Kruiden voor de Lelijke
De ziel zwijgt.
En als hij toch spreekt,
spreekt hij in dromen.
– Louise Glück, Child Crying Out
Violante daalde een paar keer per dag af naar de kerkers waar Krielhaan de kinderen had laten opsluiten, met twee meiden die haar trouw gebleven waren en een van de jongens die dienstdeden als haar soldaten. Kindsoldaten noemde de Fluiter ze, maar haar vader had ervoor gezorgd dat deze jongens geen kinderen meer waren, op de dag dat hij hun vaders en broers in het Woud zonder Wegen had laten afslachten. Ook de kinderen in de kerker zouden straks geen kinderen meer zijn. Angst maakt snel volwassen.
Elke ochtend stonden de moeders voor de burcht en smeekten de wachters om ze op zijn minst bij de kleintjes toe te laten. Ze hadden kleren, poppen, iets te eten bij zich, in de hoop dat iets daarvan bij hun zonen en dochters terecht zou komen. Maar de wachters gooiden het meeste weg, ook al stuurde Violante haar meiden om de haverklap naar de poort om de afgegeven spullen op te halen.
Gelukkig mocht ze dat nog doen van de Fluiter. Krielhaan was makkelijk om de tuin te leiden; hij was nog dommer dan zijn poppige zusje en had nooit in de gaten gehad hoe Violante achter zijn rug haar draden spon. Maar de Fluiter was slim, en er waren slechts twee dingen waarmee ze hem in het gareel kon houden: zijn angst voor haar vader en zijn ijdelheid. Vanaf de dag dat hij in Ombra aankwam had Violante hem complimentjes gemaakt. Ze deed alsof ze blij was met zijn komst, alsof ze de zwakte en de domheid van Krielhaan beu was; ze klaagde over diens spilzucht en gaf Balbulus opdracht de bloeddorstige liederen van de Fluiter op zijn beste perkament te illumineren. (Die opdracht had de miniatuurschilder zo kwaad gemaakt dat hij voor haar ogen drie van zijn kostbaarste penselen brak.)
Nadat Roetvogel op bevel van de Fluiter de kinderen in de val had gelokt prees Violante Zilverneus om zijn listigheid – en daarna ging ze naar haar kamer om over te geven. Omdat ze dacht dat ze de kinderen in de kerker kon horen huilen deed ze ’s nachts geen oog dicht, maar ook dat liet ze niet merken. O nee.
Ze was pas vier geweest toen haar vader haar en haar moeder in de oude dienstbodenkamer had laten opsluiten, maar haar moeder had haar geleerd haar hoofd hoog te houden. ‘Je hebt het hart van een man, Violante,’ had haar schoonvader een keer tegen haar gezegd. De treurige ouwe sukkel. Ze wist nog steeds niet of hij dat als compliment of als verwijt had bedoeld. Ze wist maar één ding: alles wat zij begeerde was wat de mannen toebehoorde – vrijheid, kennis, kracht, slimheid, macht…
Was wraakzucht ook mannelijk, de behoefte om de baas te zijn, het ongeduld met anderen? Dat had ze allemaal van haar vader geërfd.
De Lelijke.
De moedervlek die haar gezicht ontsierde was verbleekt, maar de bijnaam had ze gehouden. Hij hoorde bij haar als haar te bleke huid en haar bespottelijk tengere lichaam. ‘Ze zouden u de Listige moeten noemen,’ zei Balbulus wel eens. Niemand kende haar beter dan Balbulus. Niemand doorzag haar zoals hij, en Violante wist dat hij met elke vos die hij in zijn schilderwerk verstopte haar bedoelde. De Listige, ja, dat was zij. De Fluiter maakte haar misselijk, maar ze glimlachte naar hem zoals ze het van haar vader had afgekeken: uit de hoogte en een heel klein beetje wreed. Ze droeg schoenen waarop ze groter leek (Violante had het altijd vreselijk gevonden om zo klein te zijn) en deed niets om haar gezicht mooier te maken, want ze was van mening dat mooie vrouwen misschien wel begeerd maar nooit geacht werden, laat staan gevreesd. Bovendien zou ze zich belachelijk voelen als ze haar lippen rood maakte of haar wenkbrauwen epileerde.
