Zou hij ergens in zijn hondenhart soms weten dat ze naar de plek gingen waar zijn oude baasje ook naartoe was?
Hij gaat het proberen! Hij gaat het proberen! Elinor kon aan niets anders meer denken. Ze dacht niet aan Resa’s verloren stem, het stijve been van Cockerell of het ontsierde gezicht van Platneus. Alles komt goed! dacht ze alleen maar, terwijl ze Orpheus’ woorden met trillende vingers uit de vitrine haalde. ‘Deze keer is er geen Capricorno om Darius bang te maken. Deze keer zal hij prachtig lezen. O god, Elinor, nog even en je ziet ze terug!’