Beelden uit de as

‘Het spijt me,’ mompelde Harry.

Perkamentus schudde zijn hoofd.

‘Nieuwsgierigheid is geen zonde,’ zei hij. ‘Alleen moeten we voorzichtig met onze nieuwsgierigheid omgaan… dat zeker…’

– J.K. Rowling, Harry Potter en de vuurbeker

De grot die Mo en de Zwarte Prins hadden gevonden, lang voor Roetvogel zijn voorstelling gaf, lag twee uur lopen ten noorden van Ombra. Dat was een heel eind voor kindervoetjes. Bovendien was de winter de Wereld van inkt binnengetrokken, met regen die steeds vaker in sneeuw overging, witte vlinders die opeens als bladeren van ijs aan de kale takken hingen en grijs gevleugelde uilen die op feeën joegen.

‘Mijn feeën slapen om deze tijd!’ verdedigde Fenoglio zich, toen Despina begon te huilen omdat een uil twee van die kleine wezentjes voor haar ogen verscheurd had. ‘Maar die domme gevallen van Orpheus fladderen rond alsof ze nog nooit van de winter gehoord hebben!’

Bergop, bergaf leidde de Zwarte Prins hen, door struikgewas en velden vol keien, over zulke onherbergzame paden dat ze de kleine kinderen een groot deel van de tijd moesten dragen. Meggie had al snel pijn in haar rug, maar Elinor stapte door alsof ze zo snel mogelijk zoveel mogelijk van deze wonderlijke nieuwe wereld wilde ontdekken – al deed ze haar uiterste best om haar enthousiasme voor de schepper van het geheel verborgen te houden.

Fenoglio liep meestal vlak achter hen, met Resa en Darius. Het meisje dat door Resa werd gedragen leek zo op Meggie dat ze telkens wanneer ze naar haar moeder omkeek het gevoel had dat ze terugblikte op een tijd die er nooit geweest was. Mo had haar gedragen toen ze klein was, altijd alleen maar Mo. Maar als ze Resa haar gezicht in het haar van het meisje zag stoppen wenste Meggie dat het anders was geweest. Misschien had het dan niet zo’n pijn gedaan dat Mo er niet meer was.

Toen Resa halverwege misselijk werd verbood Roxane haar het meisje verder te dragen. ‘Je moet voorzichtig zijn!’ hoorde Meggie haar zeggen. ‘Je wilt je man als hij terugkomt toch niet vertellen dat je zijn kind verloren hebt, of wel soms?’

Je kon inmiddels zien dat Resa zwanger was. Meggie verlangde er wel eens naar om haar hand op haar buik te leggen, waar de baby aan het groeien was, maar ze deed het niet. Darius’ ogen waren vochtig geworden toen hij van de zwangerschap hoorde, en Elinor had uitgeroepen: ‘Kijk eens aan, dan moet alles wel goed aflopen!’ Ze had Resa zo stevig omhelsd dat ze het nieuwe kind bijna platdrukte. Maar Meggie betrapte zichzelf telkens op dezelfde gedachte: ik hoef geen zusje. Ik hoef ook geen broertje. Ik wil alleen mijn vader terug! Toen een kleintje dat ze al uren op haar rug droeg haar als dank een klapzoen op haar wang gaf, voelde ze voor het eerst en volkomen onverwacht zoiets als voorpret, en ze begon zich voor te stellen hoe het zou zijn om het kleine handje van een broertje of een zusje vast te houden.

Iedereen was blij dat Roxane meegekomen was. Haar zoon was niet bij de kinderen geweest die de Fluiter en Roetvogel gevangengenomen hadden, maar ze had Jehan wel bij zich.

Roxane droeg haar lange zwarte haar weer los, zoals de speelvrouwen. Ze lachte ook vaker dan vroeger, en toen een van de kinderen op de lange tocht begon te huilen, hoorde Meggie haar voor het eerst zingen, heel zachtjes nog, maar wel zo dat Meggie meteen begreep wat Baptista een keer tegen haar gezegd had: als Roxane zingt haalt ze alle droefheid uit je hart en maakt er muziek van.

Waarom was Roxane zo gelukkig, terwijl Stofvinger niet bij haar was? ‘Omdat ze nu weet dat hij altijd bij haar terug zal komen,’ zei Baptista. Wist Resa hetzelfde van Mo?

Meggie zag de spleet in de rots pas toen ze er nog geen meter vandaan stond. Hij ging schuil achter hoge dennenbomen, doornappels en struiken met takken waaraan wit pluis hing, lang en zacht als mensenhaar. Meggies huid jeukte nog uren nadat ze achter Doria aan door het struikgewas was gekropen.

