Het verkeerde moment

‘Is dat je laatste aanwinst?’ vroeg de Man.

‘Moeilijk te zeggen,’ antwoordde God en keek in de ogen van de Salamander. ‘Misschien zat hij hier al een tijdje. Sommige dingen kosten een hoop werk. Maar andere – die zijn er op een dag gewoon. Kant en klaar. Heel wonderlijk!’

– Ted Hughes, The Playmate

Stofvinger zag de fakkels beneden in het bos. Natuurlijk. Adderkop was als de dood voor de dag. Verdorie, nou was de inkt alweer te dik.

‘Rozenkwarts!’ Fenoglio veegde de pen af aan zijn mouw en keek zoekend om zich heen. Wanden van kunstig gevlochten takken, zijn schrijfplank, door Doria op maat gemaakt, zijn bed van bladeren en mos, de kaars die Farid telkens opnieuw voor hem aanstak als de wind hem uitblies… maar geen Rozenkwarts.

Jaspis en hij hadden de hoop dat er ook glasvrouwtjes in de boom woonden nog niet opgegeven. Farid was namelijk zo dom geweest om tegen ze te zeggen dat hij er zeker twee gezien had. ‘Zo mooi als feeën,’ had de sukkel er ook nog aan toegevoegd! En sindsdien klauterden de twee glasmannetjes zo druk over de takken dat het maar een kwestie van tijd was voor ze hun onnozele halzen braken.

Goed, dan niet. Fenoglio doopte de veer weer in de te dikke inkt. Dan moest het maar zo.

Hoewel zijn glasmannetje er voortdurend vandoor ging en het ’s nachts afschuwelijk koud werd in de boom hield hij van zijn nieuwe schrijfkamer, die zo hoog lag dat hij zijn wereld letterlijk aan zijn voeten had. Nergens had hij ooit zo het gevoel gehad dat de woorden als vanzelf tot hem kwamen.

Ja, hierboven zou hij voor de Vlaamse Gaai zijn beste lied schrijven, precies hier, in de kruin van een boom. Bestond er een passender plek? Het laatste beeld dat de vlammen Farid hadden getoond was geruststellend geweest: Stofvinger achter de kantelen van de burcht, Mortimer slapend… Dat kon alleen betekenen dat Adderkop de burcht nog niet bereikt had. Wat anders, Fenoglio? dacht hij tevreden. Je hebt in het donkerste bos een wiel van zijn wagen laten afbreken. Dat moest de Zilvervorst zeker twee dagen ophouden, als het niet langer was. Tijd genoeg om te schrijven nu de woorden weer van hem hielden!

‘Rozenkwarts!’

Als ik hem nog één keer moet roepen, dacht Fenoglio, dan gooi ik hem hoogstpersoonlijk de boom uit.

‘Ik ben niet doof, integendeel, ik hoor beter dan jij.’ Het glasmannetje kwam zo plotseling uit het donker tevoorschijn dat Fenoglio een dikke klodder inkt op het papier morste, precies op de naam van Adderkop. Hopelijk was dat een goed teken. Rozenkwarts stak een dun takje in de inkt en begon te roeren, zonder zich te verontschuldigen, zonder uit te leggen waar hij geweest was. Concentreer je, Fenoglio. Vergeet dat glasmannetje. Schrijf.

En de woorden kwamen. Ze kwamen heel makkelijk. Adderkop keerde terug op de burcht waar hij ooit Violantes moeder het hof had gemaakt en ging zwaar gebukt onder zijn onsterfelijkheid. In zijn opgezwollen handen hield hij het lege boek, dat hem folterde zoals zijn beulen het nooit hadden gekund. Maar daar zou nu snel een einde aan komen, want zijn dochter ging de man die hem dit had aangedaan aan hem uitleveren. Ach, hoe zoet zou zijn wraak zijn als de Gaai het boek en zijn rottende vlees maar eenmaal genezen had… Ja, droom maar van wraak, Zilvervorst! dacht Fenoglio, terwijl hij de duistere gedachten van Adderkop op papier zette. Denk alleen maar aan wraak – en vergeet dat je je dochter nooit vertrouwd hebt!

‘Kijk eens aan, hij schrijft!’ De woorden werden fluisterend uitgesproken, maar het gezicht van Adderkop, net nog zo duidelijk dat Fenoglio het had kunnen aanraken, vervaagde en veranderde in het gezicht van Elinor Loredan. Meggie was bij haar. Waarom lag ze niet te slapen? Dat haar gekke tante midden in de nacht over de takken kroop en misschien wel achter een of ander glimmend motje aan zat verbaasde Fenoglio niet, maar Meggie? Die was doodop geweest, nadat ze per se met Doria langs de stam omhoog had willen klimmen, in plaats van zich net als de andere kinderen op te laten hijsen!

