Het volgende couplet
De lanen van dit moeizame bestaan
Zal ik niet meer dan één keer gaan,
Wanneer ik dus iets goeds kan doen,
Iets aardigs kan beduiden
Voor een behoeftig medemens,
Vervul ik met plezier zijn wens,
En wel meteen, zolang ik leef,
Want één keer slechts bega ik deze dreef.
– Anoniem, I Shall Not Pass This Way Again
Het werd een koude dag, mistig en kleurloos. Ombra lag erbij alsof het in een grijs kleed gehuld was. De vrouwen waren al bij het aanbreken van de ochtend voor de burcht verschenen, stil als de dag zelf, en nu stonden ze daar te wachten, zonder een woord te zeggen.
Er was niets vrolijks te horen, geen gelach, en ook geen gehuil. Het was alleen maar stil. Resa stond tussen de moeders alsof ook zij op een kind wachtte, en niet op het moment dat ze haar man zou verliezen. Voelde het kind onder haar gepijnigde hart hoe radeloos zijn moeder deze ochtend was? Stel dat het zijn vader nooit te zien zou krijgen. Had die gedachte Mo ook maar heel even aan het twijfelen gebracht? Ze had het hem niet gevraagd.
Meggie stond naast haar. Ze vertrok geen spier, wat Resa bijna banger maakte dan wanneer ze gehuild zou hebben. Doria was bij haar. Hij had een dienstmeidenjurk aan en een hoofddoekje over zijn bruine haar, want jongens van zijn leeftijd vielen tegenwoordig op in Ombra. Zijn broer was niet meegekomen. Zelfs Baptista’s vermommingskunsten hadden van de Krachtpatser geen vrouw kunnen maken, maar een stuk of tien andere rovers waren met geschoren kaken, gestolen jurken en doekjes over hun haar langs de wachters voor de stadspoort geglipt. Zelfs Resa vielen ze tussen al die vrouwen niet op. Zodra de kinderen vrij waren moesten de mannen van de Zwarte Prins de moeders overhalen om hun zonen en dochters de volgende dag al naar het bos te brengen, zodat de rovers ze konden verstoppen voor de Fluiter zijn woord misschien zou breken en ze alsnog naar de mijnen stuurde. Want wie zou ze de volgende keer vrij moeten kopen, als de Vlaamse Gaai eenmaal gevangenzat?
De Zwarte Prins zelf was niet meegekomen naar Ombra: zijn donkere gezicht zou te veel opgevallen zijn. Ook Grijper, die Mo tot op het laatste moment wel kon villen vanwege zijn plan, was in het kamp gebleven, net als Farid en Roxane. Farid had natuurlijk best mee gewild, maar Stofvinger had het hem verboden, en na wat er op de Adderberg gebeurd was ging Farid niet meer tegen hem in.
Resa keek weer naar Meggie. Als ze vandaag ergens troost zou kunnen vinden, dan was het bij haar dochter, wist ze. Meggie was volwassen geworden. Die ochtend begreep Resa dat. Ik heb niemand nodig, zei haar gezicht, tegen Doria die naast haar stond, tegen haar moeder en misschien vooral tegen haar vader.
Er ging een gemompel door de wachtende menigte. Op de muren van de burcht werd de bewaking versterkt en achter de kantelen boven de poort verscheen Violante, zo bleek dat de mensen best eens gelijk konden hebben als ze zeiden dat de dochter van Adderkop de burcht van haar dode man zo goed als nooit meer uit kwam.
Resa had de Lelijke nog nooit gezien. Ze had natuurlijk wel gehoord van de moedervlek, die haar gezicht als een brandmerk ontsierd had en bij Cosimo’s terugkomst verbleekt was. De vlek was inderdaad bijna niet meer te zien, maar Resa merkte dat Violante aan haar wang voelde zodra ze al die vrouwen omhoog zag kijken. De Lelijke. Hadden ze haar die naam vroeger toegeroepen als ze op de muur verscheen? Ook nu werd hij hier en daar gefluisterd. Resa vond Violante niet lelijk, maar ook niet mooi. Ze stond kaarsrecht, alsof ze probeerde te verdoezelen hoe klein ze was, maar naast de twee mannen die links en rechts van haar stonden zag ze er zo jong en kwetsbaar uit dat de angst zich als een klauw om Resa’s hart sloot. De Fluiter en Krielhaan, tussen die twee in zag Violante eruit als een kind.
