Brandende woorden
Het kookte in haar toen ze naar de bladzijden keek die tot aan de rand toe gevuld waren met alinea’s en woorden.
Rotzakken, dacht ze. Prachtige rotzakken.
Maak me niet blij. Alsjeblieft, verzadig mij niet en laat me niet denken dat hier nog iets goeds uit voort kan komen.
– Markus Zusak, De boekendief
Farid had Doria gevonden. Toen ze hem naar de boom droegen dacht Meggie eerst dat de reus hem vertrapt had, net als de mannen van Krielhaan, die als kapotte poppen in het stijf bevroren gras lagen.
‘Nee, dat was geen reus,’ zei Roxane, terwijl ze Doria bij de andere gewonden legden, bij de Zwarte Prins en Hinkepoot, Zijdespinner en Egel. ‘Dit is mensenwerk.’
Roxane had een van de onderste nesten als ziekenboeg ingericht. Gelukkig waren er aan de kant van de rovers maar twee doden gevallen. Krielhaan was veel meer mannen kwijtgeraakt. Nu zou zelfs de angst voor zijn zwager hem niet meer hun kant op krijgen.
Ook Roetvogel was dood. Hij had zijn nek gebroken en staarde in het gras met lege ogen naar de lucht. Tussen de bomen loerden wolven, aangelokt door de geur van bloed. Maar ze durfden niet dichterbij te komen, want onder de boom lag de reus diep te slapen, opgerold als een kind, alsof Roxane hem met haar gezang voor altijd naar dromenland had gestuurd.
Doria werd niet wakker toen Minerva zijn bloedende hoofd verbond, en Meggie bleef naast hem zitten terwijl Roxane bij de andere gewonden ging kijken. Egel was er heel slecht aan toe, maar de wonden van de anderen zouden wel weer genezen. De Zwarte Prins had gelukkig alleen een paar ribben gebroken. Hij wilde de boom uit, naar zijn beer toe, maar Roxane vond het niet goed, en Baptista moest hem keer op keer verzekeren dat Roxane de pijl uit de schouder van de beer had gehaald en dat hij sindsdien weer op sneeuwhazen joeg. Doria verroerde zich intussen nog steeds niet. Hij lag doodstil; zijn bruine haar zat onder het bloed.
‘Wat denk je? Wordt hij wel weer wakker?’ vroeg Meggie toen Roxane zich over hem heen boog.
‘Ik weet het niet,’ antwoordde Roxane. ‘Praat maar tegen hem. Soms haalt dat ze terug.’
Praat maar tegen hem. Wat moest ze tegen Doria zeggen? Farid zegt dat er koetsen zijn die zonder paarden rijden, en muziek die uit een klein kastje komt. Hij had haar vaak naar die andere wereld gevraagd, en dus begon Meggie zachtjes over koetsen zonder paarden te vertellen, over vliegmachines en schepen zonder zeilen en apparaten waardoor een stem van de ene kant van de aarde naar de andere kant reist. Elinor kwam even bij haar kijken, Fenoglio zat een tijdje naast haar, en zelfs Farid kwam haar hand vasthouden, terwijl zij die van Doria vasthield. Voor het eerst voelde Meggie zich weer net zo met hem verbonden als toen ze samen met Stofvinger achter haar gevangengenomen ouders aan zaten. Kun je van twee jongens tegelijk houden?
‘Farid,’ zei Fenoglio na een tijdje, ‘laten we gaan kijken wat het vuur over de Vlaamse Gaai te vertellen heeft. Dan maken we daarna een einde aan dit verhaal, een mooi einde.’
‘Misschien moeten we de reus naar de Vlaamse Gaai toe sturen!’ zei Zijdespinner. Roxane had de pijl uit zijn arm gesneden en zijn tong was zwaar van de wijn die ze hem tegen de pijn te drinken had gegeven. Krielhaan had heel wat zakken wijn achtergelaten, maar ook proviand en dekens, wapens en paarden.
‘Ben je vergeten waar de Vlaamse Gaai is?’ vroeg de Zwarte Prins – Meggie was zo blij dat hij nog leefde. ‘Geen reus zal door het Zwarte Meer naar de overkant lopen, al keken ze er vroeger nog zo graag in de spiegel.’