‘Ja, hij schrijft,’ bromde hij. ‘En als hij niet voortdurend gestoord werd zou hij vast allang klaar zijn!’

‘Hoezo, voortdurend?’ protesteerde Loredan. Wat klonk ze weer agressief, en wat zag ze er belachelijk uit met die drie jurken over elkaar. Een wonder dat ze er zoveel had gevonden in haar niet geringe maat. Van de monsterlijke jurk waarin ze zijn wereld was binnengevallen had Baptista inmiddels jasjes voor de kinderen gemaakt.

‘Elinor…’ Meggie probeerde haar in de rede te vallen, maar niemand kon dat mens de mond snoeren. Dat had Fenoglio intussen wel geleerd.

‘Voortdurend, zegt hij!’ Nu liet ze ook nog kaarsvet op zijn papier druppelen! ‘Zorgt hij er soms dag en nacht voor dat de kinderen niet uit die vervloekte nesten vallen, klimt hij die verrekte boom in en uit om iets eetbaars naar boven te halen? Verstevigt hij de wanden om te voorkomen dat de wind ons straks allemaal de kop kost, staat hij soms op wacht? Nee, maar hij wordt wel voortdurend gestoord.’

Klets. Nog een druppel kaarsvet. En moest je zien hoe ongegeneerd ze zich over zijn pas geschreven woorden boog! ‘Dat klinkt niet slecht,’ zei ze tegen Meggie, alsof hijzelf voor haar ogen in de koude boslucht was opgegaan. ‘Helemaal niet slecht.’

Het was niet te geloven.

En nu boog Rozenkwarts zich ook nog over zijn regels, met diepe rimpels in zijn glazen voorhoofd, als golven op het water.

‘O! Wil jij je mening misschien ook nog even geven voor ik verder schrijf?’ snauwde Fenoglio. ‘Nog wensen? Moet ik er een heldhaftig glasmannetje in stoppen, of een dikke vrouw die alles beter weet en Adderkop zo horendol maakt dat hij zich vrijwillig aan de Witte Vrouwen overgeeft? Dat zou wel een oplossing zijn, hè?’

Meggie kwam naast hem staan en legde een hand op zijn schouder. ‘Je weet zeker niet hoe lang je nog nodig hebt?’ Ze klonk zo moedeloos, helemaal niet als iemand die deze wereld al een paar keer op zijn kop had gezet.

‘Het duurt niet lang meer.’ Fenoglio deed zijn best om optimistisch te klinken. ‘De woorden komen al. Ze…’

Hij verstomde.

Vanbuiten kwam de schorre, langgerekte kreet van een valk. Telkens opnieuw. Het alarmsignaal van de wachters. O nee.

Het nest waarin Fenoglio zijn intrek had genomen hing boven een tak die breder was dan heel wat straatjes in Ombra. Toch werd hij altijd duizelig op de ladder, die Doria voor hem gemaakt had zodat hij zich niet aan een wiebelig touw hoefde te laten zakken. De Zwarte Prins had overal touwen laten spannen, door de rovers gevlochten van ranken en boomschors. Bovendien had de boom zelf zoveel luchtwortels en dunnere takken dat je altijd wel iets vond om je aan vast te grijpen. Maar dat alles kon de gedachte aan de diepte die onder die glibberige takken gaapte niet verdringen. Je bent nu eenmaal geen eekhoorntje, Fenoglio! dacht hij, terwijl hij zich aan een paar houtige ranken vastklampte en naar beneden tuurde. Voor een oude man doe je het hierboven helemaal niet slecht.

‘Ze halen de touwen in!’ Anders dan hij bewoog Elinor Loredan zich verrassend makkelijk over de houten paden in de lucht.

‘Dat zie ik ook wel!’ bromde Fenoglio. Ze haalden alle touwen in die tot aan de voet van de boom kwamen. Dat kon niet veel goeds te betekenen hebben.

Farid kwam vanboven naar hen toe. Hij zat vaak bij de wachters die de Zwarte Prins in de bovenste takken geposteerd had. Hoe kon een mens in hemelsnaam zo behendig klimmen? De jongen was er bijna net zo goed in als zijn marter. ‘We zien fakkels. Ze komen dichterbij!’ hijgde hij. ‘En horen jullie die honden blaffen?’ Hij keek Fenoglio beschuldigend aan. ‘Je zei toch dat niemand deze boom kende? Dat de boom en de nesten vergeten waren?’

Verwijten. Natuurlijk. Als er iets misgaat geef je gewoon Fenoglio de schuld!