Hoe moest dat meisje Mo beschermen?
Een jongen kwam naast Zilverneus staan. Ook hij had een metalen neus, alleen zat er bij hem vast ook nog een neus van vlees en bloed onder. Dat moest Jacopo zijn, het zoontje van Violante. Mo had over hem verteld. Aan de bewonderende blikken te zien die hij de heraut van zijn grootvader toewierp zag je zo dat hij liever bij de Fluiter in de buurt was dan bij zijn moeder.
Resa werd duizelig toen ze Zilverneus zo trots op de muur zag staan. Nee, Violante kon Mo nooit tegen hem beschermen. Hij was nu de heer van Ombra, niet zij en ook niet Krielhaan, die hoogmoedig op zijn onderdanen neerkeek en de indruk wekte dat de aanblik alleen al hem misselijk maakte. Maar de Fluiter stond er zelfingenomen bij, alsof deze dag helemaal alleen van hem was. Heb ik het niet gezegd? vroeg zijn spottende blik. Ik vang de Vlaamse Gaai en jullie kinderen houd ik ook.
Waarom was ze gekomen? Waarom deed ze zichzelf dit aan? Om zich ervan te overtuigen dat het allemaal echt gebeurde, dat ze er niet alleen maar over las?
De vrouw naast haar pakte haar arm vast. ‘Daar komt hij!’ fluisterde ze. Overal gonsde het: ‘Daar komt hij! Hij komt echt!’ En Resa zag dat de posten op de wachttorens naast de poort de Fluiter een teken gaven.
Natuurlijk kwam hij. Wat hadden ze dan gedacht? Dat hij zijn belofte niet zou nakomen?
Krielhaan zette zijn pruik recht en glimlachte triomfantelijk naar de Fluiter, alsof hij het zo lang opgejaagde wild persoonlijk zijn kant op had gedreven, maar de Fluiter besteedde geen aandacht aan hem. Hij keek strak naar het straatje dat van de stadspoort naar de burcht leidde, zijn ogen zo grijs als de hemel boven hem, en net zo koud. Resa herinnerde zich die ogen maar al te goed. Ze herinnerde zich ook die grijns die nu om zijn smalle lippen speelde. Zo had hij ook gegrijnsd als er op de vesting van Capricorno een terechtstelling voor de deur stond.
Toen zag ze Mo.
Opeens was hij er, aan het eind van het straatje, op het zwarte paard dat de Prins hem had gegeven nadat hij zijn eigen paard op de burcht van Ombra had moeten achterlaten. Het masker van Baptista hing los om zijn hals. Hij had het niet meer nodig om de Vlaamse Gaai te zijn. De boekbinder en de rover hadden nu hetzelfde gezicht.
Stofvinger reed achter hem. Hij zat op het paard waarop Roxane naar de Nachtburcht was gekomen, met de reddende woorden van Fenoglio in haar zadeltas. Maar voor wat er nu ging gebeuren bestonden geen woorden. Of toch wel? Was die verschrikkelijke stilte die over alles heen lag juist van woorden gemaakt?
Nee Resa, dacht ze. Dit verhaal heeft geen dichter meer. Wat er nu gebeurt schrijft de Vlaamse Gaai met zijn vlees en bloed. En op het moment dat hij het straatje uit kwam kon zelfs zij Mo niet anders meer noemen. Vlaamse Gaai. De vrouwen op het plein maakten aarzelend plaats, alsof ook zij de prijs die hij voor hun kinderen betaalde opeens te hoog vonden. Maar uiteindelijk vormden ze een haag, net breed genoeg voor de twee ruiters, en met elke hoefslag klauwden Resa’s vingers krampachtiger in haar jurk.