Sommige kinderen in de kerkers waren gewond. De Fluiter had het goedgevonden dat Violante Torenuil liet komen, maar ze kon hem niet overhalen om de kinderen te laten gaan. ‘Pas als we de vogel gevangen hebben waarvoor zij het lokaas zijn!’ antwoordde hij als ze het hem vroeg.
En Violante had het voor zich gezien: hoe ze de Vlaamse Gaai naar de burcht sleepten, bloedig als de eenhoorn die Krielhaan in het woud gevangen had, verraden door de moeders die voor de poort stonden te huilen. Het beeld was blijven hangen, duidelijker dan de beelden die Balbulus voor haar schilderde, maar in haar dromen zag ze iets anders. Daarin sloeg de Vlaamse Gaai haar vader dood en zette hij een kroon op haar haren, op haar muisbruine haren…
‘De Vlaamse Gaai is dood voor je het weet,’ had Balbulus gisteren nog gezegd. ‘Hopelijk weet hij er nog een mooi plaatje van te maken.’
Violante had hem ervoor in zijn gezicht geslagen, maar Balbulus was nog nooit onder de indruk geweest van haar woede. ‘Pas op, Uwe Lelijkheid,’ had hij haar toegefluisterd. ‘U schenkt uw liefde altijd aan de verkeerde mannen. Maar de laatste had tenminste blauw bloed.’
Voor die brutaliteit had ze hem zijn tong moeten laten uitrukken – haar vader zou het onmiddellijk gedaan hebben – maar iemand moest haar toch de waarheid zeggen, al deed de waarheid pijn. Vroeger had Brianna dat gedaan, maar Brianna was weg.
Voor de kinderen brak de derde nacht in de kerkers aan. Violante had een van haar meiden net om warme wijn gevraagd, in de hoop dat ze die kleine handjes die zich telkens aan haar rok vastklampten tenminste een paar uur kon vergeten, toen Vito haar kamer in kwam.
‘Uwe Hoogheid!’ De jongen, de zoon van een smid (een dode smid natuurlijk) was pas vijftien, maar de oudste van haar soldaten. ‘Uw voormalige dienares staat voor de poort: Brianna, de dochter van de genezeres.’
Tullio keek Violante onzeker aan. Hij had gehuild toen ze Brianna verstootte. Voor straf had ze hem twee dagen niet in haar vertrekken toegelaten.
Brianna. Had ze haar soms geroepen met haar gedachten? De naam klonk net zo vertrouwd als vroeger. Waarschijnlijk had ze hem vaker uitgesproken dan die van haar zoon. Waarom begon haar domme hart nu sneller te kloppen? Was het alweer vergeten hoeveel pijn deze bezoekster het had gedaan? Haar vader had gelijk: een hart was een zwak, grillig ding, alleen maar uit op liefde, en niets was rampzaliger dan het de baas over je te laten worden. Je verstand moest de baas zijn. Dat zorgde ervoor dat je de dwaasheden van het hart vergat, maakte spotliederen op de liefde, ontmaskerde haar als een gril van de natuur, net zo vergankelijk als een bloem. Waarom volgde ze dan toch telkens weer haar hart?
Haar hart was blij om Brianna’s naam te horen, maar haar verstand vroeg: wat komt ze doen? Mist ze het goede leven? Heeft ze er soms genoeg van om vloeren te schrobben bij Vieroog, die zo diep voor Krielhaan buigt dat zijn kin bijna tegen zijn dikke knieën stoot? Of komt ze me vragen of ik haar in de grafkelder wil laten, waar ze de mond van mijn dode man kan kussen?
‘Brianna zegt dat ze kruiden van haar moeder Roxane komt brengen, voor de kinderen in de kerkers. Maar ze wil ze u alleen persoonlijk overhandigen.’
Tullio keek haar smekend aan. Hij kende geen trots, maar hij had een trouw hart, een veel te trouw hart. Een stel vrienden van Krielhaan had hem gisteren weer bij de hond opgesloten. Haar eigen zoon was er ook bij geweest.
‘Goed, ga haar maar halen, Tullio!’ De stem is een verrader, maar Violante kon heel goed onverschillig klinken. Slechts één keer had ze haar gevoelens getoond: toen Cosimo terugkwam – om zich daarna des te meer te schamen toen hij de voorkeur gaf aan haar dienstmeid.
Brianna.