Nee, zo eenvoudig zou het wel niet zijn.
‘Kom Meggie, laten we het aan het vuur gaan vragen,’ zei Farid, maar Meggie wilde Doria’s hand niet loslaten.
‘Ga maar. Ik blijf wel bij hem,’ zei Minerva, en Fenoglio fluisterde: ‘Kijk niet zo benauwd! Natuurlijk wordt die jongen weer wakker! Weet je niet meer wat ik je vertelde? Zijn verhaal begint pas!’
Maar Doria was zo bleek dat ze het maar moeilijk kon geloven.
De tak waarop Farid het vuur wilde oproepen was net zo breed als de straat achter Elinors tuinhek. Meggie knielde naast hem en Fenoglio loerde wantrouwig naar een stel kinderen, die tussen de takken boven hen op de slapende reus zaten neer te kijken.
‘Als jullie het maar laten!’ riep hij, wijzend naar de dennenappels in hun handen. ‘De eerste die een dennenappel naar de reus gooit vliegt er zelf achteraan. Ik zweer het!’
‘Straks doen ze het natuurlijk toch, en wat dan?’ vroeg Farid, die voorzichtig een beetje as op de houten huid van de boom strooide. Er was niet veel meer van over, hoe zorgvuldig hij het elke keer ook bij elkaar veegde. ‘Wat doet die reus als hij wakker wordt?’
Fenoglio keek een beetje angstig naar beneden. ‘Weet ik veel!’ bromde hij. ‘Ik hoop niet dat die arme Roxane hem de rest van haar leven in slaap moet zingen.’
De Zwarte Prins schuifelde naar hen toe. Baptista moest hem ondersteunen. Zwijgend gingen ze naast Meggie zitten. Het vuur maakte die dag een slaperige indruk. Hoe Farid het ook lokte en vleide, het duurde eindeloos voor de vlammen uit de as omhoogkwamen. De reus begon in zijn slaap te neuriën. Sluiper sprong met een dode vogel in zijn bek op Farids schoot, en opeens kwamen de beelden: Stofvinger op een binnenplaats, omringd door grote kooien. In een ervan zat een meisje te huilen: Brianna. Naast haar en haar vader stond een zwarte gestalte.
‘Een nachtmare!’ fluisterde Baptista. Meggie keek hem geschrokken aan. Het beeld loste op in grijzige rook en in het hart van de vlammen verscheen een ander. Farid pakte Meggies hand en Baptista vloekte zachtjes. Mo. Hij zat aan een tafel vastgeketend. De Fluiter was bij hem. En Adderkop, wiens gezwollen gezicht er nog afschuwelijker uitzag dan Meggie in haar ergste dromen had kunnen verzinnen. Op de tafel lag leer en onbeschreven papier.
‘Hij gaat nog een leeg boek voor hem binden!’ fluisterde Meggie. ‘Wat betekent dat?’ Geschokt keek ze Fenoglio aan.
‘Meggie!’ Farid vestigde haar aandacht weer op het vuur.
Uit de vlammen kwamen… letters, brandende letters die zich tot woorden aaneenregen.
‘Alle donders, wat is dat?’ hakkelde Fenoglio. ‘Wie heeft die geschreven?’
De woorden waaiden weg en doofden tussen de takken voor iemand ze kon lezen. Maar het vuur gaf Fenoglio het antwoord op zijn vraag. Een bleek vollemaansgezicht verscheen in de vlammen, de brillenglazen rond als een tweede paar ogen.
‘Orpheus!’ fluisterde Farid.
De vlammen doofden langzaam uit. Ze glipten terug in de as alsof het hun nest was, maar in de lucht zweefden nog een paar laatste woorden van vuur. Vlaamse Gaai… angst… gebroken… sterven…
‘Wat betekent dat?’ vroeg de Zwarte Prins.
‘Dat is een lang verhaal, Prins!’ antwoordde Fenoglio vermoeid. ‘En ik ben bang dat de verkeerde persoon de afloop geschreven heeft.’