Haar hart klopte in haar keel. Wat is er? Je was toch altijd juist gek op zulke verhalen? dacht ze. Had je dit niet ook een prachtig verhaal gevonden? De rover die de kinderen bevrijdt door zich aan zijn vijanden over te geven… Wees eens eerlijk, je had van elk woord gesmuld! Alleen hadden de helden in deze verhalen meestal geen vrouw. En geen dochter.
Meggie stond erbij alsof het haar allemaal niets aanging, maar haar ogen hingen aan haar vader alsof haar blik hem kon beschermen. Mo reed zo dicht langs hen dat Resa zijn paard had kunnen aanraken. Haar knieën knikten. Ze greep de arm van de vrouw naast haar, ze was zo misselijk en slap dat ze bijna niet meer op haar benen kon staan. Kijk hem aan, Resa! dacht ze. Daarvoor sta je hier toch? Om hem nog één keer te zien. Ja toch? Was hij bang? Net zo bang als in al die nachten dat hij wakker geschrokken was, bang voor tralies en ketens? Resa, laat de deur openstaan…
Stofvinger is bij hem, probeerde ze zichzelf gerust te stellen. Hij rijdt vlak achter hem en heeft al zijn angst bij de dood achtergelaten. Maar Stofvinger gaat maar tot aan de poort met hem mee, daarachter wacht de Fluiter, fluisterde haar hart. Haar knieën begaven het alweer, tot ze opeens Meggies sterke arm onder de hare voelde, alsof haar dochter van hen beiden de oudste was. Resa drukte haar gezicht tegen Meggies schouder. De vrouwen om haar heen keken verlangend naar de gesloten poort.
Mo liet zijn paard stilhouden. Stofvinger zat vlak naast hem en keek onbewogen voor zich uit, zoals alleen hij dat kon. Ze was er nog steeds niet aan gewend dat hij geen littekens meer had. Hij zag er een stuk jonger uit zo. Tientallen ogen rustten op hem, Vuurdanser, die door de Vlaamse Gaai teruggehaald was van de dood.
‘De Fluiter kan hem niets maken!’ fluisterde de vrouw naast Resa. Het klonk als een bezwering. ‘Nee toch? Hoe moet hij de Vlaamse Gaai gevangenhouden als de dood het niet eens voor elkaar krijgt?’
Misschien is de Fluiter moorddadiger dan de dood, wilde Resa antwoorden, maar ze zweeg. Ze zweeg en keek naar Zilverneus.
‘Zowaar! Het is de Vlaamse Gaai in eigen persoon!’ Zijn geknepen stem droeg ver in de stilte die nu weer over Ombra viel. ‘Of wil je nog steeds beweren dat je een ander bent, net als toen op de Nachtburcht? Wat zie je er afgeleefd uit! Een smerige vagebond. Ik had eigenlijk verwacht dat je een plaatsvervanger zou sturen, in de hoop dat we niet al te snel achter het masker zouden kijken.’
‘O nee, ik weet best dat je niet achterlijk bent, Fluiter.’ Vol verachting keek Mo naar Zilverneus op. ‘Of kunnen we je voortaan beter bij je nieuwe ambacht noemen? Kinderslachter. Wat vind je daarvan?’
Resa had nog nooit zoveel haat in zijn stem gehoord. De stem die doden terug kon roepen. Wat luisterden ze er allemaal aandachtig naar! Ondanks alle haat en woede die erin verstopt zat klonk hij nog steeds zo zacht en warm, zeker vergeleken met de stem van de Fluiter.
‘Noem me hoe je wilt, boekbinder!’ De Fluiter steunde met zijn handen op de kantelen. ‘Jij hebt ook aardig wat verstand van slachten, heb ik gehoord. Maar waarom heb je die vuurvreter bij je? Ik herinner me niet hem uitgenodigd te hebben! Waar zijn die littekens van hem gebleven? Heeft hij die bij de doden achtergelaten?’