‘Nou en? Honden vinden ook vergeten plekken hoor!’ antwoordde hij onvriendelijk. ‘Je kunt beter vragen wie onze sporen heeft uitgewist! Waar is de Zwarte Prins?’

‘Beneden. Bij zijn beer. Hij probeert hem te verstoppen. Dat domme beest vertikt het om zich omhoog te laten hijsen!’

Fenoglio spitste zijn oren. Inderdaad, hij hoorde honden blaffen. Verdorie nog aan toe!

‘Wat geeft dat?’ Elinor Loredan deed natuurlijk alsof ze zich niet uit het veld liet slaan. ‘Ze kunnen ons toch niet naar beneden halen? Zo’n boom moet makkelijk te verdedigen zijn!’

‘Maar ze kunnen ons wel uithongeren.’

Farid begreep dit soort situaties beter, en Elinor Loredan werd opeens toch een beetje ongerust. En wie keek ze erop aan?

‘Ach, nu ben ik zeker weer het laatste redmiddel, hè?’ Fenoglio deed haar stem na: ‘Dan schrijf je toch gewoon iets, Fenoglio! Zo moeilijk kan het niet zijn!’

De kinderen klauterden uit de nesten waarin ze hadden liggen slapen. Ze liepen over de takken alsof het landweggetjes waren en keken geschrokken naar beneden. Ze waren net mooie kevertjes in die reusachtige boom. Arme kleintjes.

Despina rende op Fenoglio af. ‘Ze kunnen niet boven komen, hè?’

Haar broer keek hem zwijgend aan.

‘Natuurlijk niet,’ zei Fenoglio, maar Ivo sprak hem met zijn ogen tegen. De jongen ging steeds meer met Roxanes zoon Jehan om. Die twee konden goed met elkaar opschieten; voor hun leeftijd wisten ze allebei te veel van de wereld.

Farid pakte Meggie bij een arm. ‘Baptista zegt dat we de kinderen naar de bovenste nesten moeten brengen. Help je me?’

Ze knikte natuurlijk van ja – ze mocht die jongen nog steeds veel te graag –, maar Fenoglio hield haar tegen. ‘Meggie blijft hier. Het kan zijn dat ik haar nodig heb.’

Farid wist meteen waar hij het over had. In zijn zwarte ogen zag Fenoglio de wedergeboren Cosimo door de straten van Ombra rijden, en de doden tussen de bomen in het Woud zonder Wegen.

‘We hoeven jouw woorden niet!’ zei de jongen. ‘Ik bestook ze met vuur als ze proberen boven te komen!’

Vuur? Dat was pas een geruststellend woord in een bos.

‘Dan verzin ik misschien toch iets beters,’ zei Fenoglio. Hij voelde Meggies wanhopige blik. En mijn vader dan? vroeg ze met haar ogen. Ja, en haar vader dan? Welke woorden waren nu harder nodig? Verdorie nog aan toe!

Sommige kinderen begonnen te huilen, en in de diepte zag Fenoglio de fakkels waar Farid over had verteld. In het donker schitterden ze als vuurelfen, maar dan veel dreigender.

Farid trok Despina en Ivo mee; de andere kinderen volgden hem. Darius kwam op hen af, zijn dunne haar in de war van het slapen, en nam ze bij hun handjes, die ze hulpzoekend naar hem uitstaken. Hij wierp een bezorgde blik op Elinor, maar die stond met gebalde vuisten kwaad naar beneden te kijken.

‘Laat ze maar komen!’ zei ze met trillende stem. ‘Ik hoop dat de beer ze opvreet. Ik hoop dat de rovers ze in mootjes hakken, die kinderjagers!’

Gestoord mens. Maar ze haalde Fenoglio de woorden uit de mond.

Meggie bleef maar naar hem kijken.

‘Wat kijk je nou? Wat moet ik doen, Meggie?’ vroeg hij. ‘Het verhaal speelt zich weer eens op twee plaatsen tegelijk af. Waar zijn mijn woorden het hardst nodig? Moet ik soms een tweede hoofd laten groe…’

Opeens hield hij zijn mond.

Elinor Loredan stond nog steeds een vloed van verwensingen naar beneden te sturen. ‘Kinderlokkers! Ongedierte! Gepantserde kakkerlakken!!! Platstampen moesten ze jullie!’

‘Wat zei je daar?’ Het kwam er norser uit dan Fenoglio bedoeld had.

Elinor keek hem niet-begrijpend aan.

Platstampen…! Fenoglio keek naar de fakkels in de diepte. ‘Ja!’ fluisterde hij. ‘Ja. Wel een beetje gevaarlijk, maar wat zou het…’

Hij draaide zich om en klom haastig de ladder naar zijn nest weer op. Het nest waarin woorden geboren werden. Ja, daar was nu zijn plaats, en nergens anders.