De ingang van de grot was zo smal dat de Krachtpatser er zijdelings door moest, maar de grot zelf was groot en hoog als een kerk. De kinderstemmen galmden tussen de rotswanden; Meggie had het gevoel dat ze tot in Ombra te horen moesten zijn.

De Zwarte Prins posteerde zes wachters buiten. Ze klommen hoog in de toppen van de bomen rond de grot. Vier andere mannen stuurde hij terug om de sporen uit te wissen. Doria ging ook mee, met Jaspis op zijn schouder, die zich sinds Farid weg was bij hem had aangesloten. Het zou bijna onbegonnen werk zijn om de sporen van zoveel voetjes weg te werken, en Meggie zag aan het gezicht van de Prins dat hij de kinderen dolgraag nog verder weg wilde brengen, zover mogelijk bij de Fluiter en de honden van Krielhaan vandaan.

Zes moeders hadden van de Zwarte Prins toestemming gekregen om met hun kinderen mee te komen. Hij kende zijn mannen en wist dat dat geen al te beste pleegmoeders zouden zijn.

Roxane, Resa en Minerva hielpen hen de grot wat bewoonbaarder te maken. Ze hingen dekens en doeken tussen de rotswanden, haalden bergen droge bladeren, zodat er op de harde grond beter te slapen viel, spreidden er vachten over uit en stapelden stenen om slaapplaatsen voor de kleinsten af te scheiden. Ze richtten een kookplaats in, keurden de voorraden die de rovers bij elkaar gesprokkeld hadden en spitsten voortdurend hun oren, bang om opeens hondengeblaf te horen of de stemmen van soldaten.

‘Moet je zien hoe gulzig ze die kleine bekkies volstoppen!’ gromde Grijper toen de Zwarte Prins de eerste keer eten aan de kinderen liet uitdelen. ‘We hebben amper genoeg voorraad voor een week. En wat dan?’

‘Tegen die tijd is Adderkop allang dood,’ antwoordde de Krachtpatser verbeten, maar Grijper lachte minachtend.

‘O ja? En de Gaai maakt de Fluiter zeker ook meteen een kopje kleiner? Daar heeft-ie dan wel meer voor nodig dan drie woorden. En hoe zit het met Krielhaan en de Pantsermannen?’

Ja, dat was de vraag. Niemand had er een antwoord op.

‘Als haar vader eenmaal dood is, verjaagt Violante ze allemaal!’ zei Minerva, maar Meggie kostte het nog steeds moeite de Lelijke te vertrouwen.

‘Het gaat goed met hem, Meggie!’ zei Elinor steeds weer. ‘Trek toch niet zo’n somber gezicht. Als ik het hele verhaal goed begrepen heb (wat niet zo makkelijk is, aangezien onze waarde dichter de boel graag een beetje ingewikkeld maakt)…’ voegde ze er dan met een verwijtende blik op Fenoglio aan toe, ‘…dan zullen ze je vader geen haar krenken, want hij moet dat boek van Adderkop nog beter maken. Wat hij vast niet voor elkaar krijgt, maar dat is een ander probleem. Hoe dan ook, het loopt allemaal goed af, je zult het zien!’

Kon Meggie haar nu maar geloven, zoals ze vroeger Mo geloofd had. ‘Het komt allemaal goed, Meggie!’ Meer hoefde hij nooit te zeggen, en dan legde ze haar hoofd op zijn schouder in de veilige wetenschap dat hij alles wel weer in orde zou maken. Wat was dat lang geleden. Verschrikkelijk lang geleden…

De Zwarte Prins had de tamme kraaien van Gekko naar Ombra gestuurd – naar Torenuil en zijn spionnen op de burcht – en Resa stond uren achter elkaar voor de grot naar de lucht te kijken, speurend naar de zwarte veren. Maar de enige vogel die Gekko op de tweede dag mee de grot in nam was een verfomfaaide ekster, en uiteindelijk kwamen niet zijn kraaien met nieuws van de Vlaamse Gaai, maar Farid.

Rillend van de kou werd hij door een wachter bij de Zwarte Prins gebracht, met op zijn gezicht die verloren uitdrukking die alleen maar kon betekenen dat Stofvinger hem weggestuurd had. Meggie pakte Elinors hand, terwijl Farid hakkelend met zijn nieuws op de proppen kwam: Violante bracht Mo weg, naar de burcht van haar moeder; Stofvinger zou achter hem aan gaan. De Fluiter had Mo mishandeld en bedreigd; Violante was bang geweest dat hij hem zou vermoorden. Resa verborg haar gezicht in haar handen, en Roxane sloeg een arm om haar heen.