Gedienstig rende Tullio de kamer uit. Violante voelde aan haar strak opgestoken haar en keek onzeker naar haar jurk en haar sieraden. Dat effect had Brianna op mensen. Ze was zo mooi dat iedereen zich in haar aanwezigheid dik en saai voelde. Vroeger had Violante dat wel prettig gevonden. Ze had zich achter Brianna’s schoonheid verscholen en ervan genoten dat anderen zich door haar dienstmeid voelden zoals zij zich altijd al voelde: lelijk. Ze had het fijn gevonden dat al die schoonheid haar diende, haar bewonderde, misschien zelfs van haar hield.
Grijnzend als een dwaas kwam Tullio met Brianna terug. Aarzelend liep de meid de kamer in waar ze zoveel uren had doorgebracht. De mensen zeiden dat ze een munt met het portret van Cosimo om haar hals droeg en het zo vaak kuste dat het gezicht bijna niet meer te herkennen was. Het verdriet had haar alleen maar mooier gemaakt. Hoe was dat mogelijk? Hoe moest het in de wereld rechtvaardig toegaan als niet eens de schoonheid rechtvaardig verdeeld was?
Brianna maakte een diepe kniebuiging (niemand deed dat sierlijker dan zij) en overhandigde Violante een mand met kruiden. ‘Mijn moeder hoorde van Torenuil dat er kinderen gewond zijn en dat veel van hen niet willen eten. Deze kruiden helpen misschien. Ze heeft voor u opgeschreven hoe ze werken en hoe ze toegediend moeten worden.’ Brianna haalde een verzegelde brief onder de blaadjes vandaan en gaf die met een tweede buiging aan Violante.
Een zegel voor de aanwijzingen van een genezeres?
Violante stuurde de dienstmeid die haar bed kwam openslaan weg – ze vertrouwde haar niet – en pakte haar nieuwe oogglazen. De meester die de nieuwe glazen van Vieroog had gemaakt, gevat in goud uiteraard, had ook die van haar gemaakt. Ze had hem betaald met haar laatste ring. De glazen onthulden geen leugens, zoals die van Vieroog kennelijk deden. Zelfs de letters van Balbulus zag ze er niet veel scherper door dan door de berilsteen die ze meestal gebruikte, maar de wereld was niet rood meer en ze kon eindelijk met allebei de ogen beter zien. Helaas kon ze de glazen niet zo lang dragen zonder haar ogen moe te maken. ‘U leest te veel!’ zei Balbulus altijd, maar wat moest ze dan? Zonder woorden zou ze sterven, letterlijk, nog sneller dan met haar moeder was gebeurd.
In het zegel op de brief was de kop van een eenhoorn gedrukt. Van wie was dat zegel?
Violante brak het, en haar blik vloog naar de deur zodra ze begreep wie haar geschreven had. Ook Brianna keek. Ze had lang genoeg op deze burcht gewoond om te weten dat de muren en deuren oren hadden, maar geschreven woorden maakten gelukkig geen geluid. Toch had Violante het gevoel dat ze de stem van de Vlaamse Gaai onder het lezen kon horen, en hoewel hij zijn eigenlijke woorden heel handig tussen de geschreven woorden verstopt had begreep ze precies wat hij tegen haar zei.
De geschreven woorden gingen over de kinderen, en over de Vlaamse Gaai die zich in ruil voor hun vrijheid zou overgeven. Ze beloofden dat hij het lege boek voor haar vader zou genezen zodra de Fluiter de kinderen liet gaan. De verborgen woorden zeiden iets anders, iets wat alleen zij tussen de regels kon lezen. Ze zeiden dat de Vlaamse Gaai eindelijk inging op het voorstel dat ze hem bij de kist van Cosimo had gedaan.
Hij wilde haar helpen haar vader te vermoorden.
Samen hebben we het zo voor elkaar.
Zou dat echt zo zijn? Ze liet de brief zakken. Wat had ze zich in haar hoofd gehaald toen ze de Gaai dat op het hart drukte?
Ze voelde dat Brianna naar haar keek en keerde haar abrupt de rug toe. Denk na, Violante! Ze stelde zich voor hoe het zou gaan, stapje voor stapje, beeld voor beeld, alsof ze in een van Balbulus’ boeken bladerde.