Het stuk muur waarop de Fluiter leunde vatte vlam, en het vuur lispelde woorden die alleen Stofvinger verstond. Zilverneus deinsde vloekend achteruit en sloeg de vonken van zijn deftige kleren, terwijl de zoon van Violante dekking zocht achter zijn rug en geboeid naar het fluisterende vuur staarde.
‘Ik heb van alles bij de doden achtergelaten, Fluiter. En ik heb het een en ander mee teruggebracht.’ Stofvinger praatte niet hard, maar de vlammen doofden alsof ze zich in de steen terugtrokken, om daar op nieuwe vuurwoorden te wachten. ‘Ik ben hier om je te waarschuwen dat je je gast maar beter goed kunt behandelen. Het vuur is inmiddels net zo’n goede vriend van hem als van mij, en ik hoef je niet te vertellen wat een machtige vriend het is.’
Bleek van woede klopte de Fluiter het roet van zijn handschoenen, maar voor hij antwoord kon geven boog Krielhaan zich over de kantelen.
‘Gast?’ riep hij. ‘Is dat een passende benaming voor een rover die al door de beul van de Nachtburcht verwacht wordt?’ Zijn stem deed Resa aan Roxanes gans denken.
Violante duwde hem opzij alsof hij een van haar bedienden was. Wat was ze toch klein! ‘De Vlaamse Gaai wordt mijn gevangene, stadhouder! Zo is het afgesproken. Tot mijn vader komt staat hij onder mijn bescherming.’ Ze had een hoge en heldere stem, opvallend krachtig voor zo’n tenger lijf, en Resa kreeg weer even hoop. Misschien lukt het haar toch om hem te beschermen! dacht ze. In Meggies ogen zag ze dezelfde hoop.
Mo en de Fluiter keken elkaar strak aan. De haat leek draden tussen hen te spinnen, en Resa dacht aan het mes dat Baptista zo zorgzaam in Mo’s kleren had genaaid. Ze wist niet of het haar bang maakte of geruststelde dat hij het bij zich droeg.
‘Goed! Dan noemen we hem onze gast!’ riep de Fluiter. ‘Wat betekent dat we hem ook onze heel speciale vorm van gastvrijheid moeten betonen! We hebben tenslotte lang op hem gewacht.’
Hij stak zijn hand op, beroet van Stofvingers vuur, en de poortwachters richtten hun lansen op Mo. Een paar vrouwen begonnen te gillen. Resa dacht dat ze ook Meggie hoorde gillen, maar zelf was ze sprakeloos van angst. De posten op de torens spanden hun bogen.
Violante duwde haar zoon opzij en deed een stap in de richting van de Fluiter. Maar Stofvinger liet het vuur al uit zijn vingers lekken, als een dier dat hij aan de lijn had, en Mo trok zijn zwaard – het zwaard waarvan de Fluiter de herkomst zo goed kende.
‘Wat moet dat? Stuur die kinderen naar buiten, Fluiter!’ riep hij. Nu klonk hij zo kil dat Resa zijn stem bijna niet herkende. ‘Stuur ze naar buiten. Of wil je je heer laten weten dat het vlees op zijn botten zal blijven rotten omdat jij de Vlaamse Gaai alleen dood bij hem kunt afleveren?’
Een van de vrouwen begon te snikken. Een ander sloeg vlug een hand voor haar mond. Achter het tweetal zag Resa Minerva staan, de hospita van Fenoglio. Natuurlijk, ook haar kinderen hadden ze gevangengenomen. Maar Resa wilde niet aan Minerva’s kinderen of die van de andere vrouwen denken. Ze zag alleen de lansen die naar Mo’s onbeschermde borst wezen, en de pijlen die vanaf de muren op hem gericht werden.
‘Fluiter! Ik waarschuw je.’ Weer was het Violante die Resa op adem liet komen. ‘Laat de kinderen gaan.’
