Ouwe luiwammes
Op een dag vond God dat hij zijn werkplaats eens een flinke schoonmaakbeurt moest geven. (…) Het was een hele verrassing wat er allemaal aan verfomfaaide restjes onder zijn werkbank vandaan kwam toen hij de vloer veegde. Allerlei onafgemaakte schepsels; onderdelen die er bruikbaar uitzagen, maar toch de verkeerde geweest schenen te zijn; ideeën die hij opzij gelegd had en vervolgens vergeten was. (…) Er was zelfs een klein klompje zon bij.
God krabde zich op het hoofd. Wat zou hij eens doen met al dat afval?
– Ted Hughes, Leftovers
Daar had je d’r weer! Elinor Loredan. Die naam klonk bijna alsof hij haar verzonnen had. Vloekend trok Fenoglio de deken over zijn hoofd. Was het niet genoeg dat ze een betweter, een blauwkous en een koppige ezel was? Moest ze ook nog een vroege vogel zijn? Het was vast nog niet eens helemaal licht buiten.
‘Dat ziet er niet erg geïnspireerd uit!’ Haar blik bleef rusten op het lege vel papier dat naast hem op de grond lag.
Wat klonk ze alweer afschuwelijk monter. ‘Zeggen ze niet dat de kussen van de muzen ’s ochtends vroeg het zoetst smaken? Volgens mij heb ik wel eens zoiets gelezen!’
Ha! Alsof zij verstand had van kussen! En had hij zijn slaap niet verdiend (nu er ook al geen behoorlijke wijn in deze verdraaide grot was)? Had hij laatst niet de Zwarte Prins gered? Goed, hij stond wat wankel op zijn benen en at niet veel, zoals Minerva de hele tijd bezorgd opmerkte, maar hij leefde nog.
Hij ging zelfs alweer op jacht. Roxane had het hem weliswaar verboden, maar al die kinderen moesten toch gevoed worden, wat in deze tijd van het jaar niet zo eenvoudig was, en de kleintjes hadden de hele tijd honger – als ze hem en Darius niet toevallig om een verhaal vroegen, Farid om een vuurkunstje of Meggie om liederen over de Vlaamse Gaai, die ze inmiddels beter zong dan Baptista.
Ja, misschien moest ik dat eerst maar eens doen, dacht Fenoglio terwijl hij Elinor Loredan demonstratief de rug toe keerde. Wat meer wild tevoorschijn schrijven, makkelijk te schieten, vlezig en smakelijk…
‘Fenoglio!’ Nu trok ze de deken nog van hem af ook! De brutaliteit!
Rozenkwarts stak zijn hoofd uit de zak waarin hij tegenwoordig sliep en wreef slaperig zijn ogen uit.
‘Goedemorgen, Rozenkwarts. Leg papier klaar en slijp de pennen.’
Die toon van haar! Klonken bejaardenverzorgsters niet ook ongeveer zo? Fenoglio kwam steunend overeind. Hij was toch echt te oud om op de grond in een vochtige grot te slapen! ‘Het is míjn glasmannetje, en hij doet wat ík hem opdraag!’ bromde hij, maar voor hij er erg in had schoot Rozenkwarts al langs hem heen, een suikerzoet lachje om zijn lichtroze lippen.
Alle inktduivels, wat had dat nu weer te betekenen? Wat een verrader, dat glazen gedrocht! Moest je nou zien hoe gewillig hij deed wat ze zei. Als hij, Fenoglio, hem om iets vroeg gebeurde het niet half zo snel.
‘Prachtig!’ zei Elinor Loredan vergenoegd. ‘Dank je wel, Rozenkwarts.’
Elinor. Ik had haar een andere voornaam gegeven, dacht Fenoglio, terwijl hij rillend zijn voeten in zijn laarzen stak. Iets oorlogszuchtigs… Penthesilea of Bodicaea of hoe al die Amazones mochten heten… Hemel, wat was het koud in de grot. Ook dat nog. Kun je niet iets aan het weer doen, Fenoglio? Kon hij dat?