Zodra de Vlaamse Gaai zich had overgegeven zou haar vader naar Ombra komen. Dat stond wel vast. Hij hoopte immers dat de man die het lege boek voor hem gebonden had het ook weer beter kon maken. En aangezien hij het boek aan niemand anders toevertrouwde, moest hij het de Vlaamse Gaai persoonlijk komen brengen. Haar vader kwam natuurlijk met de bedoeling de Gaai te doden. Hij was ten einde raad, half waanzinnig door wat die rottende bladzijden hem aandeden, en zag onderweg natuurlijk al precies voor zich hoe hij zijn vijand op de gruwelijkste wijze om het leven zou brengen. Maar eerst moest hij die vijand het boek nog toevertrouwen. En zodra de Vlaamse Gaai het lege boek in handen had hing alles van haar af. Hoeveel tijd kost het om drie woorden op te schrijven? Zij moest hem die tijd geven. Drie woorden maar, een paar onbewaakte seconden, een pen en wat inkt, en even later was niet de Vlaamse Gaai dood, maar haar vader – en Ombra was voortaan van haar.
Violante begon sneller te ademen, het bloed ruiste in haar oren. Ja, op die manier kon het lukken. Maar het was een gevaarlijk plan, voor de Vlaamse Gaai nog veel gevaarlijker dan voor haar. Welnee, het lukt makkelijk! zei haar verstand, haar koele verstand, maar haar hart bonsde zo dat ze er duizelig van werd en schreeuwde maar één ding: hoe wil je hem beschermen als hij eenmaal op de burcht is? Hoe moet het dan met de Fluiter en Krielhaan?
‘Hoogheid?’
Brianna’s stem klonk anders dan vroeger. Alsof er iets in haar gebroken was. Mooi, ik hoop dat ze slecht slaapt, dacht Violante. Ik hoop dat haar schoonheid verwelkt terwijl ze op haar knieën de vloeren ligt te schrobben. Maar toen ze zich omdraaide en Brianna aankeek wilde ze haar alleen nog maar naar zich toe trekken en weer net als vroeger samen met haar lachen.
‘Ik moest nog iets zeggen.’ Brianna keek Violante aan zonder met haar ogen te knipperen. Ze was zo trots, nog steeds. ‘Deze kruiden smaken heel bitter. Ze helpen alleen als u ze op de juiste manier gebruikt. In het ergste geval kunnen ze zelfs dodelijk zijn. Het hangt helemaal van u af.’
Alsof zij dat niet wist! Maar Brianna wendde haar blik niet af. Bescherm hem! zeiden haar ogen, anders is alles verloren.
Violante richtte zich in haar volle lengte op.
‘Ik heb het heel goed begrepen!’ zei ze bits. ‘En ik weet zeker dat het over drie dagen al veel beter gaat met de kinderen. Aan alle ellende komt een einde, en ik zal heel zorgvuldig met die kruiden omgaan. Geef dat maar door. En nu moet je gaan. Tullio brengt je terug naar de poort.’
Brianna maakte weer een kniebuiging. ‘Dank u. Ik weet dat ze bij u in goede handen zijn.’
Aarzelend kwam ze overeind. ‘Ik weet dat u veel dienstmeiden hebt,’ voegde ze er schuchter aan toe, ‘maar mocht u ooit weer naar mijn gezelschap verlangen, laat u me dan gerust roepen! Ik mis u.’ Ze zei het zo zachtjes dat Violante haar bijna niet verstond.
Ik mis jou ook. De woorden lagen op het puntje van haar tong, maar ze liet ze niet over haar lippen komen. Stil zijn, hart, dom, vergeetachtig ding dat je bent.
‘Dank je wel,’ zei ze. ‘Maar ik ben op het moment niet in de stemming voor liederen.’
‘Nee. Natuurlijk niet.’ Brianna werd bijna net zo bleek als toen, die keer dat ze haar geslagen had… nadat ze bij Cosimo was geweest en er tegen haar over had gelogen. ‘Maar wie leest u voor? Wie speelt er met Jacopo?’
‘Ik lees zelf.’ Violante was trots op de koude en afwijzende klank in haar stem, hoewel haar hart heel anders aanvoelde. ‘En wat Jacopo betreft, die zie ik bijna nooit. Hij loopt rond met een blikken neus die hij door de smid heeft laten maken, zit bij de Fluiter op schoot en vertelt aan iedereen dat hij nooit zo dom zou zijn geweest om zich door Roetvogel naar de markt te laten lokken.’