‘De burcht van haar moeder? Maar Violantes moeder is dood!’ Elinor was intussen beter thuis in Fenoglio’s verhaal dan de schrijver zelf. Ze bewoog zich tussen de rovers alsof ze er altijd al bij had gehoord, liet zich door Baptista speelmansliederen voorzingen, door de Krachtpatser voordoen hoe je met de vogels sprak en door Jaspis uitleggen hoeveel soorten glasmannetjes er bestonden. Ze struikelde aan één stuk door over de zoom van haar maffe jurk, had vieze vegen op haar voorhoofd en spinnen in haar haar, maar Elinor straalde zoals ze vroeger altijd deed als ze een heel waardevol boek in haar handen had – en zoals in de tijd dat haar huis en tuin bevolkt werden door feeën en glasmannetjes.

‘Het is de burcht waar haar moeder is opgegroeid. Stofvinger kent hem ook.’ Farid haalde een buidel van zijn riem, veegde wat roet van het leer en keek Meggie aan.

‘We hebben spinnen en wolven van vuur gemaakt om je vader te beschermen!’ zei hij vol trots.

‘En toch vond Violante dat hij in Ombra niet veilig was.’ Resa’s opmerking klonk als een beschuldiging. Jullie kunnen hem niet beschermen, bedoelde ze. Geen van allen. Hij is alleen.

‘De Burcht in het Meer.’ De Zwarte Prins sprak de naam uit alsof Violantes idee hem helemaal niet aanstond. ‘Er zijn veel liederen over die burcht.’

‘Lugubere liederen,’ vulde Gekko aan.

De ekster, die zomaar aan was komen vliegen, zat op zijn schouder. Het was een mager scharminkel, en het beest staarde Meggie aan alsof het haar ogen uit wilde pikken.

‘Wat voor liederen?’ vroeg Resa angstig.

‘Spookverhalen, meer niet. Op rijm gezette kletskoek!’ Fenoglio mengde zich nu ook in de discussie. Despina hield zijn hand stevig vast. ‘De Burcht in het Meer staat al heel lang leeg, dus stoppen de mensen er hun verhalen in. Het zijn maar verhalen.’

‘Een hele geruststelling!’ zei Elinor schamper.

Fenoglio werd rood onder haar blik. Hij was in een vreselijk slecht humeur. Sinds ze bij de grot waren aangekomen mopperde hij onafgebroken op de kou, het gehuil van de kinderen en de stank van de beer. Meestal zat hij met Rozenkwarts te ruziën, achter het stenen muurtje dat hij in het donkerste hoekje van de grot had opgetrokken. De enigen die hem een lachje konden ontlokken waren Ivo en Despina – en Darius. Meteen na aankomst had die de oude man opgezocht, en nog terwijl hij hem hielp zijn muurtje te bouwen was hij schuchter begonnen Fenoglio uit te horen over de wereld die hij geschapen had: ‘Waar wonen de reuzen? Leven nimfen langer dan mensen? Wat ligt er achter de bergen?’ Kennelijk stelde Darius de juiste vragen, want met hem verloor Fenoglio nooit zijn geduld, zoals met Orpheus.

De Burcht in het Meer.

Toen Meggie even later naar hem toe ging omdat ze er meer over wilde weten schudde Fenoglio zijn hoofd.

‘Het was zomaar een plek, Meggie,’ zei hij korzelig. ‘Een van de vele locaties. Opvulling! Als je het precies wilt weten moet je mijn boek maar lezen – als Stofvinger het tenminste ooit weer afstaat! Ik vind eigenlijk dat hij het aan mij had moeten geven. Al is hij nog zo boos op me, ik ben toevallig wél de schrijver. Maar goed, Orpheus heeft het gelukkig niet meer!’

Het boek. Stofvinger had Hart van inkt allang doorgegeven, maar dat hield Meggie voor zich, al wist ze zelf niet goed waarom. Haar moeder had het boek.

Farid had het Resa haastig overhandigd, alsof Basta elk moment weer achter hem kon opduiken om het van hem af te pakken, net als toen, in de andere wereld. ‘Stofvinger zegt dat het bij jou het veiligst is, omdat jij weet hoe machtig de woorden zijn die erin staan,’ had hij gemompeld. ‘De Zwarte Prins begrijpt daar niets van. Hou het goed verborgen. Stofvinger weet bijna zeker dat Orpheus het bij jou niet zal zoeken, maar hij mag het in elk geval nooit terugkrijgen.’