Hij blies in zijn koude handen en zijn ongenode gast hield hem een dampende beker voor. ‘Hier. Niet zo lekker, maar wel warm. Boomschorskoffie. Ach, wat is Rozenkwarts toch een verrukkelijk glasmannetje!’ fluisterde ze op vertrouwelijke toon. ‘Jaspis is ook heel aardig, maar die is zo verlegen. En dan dat roze haar!’
Rozenkwarts haalde er gevleid een hand over. Ja, glasmannetjes hadden net zulke goede oren als uilen (daarom waren ze, ondanks hun breekbare lijf, ook zo geschikt als spion). Fenoglio had het ijdele onderdeurtje het liefst in zijn lege wijnzak gestopt.
Hij nam een slok van het hete brouwsel – bah, het was echt smerig –, stond op en stak zijn hoofd in de kom met water die Minerva ’s avonds altijd voor hem klaarzette. Verbeeldde hij het zich, of lag er echt een dun laagje ijs op?
‘Je snapt echt helemaal niets van schrijven, Loredan!’ zei hij. Ja, Loredan; zo zou hij haar voortaan noemen! Dat paste veel beter bij haar dan dat bloemrijke Elinor. ‘Ten eerste is de vroege ochtend de allerslechtste tijd omdat de hersenen dan net een natte spons zijn. En ten tweede begint het ware schrijven altijd met wat voor je uit staren en op de juiste invallen wachten.’
‘Nou, daar ben je in elk geval heel consequent in!’ Wat had dat mens toch een scherpe tong. ‘Straks vertel je me nog dat de gedachtestroom pas goed op gang komt als je brandewijn en mede in je keelgat giet.’
Zat Rozenkwarts nu instemmend te knikken? Hij zou hem het bos in jagen, waar hij van zijn wilde neven kon leren slakken en torren te eten.
‘Ach, Loredan, jij weet natuurlijk allang hoe dit verhaal moet aflopen. Laat me raden: toen je gisteren voor de grot in vervoering naar mijn bos en mijn feeën zat te staren heeft een verkleumde mus de afloop in je oor gepiept!’ Verdorie, nou zat er alweer een gat in zijn broek! En Baptista was bijna door zijn naaigaren heen.
‘Inktwever?’ Despina stond achter het muurtje, dat hem soms één zalig moment lang liet vergeten waar hij was. ‘Wil je ontbijt?’
Ach, die lieve Minerva. Ze zorgde voor hem alsof ze nog steeds thuis in Ombra waren. Fenoglio zuchtte. Oude tijden, goede tijden…
‘Nee, dank je, Despina,’ antwoordde hij met een zijdelingse blik op zijn andere gast. ‘Zeg maar tegen je moeder dat mijn eetlust me vandaag helaas al heel vroeg vergaan is.’
Despina en Elinor wisselden een blik die alleen maar kon worden opgevat als woordeloze, eendrachtige spotlust. Lieve hemel! Stonden Minerva’s kinderen nu ook al aan de kant van Loredan?
‘Resa is al twee dagen weg, om nog maar te zwijgen van Grijper, maar waarom heeft ze het boek voor je achtergelaten als jij alleen maar een gat in de dag slaapt of met Baptista slechte wijn zit te drinken?’
God, wat was deze wereld mooi toen die stem nog niet voortdurend in zijn oor tetterde!
‘Je bent het Mortimer verschuldigd om een paar woorden zijn kant op te sturen! Wie moet hem anders helpen? De Zwarte Prins is te zwak en Mortimers arme dochter kan alleen maar wachten tot jij haar eindelijk iets te lezen geeft. Maar nee: het is te koud, de wijn is niet te drinken, de kinderen maken te veel herrie, hoe kan ik zo nou schrijven? Als er iets te zeuren valt heb je opeens woorden zat!’
Kijk! Rozenkwarts knikte alweer! Ik roer soep door zijn zand, dacht Fenoglio, zoveel soep dat hij net zo begint te kronkelen als de Zwarte Prins – maar mooi dat ik voor hem niet één enkel reddend woord schrijf!
‘Fenoglio! Luister je eigenlijk wel naar me?’ Ze keek hem verwijtend aan, als een lerares die wachtte op huiswerk dat hij niet gemaakt had.