‘Ja, dat is echt iets voor hem.’ Brianna streek over haar haar, alsof ze zich herinnerde hoe vaak Jacopo eraan had getrokken. Een hele tijd zwegen ze allebei, met tussen hen in de dode die hen ook bij leven uit elkaar gedreven had.
Brianna voelde aan haar hals. Ze had inderdaad een munt om. ‘Ziet u hem ook wel eens?’
‘Wie?’
‘Cosimo. Ik zie hem iedere nacht, in mijn dromen. En overdag heb ik soms het gevoel dat hij achter me staat.’
Dom wicht. Verliefd op een dode. Waar hield ze dan nog van? Zijn schoonheid was voer voor de wormen, en wat was er verder geweest om van te houden? Nee, Violante had haar liefde met hem begraven. Ze was verdampt als de roes na een kruik wijn.
‘Wil je naar de grafkelder?’ Violante kon niet geloven dat die woorden uit haar eigen mond gekomen waren.
Brianna keek haar ongelovig aan.
‘Tullio loopt met je mee naar beneden. Maar verwacht niet te veel – je vindt er alleen doden. Zeg eens, Brianna…’ voegde ze eraan toe (Violante de Lelijke, Violante de Wrede) ‘…was je teleurgesteld toen de Vlaamse Gaai je vader en niet Cosimo terugbracht van de doden?’
Brianna boog haar hoofd. Violante was er nooit achter gekomen of ze van haar vader hield of niet. ‘Ik wil heel graag naar de grafkelder,’ zei ze zacht. ‘Als u het goedvindt.’
Violante knikte naar Tullio, en hij nam Brianna bij de hand.
‘Nog drie dagen en dan komt alles goed,’ zei Violante toen Brianna al in de deuropening stond. ‘Onrecht is niet onsterfelijk. Dat bestaat niet!’
Brianna knikte afwezig, alsof ze helemaal niet geluisterd had.
‘Laat me roepen,’ zei ze nog een keer.
Toen was ze weg. En Violante miste haar al op het moment dat de deur dichtviel. Nou en? dacht ze. Is er een gevoel dat je beter kent? Verlies en gemis – je leven bestaat uit niets anders.
Ze vouwde de brief van de Vlaamse Gaai op en liep naar het wandtapijt, dat al in haar kamer had gehangen toen ze er op haar zevende voor het eerst sliep. Het stelde een eenhoornjacht voor, geweven in een tijd dat eenhoorns nog fantasiewezens waren en niet als jachtbuit door Ombra gedragen werden. Maar zelfs de eenhoorns van de fantasie hadden altijd al moeten sterven. Onschuld is in geen enkele wereld een lang leven beschoren. Sinds Violante de Vlaamse Gaai ontmoet had deed die eenhoorn haar aan hem denken. In zijn ogen had ze dezelfde onschuld gezien.
Hoe wil je hem beschermen, Violante? Hoe?
Was het niet in alle verhalen hetzelfde? Vrouwen beschermden geen eenhoorns. Ze kostten hun juist het leven.
De wachters voor haar deur zagen er moe uit, maar toen ze haar kamer uit kwam gingen ze haastig rechtop staan. Kindsoldaten. Ze hadden allebei een broertje in de kerkers.
‘Maak de Fluiter wakker!’ commandeerde ze. ‘Zeg hem dat ik belangrijk nieuws voor mijn vader heb.’
Mijn vader. Het woord miste zijn uitwerking nooit, maar geen woord smaakte viezer. Vijf letters maar, en ze voelde zich weer klein en zwak, en zo lelijk dat de mensen bang waren om haar aan te kijken. Ze herinnerde zich nog levendig haar zevende verjaardag, de enige keer dat haar vader blij was geweest met zo’n onooglijk kind. ‘Zo kun je ook wraak nemen!’ had hij tegen haar moeder gezegd. ‘Je geeft de mooie zoon van je vijand gewoon je lelijke dochter tot vrouw.’
Ze drukte de brief van de Vlaamse Gaai aan haar hart.
Vader.
Wanneer zou ze eindelijk niemand meer zo hoeven noemen?
Gauw.