Haar moeder had het boek aarzelend in ontvangst genomen en uiteindelijk in haar bed verstopt. Met bonzend hart haalde Meggie het onder Resa’s deken vandaan. Ze had Fenoglio’s boek voor het laatst in haar handen gehad toen Mortola het op Capricorno’s feestterrein aan haar gaf omdat ze de Schaduw tevoorschijn moest lezen. Het was vreemd om het open te slaan in de wereld waarover het ging, en heel even was Meggie bang dat de bladzijden alles om haar heen zouden opzuigen: de rotsgrond waarop ze zat, de deken waaronder haar moeder sliep, de witte ijsvlinder die per ongeluk de grot in gevlogen was en de kinderen die er lachend achteraan renden…

Wat dat echt allemaal tussen de kaften van dit boek ontstaan? Het leek zo onbeduidend, vergeleken met de wonderen die het beschreef; gewoon een paar honderd bedrukte bladzijden, een stuk of tien illustraties, niet half zo goed als die van Balbulus, en een omslag van zilvergroen linnen. En toch had het Meggie niet verbaasd als ze haar eigen naam op de bladzijden had zien staan, of die van haar moeder, Farid of Mo – hoewel, nee, haar vader had in deze wereld een andere naam.

Meggie had nooit de kans gehad om Fenoglio’s verhaal te lezen. Waar moest ze beginnen? Stond er misschien een plaatje in van de Burcht in het Meer? Ongeduldig sloeg ze de bladzijden om, tot ze achter zich opeens Farids stem hoorde.

‘Meggie?’

Betrapt sloeg ze het boek dicht, alsof elk woord dat erin stond een geheim was. Wat dom van haar. Dit boek wist niets van al die dingen die haar bang maakten; niet van de Vlaamse Gaai, niet eens van Farid…

Ze dacht niet meer zo vaak aan hem als vroeger. Met de terugkomst van Stofvinger leek het hoofdstuk dat over hen ging afgesloten, alsof het verhaal weer van voren af aan begon en met elk nieuw woord uitwiste wat al eerder verteld was.

‘Stofvinger heeft me nog iets meegegeven.’ Farid keek naar het boek in haar schoot alsof het een slang was. Toen knielde hij naast haar en pakte de beroete buidel die hij tijdens zijn verslag aan de Zwarte Prins schoon had staan vegen.

‘Het was eigenlijk voor Roxane,’ zei hij zachtjes, terwijl hij een dunne cirkel van as op de rotsgrond strooide. ‘Maar jij keek zo bang, dus…’

Hij maakte zijn zin niet af. In plaats daarvan begon hij woorden te prevelen die alleen verstaanbaar waren voor hem en Stofvinger – en voor het vuur, dat opeens uit de as omhoogkwam alsof het daar had liggen slapen. Farid lokte het, hij prees en verleidde het, tot het zo heet brandde dat het hart van de vlammen wit werd als papier en er een beeld verscheen, eerst nauwelijks herkenbaar, toen steeds duidelijker.

Heuvels, dicht bebost… soldaten op een smal pad, een grote groep soldaten… in het midden twee vrouwen te paard. Meggie herkende Brianna meteen aan haar haar. De vrouw voor haar moest de Lelijke zijn, en daar, met Stofvinger aan zijn zij, reed Mo. Zonder erbij na te denken stak Meggie haar hand naar hem uit, maar Farid pakte haar vingers vast.

‘Hij heeft bloed in zijn gezicht,’ fluisterde ze.

‘De Fluiter.’ Weer begon Farid met de vlammen te praten, en het beeld verbreedde zich. Het pad leidde naar bergen die Meggie nooit eerder had gezien, veel hoger dan de heuvels rond Ombra. Op het pad lag sneeuw, net als op de hellingen in de verte, en Meggie zag Mo in zijn koude handen blazen.

Hij zag er zo vreemd uit met die met bont afgezette mantel om zijn schouders – als een sprookjesfiguur. Hij ís ook een sprookjesfiguur, Meggie, zei ze bij zichzelf. De Vlaamse Gaai… Was hij ook nog wel haar vader? Had Mo ooit eerder zo’n ernstige blik in zijn ogen gehad? De Lelijke draaide zich naar hem om; natuurlijk, het was de Lelijke, wie anders? Ze zeiden iets tegen elkaar, maar het vuur liet alleen zwijgende beelden zien.