Krielhaan wierp een ongeduldige blik op de kruisbogen. Even was Resa bang dat hij de boogschutters bevel zou geven om te schieten, alleen om de Vlaamse Gaai als zijn hoogstpersoonlijke jachtbuit aan de voeten van Adderkop te kunnen leggen. Maar de Fluiter boog zich over de muur en gaf de wachters een teken.
‘Open de poort!’ riep hij gespeeld onverschillig. ‘Laat de kinderen eruit en de Vlaamse Gaai erin!’
Resa verborg haar gezicht weer tegen de schouder van haar dochter. Meggie leek nog steeds net zo beheerst als haar vader, maar ze bleef strak naar hem kijken, alsof ze bang was dat ze hem kwijt zou raken op het moment dat haar ogen hem loslieten.
De poort ging langzaam open. Hij kraakte, klemde, tot de wachters hem wijd opengooiden.
En daar kwamen ze. De kinderen. Al die kinderen. Ze dromden naar buiten alsof ze al dagen achter de zware poort hadden staan wachten. De kleintjes struikelden over hun eigen benen, zoveel haast hadden ze om aan die muren te ontsnappen, maar de groten trokken hen weer overeind. De angst stond op hun gezichten te lezen; een angst die zoveel groter was dan zijzelf. De jongste kinderen begonnen te rennen zodra ze hun moeder zagen, wierpen zich in de wachtende armen en kropen weg tussen de vrouwen, als in een veilige schuilplaats. Oudere kinderen keerden langzaam, bijna schoorvoetend terug naar de vrijheid. Wantrouwig liepen ze langs de wachters, en toen ze de twee mannen herkenden die te paard voor de poort stonden bleven ze staan.
‘De Vlaamse Gaai!’ Het was maar een zucht, maar hij kwam uit heel veel monden, steeds harder en harder, tot de naam in de lucht geschreven leek te staan. ‘De Vlaamse Gaai. De Vlaamse Gaai.’ De kinderen stootten elkaar aan, wezen naar Mo en keken nieuwsgierig naar de vonken die als een zwerm feetjes om Stofvinger heen dansten. ‘Vuurdanser.’
Steeds meer kinderen bleven voor de paarden staan. Ze sloten de twee mannen in en voelden aan ze alsof ze wilden controleren of ze wel echt van vlees en bloed waren, die mannen die ze alleen kenden uit de liederen die hun moeders soms zachtjes aan hun bed zaten te zingen.
Mo boog zich opzij. Hij wenkte de kinderen en zei zachtjes iets tegen ze. Toen keek hij nog een laatste keer naar Stofvinger en stuurde zijn paard naar de geopende poort.
Ze lieten hem niet gaan.
Drie kinderen versperden hem de weg, twee jongens en een meisje. Ze hielden de teugels vast, want ze wilden niet dat hij naar de plek ging waar zij net vandaan kwamen, dat hij net als zij zoek zou raken achter die muren. Steeds meer kinderen dromden om hem heen, hielden hem vast, beschermden hem tegen de lansen van de wachters, terwijl de moeders op het plein hun namen schreeuwden.
‘Vlaamse Gaai!’
Toen ze de Fluiter hoorden roepen draaiden de kinderen zich geschrokken om. ‘Door die poort met jou, of we halen ze allemaal terug en hangen er tien in kooien boven de poort, waar de raven ze op kunnen vreten!’
De kinderen verroerden zich niet. Ze keken zwijgend naar boven, naar Zilverneus en de jongen naast hem, die jonger was dan zij. Mo nam de teugels op en baande zich behoedzaam een weg, alsof elk kind zijn eigen kind was, en onder het geschreeuw van hun moeders moesten de kinderen toezien hoe hij helemaal alleen op de reusachtige poort af reed.
Alsof hij voelde dat zijn vrouw en dochter toch achter hem aan gekomen waren keek Mo nog één keer om. Resa zag de angst op zijn gezicht. Meggie had het vast ook gezien.
De poort begon alweer dicht te vallen voor hij langs de wachters was. ‘Neem zijn wapens af!’ hoorde Resa Krielhaan schreeuwen, en het laatste wat ze zag waren de soldaten die Mo van zijn paard trokken.