Maar natuurlijk kwam Loredan achter hem aan.

‘Heb je een plan?’

Ja, en hij had helemaal geen zin om haar aan d’r neus te hangen dat zij alweer degene was die hem op het idee had gebracht. ‘Jazeker, ik heb een plan. Meggie, blijf in de buurt.’

Rozenkwarts gaf hem de pen. Hij was bang, Fenoglio zag het aan zijn glazen gezichtje. Het was roder dan anders. Of had hij gewoon weer stiekem van zijn wijn zitten drinken? De glasmannetjes leefden op het moment van gemalen boomschors, net als hun wilde soortgenoten, en in Rozenkwarts’ lichtroze kleur mengde zich al een zweem groen. Geen al te aantrekkelijke combinatie.

Fenoglio legde een leeg vel papier op de plank die Doria zo mooi voor hem gemaakt had. Verdraaid, hij had het nooit prettig gevonden om aan twee verhalen tegelijk te werken!

‘Fenoglio! En mijn vader dan?’ Meggie knielde naast hem. Die wanhopige blik in haar ogen!

‘Die heeft nog tijd.’ Fenoglio doopte de pen in de inkt. ‘Laat Farid in het vuur kijken als je je zorgen maakt, maar geloof me: zo’n wagenwiel is niet zomaar gerepareerd. Adderkop is op zijn vroegst over één, twee dagen op de burcht! En ik beloof je, zodra ik hiermee klaar ben ga ik verder met het lied van de Vlaamse Gaai. Kijk nou toch niet zo somber! Hoe wou je hem helpen als Krielhaan ons allemaal uit deze boom schiet? En geef me nu het boek, je weet wel welk!’

Hij wist precies waar hij moest zoeken. Hij had ze meteen aan het begin beschreven, in het derde of het vierde hoofdstuk.

‘Vooruit, zeg op!’ Loredans stem trilde van ongeduld. ‘Wat ben je van plan?’ Ze kwam dichterbij om in het boek te kijken, maar Fenoglio sloeg het voor haar neus dicht.

‘Stilte!’ schreeuwde hij. Voor het lawaai dat vanbuiten kwam maakte dat in elk geval niets uit. Was Krielhaan er soms al?

Schrijf, Fenoglio.

Hij sloot zijn ogen. Hij zag hem voor zich. Heel duidelijk. Wat spannend! In zo’n situatie was schrijven eigenlijk dubbel zo leuk!

‘Zeg, wat denk…’

‘Elinor, wees nou even stil!’ hoorde hij Meggie zeggen.

En toen kwamen de woorden. Ja, dit nest was een prima plek om te schrijven.

 

   

Nacht van inkt
titlepage.xhtml
text_part0000.html
text_part0001.html
text_part0002.html
text_part0003.html
text_part0004.html
text_part0005.html
text_part0006.html
text_part0007.html
text_part0008.html
text_part0009.html
text_part0010.html
text_part0011.html
text_part0012.html
text_part0013.html
text_part0014.html
text_part0015.html
text_part0016.html
text_part0017.html
text_part0018.html
text_part0019.html
text_part0020.html
text_part0021.html
text_part0022.html
text_part0023.html
text_part0024.html
text_part0025.html
text_part0026.html
text_part0027.html
text_part0028.html
text_part0029.html
text_part0030.html
text_part0031.html
text_part0032.html
text_part0033.html
text_part0034.html
text_part0035.html
text_part0036.html
text_part0037.html
text_part0038.html
text_part0039.html
text_part0040.html
text_part0041.html
text_part0042.html
text_part0043.html
text_part0044.html
text_part0045.html
text_part0046.html
text_part0047.html
text_part0048.html
text_part0049.html
text_part0050.html
text_part0051.html
text_part0052.html
text_part0053.html
text_part0054.html
text_part0055.html
text_part0056.html
text_part0057.html
text_part0058.html
text_part0059.html
text_part0060.html
text_part0061.html
text_part0062.html
text_part0063.html
text_part0064.html
text_part0065.html
text_part0066.html
text_part0067.html
text_part0068.html
text_part0069.html
text_part0070.html
text_part0071.html
text_part0072.html
text_part0073.html
text_part0074.html
text_part0075.html
text_part0076.html
text_part0077.html
text_part0078.html
text_part0079.html
text_part0080.html
text_part0081.html
text_part0082.html
text_part0083.html
text_part0084.html
text_part0085.html
text_part0086.html
text_part0087.html
text_part0088.html
text_part0089.html