‘Zie je wel? Het gaat goed met hem. Dankzij Stofvinger.’ Farid tuurde verlangend in het vuur, alsof hij zo bij Stofvinger zou kunnen komen. Toen zuchtte hij en blies voorzichtig in de vlammen tot ze donkerrood werden, alsof ze bloosden van de koosnaampjes die hij ze toefluisterde.

‘Ga je achter hem aan?’

Farid schudde zijn hoofd. ‘Stofvinger wil dat ik op Roxane pas.’ Meggie kon horen hoe verbitterd hij daarover was.

‘Wat ga jij doen?’ Hij keek haar vragend aan.

‘Wat zou ik moeten doen?’

Woorden fluisteren, dacht ze bij zichzelf. Dat is het enige wat ik doen kan! Al die woorden die de speellieden zingen, over de Vlaamse Gaai die de wolven temt met zijn stem, die onkwetsbaar is en zo snel als de wind, die door feeën wordt beschermd en in zijn slaap door Witte Vrouwen bewaakt. Woorden. Ze waren het enige waarmee ze Mo kon helpen, en ze fluisterde ze dag en nacht, elke vrije minuut, stuurde ze achter hem aan zoals de Zwarte Prins kraaien naar Ombra stuurde.

De vlammen waren gedoofd, en Farid veegde net met twee handen de warme as bij elkaar toen er een schaduw op hem viel. Achter hen stond Doria, met twee kinderen aan zijn hand. ‘Meggie, die vrouw met die harde stem zoekt je.’

De rovers hadden allerlei namen voor Elinor. Meggie glimlachte, maar Farid keek Doria allesbehalve vriendelijk aan. Hij liet de as zorgvuldig in zijn buidel glijden en stond op. ‘Ik ben bij Roxane,’ zei hij, en hij gaf Meggie een kus op haar mond. Dat had hij in geen weken gedaan. Hij wrong zich langs Doria en liep zonder nog een keer om te kijken weg.

‘Hij kuste haar!’ fluisterde een van de kinderen tegen Doria, precies zo hard dat Meggie het kon verstaan. Het was een meisje, dat rood werd toen Meggie haar aankeek. Vlug draaide ze haar gezicht naar Doria’s zij.

‘Ja, inderdaad,’ antwoordde hij. ‘Maar kuste zij hem ook?’

‘Nee!’ verklaarde het jongetje rechts van hem. Hij bekeek Meggie nieuwsgierig, alsof hij zich afvroeg of het leuk was om haar te kussen.

‘Dat is mooi,’ zei Doria. ‘Heel mooi.’

 

   

Nacht van inkt
titlepage.xhtml
text_part0000.html
text_part0001.html
text_part0002.html
text_part0003.html
text_part0004.html
text_part0005.html
text_part0006.html
text_part0007.html
text_part0008.html
text_part0009.html
text_part0010.html
text_part0011.html
text_part0012.html
text_part0013.html
text_part0014.html
text_part0015.html
text_part0016.html
text_part0017.html
text_part0018.html
text_part0019.html
text_part0020.html
text_part0021.html
text_part0022.html
text_part0023.html
text_part0024.html
text_part0025.html
text_part0026.html
text_part0027.html
text_part0028.html
text_part0029.html
text_part0030.html
text_part0031.html
text_part0032.html
text_part0033.html
text_part0034.html
text_part0035.html
text_part0036.html
text_part0037.html
text_part0038.html
text_part0039.html
text_part0040.html
text_part0041.html
text_part0042.html
text_part0043.html
text_part0044.html
text_part0045.html
text_part0046.html
text_part0047.html
text_part0048.html
text_part0049.html
text_part0050.html
text_part0051.html
text_part0052.html
text_part0053.html
text_part0054.html
text_part0055.html
text_part0056.html
text_part0057.html
text_part0058.html
text_part0059.html
text_part0060.html
text_part0061.html
text_part0062.html
text_part0063.html
text_part0064.html
text_part0065.html
text_part0066.html
text_part0067.html
text_part0068.html
text_part0069.html
text_part0070.html
text_part0071.html
text_part0072.html
text_part0073.html
text_part0074.html
text_part0075.html
text_part0076.html
text_part0077.html
text_part0078.html
text_part0079.html
text_part0080.html
text_part0081.html
text_part0082.html
text_part0083.html
text_part0084.html
text_part0085.html
text_part0086.html
text_part0087.html
text_part0088.html
text_part0089.html