Het boek, ja. Resa had het voor hem achtergelaten. Nou en? Wat moest hij ermee? Het herinnerde hem er alleen maar aan hoe makkelijk het schrijven hem vroeger was afgegaan, toen hij nog niet wist dat elk woord dat hij op papier zette werkelijkheid kon worden!
‘Zo moeilijk kan het toch niet zijn! Mortimer heeft je het grootste deel al uit handen genomen! Hij maakt Adderkop wijs dat hij het boek kan genezen, Violante leidt haar vader af en Mortimer schrijft de drie woorden op. Misschien komt er nog een duel met de Fluiter – dat leest altijd lekker weg –, Vuurdanser moet er natuurlijk ook nog in voorkomen, al mag ik die man nog steeds niet, en… ja! Resa kun je ook nog een rolletje geven. Zij kan die afschuwelijke Grijper tegenhouden, ik weet niet hoe, maar daar verzin je vast wel iets op…’
‘Stil!’ bulderde Fenoglio, zo hard dat Rozenkwarts geschrokken achter de inktpot dook. ‘Wat een ongelofelijke onzin! Typisch! Die lezers altijd met hun ideeën! O ja, Mortimers plan klinkt goed. Simpel, maar goed. Met hulp van Violante lokt hij Adderkop in de val, hij schrijft de drie woorden op, Adderkop dood, Vlaamse Gaai gered, Violante heerseres van Ombra – fantastisch. Ik heb gisteravond geprobeerd het te schrijven. Het werkt niet! Dode woorden! Dit verhaal houdt niet van makkelijke oplossingen; het is iets anders van plan, ik ruik het. Maar wat? Ik heb de Fluiter erin gestopt, ik heb Stofvinger niet tekortgedaan, maar toch… er ontbreekt iets! Er ontbreekt iemand! Iemand die Mortimers mooie plan grondig in de war stuurt. Grijper? Nee, die is daar te dom voor. Maar wie dan wel? Roetvogel?’
Ze keek hem geschrokken aan. Alsjeblieft, eindelijk begreep ze het. Maar even later was haar koppigheid alweer terug. Het was een wonder dat ze niet als een kind begon te stampvoeten. Ze wás een kind, verkleed als een iets te dikke vrouw van middelbare leeftijd.
‘Maar dat slaat toch nergens op! Jij bent de schrijver. Niemand anders!’
‘O ja? En waarom is Cosimo dan dood? Had ik soms geschreven dat Mortimer het boek zo bond dat Adderkop nu levend verrot? Nee. Was het mijn idee dat Grijper jaloers op hem werd en de Lelijke opeens van haar vader af wilde? Absoluut niet. Ik heb dit verhaal alleen maar geplant, maar het groeit zoals het zelf wil, en iedereen verwacht dat ik van tevoren weet wat voor bloemen het zal dragen!’
God, die ongelovige blik. Alsof hij haar sprookjes vertelde. Maar uiteindelijk stak ze haar (nogal fors uitgevallen) kin naar voren, en dat betekende nooit veel goeds.
‘Smoesjes! Allemaal smoesjes! Je weet gewoon niets te verzinnen! Maar Resa is wél op weg naar die burcht. Als Adderkop daar nou eens veel eerder aankomt? Als hij zijn dochter nou niet vertrouwt en Mortimer dood is voordat…’
Fenoglio viel haar bruusk in de rede. ‘Als Mortola nou eens terug is, zoals Resa zegt?Als Grijper Mortimer nou eens doodslaat omdat hij jaloers is op de Vlaamse Gaai? Als Violante Mortimer nou eens toch aan haar vader uitlevert, omdat ze er niet tegen kan dat ze alweer door een man wordt afgewezen? Hoe zit het met de Fluiter, met Violantes verwende zoontje, met die en met die en met die…?’ Hij zette nu zo’n keel op dat Rozenkwarts zich onder zijn deken verstopte.
‘Je hoeft niet zo te schreeuwen!’ Elinor Loredan klonk opeens heel timide voor haar doen. ‘Straks springt het hoofd van die arme Rozenkwarts nog uit elkaar.’
‘Helemaal niet, dat hoofd van hem is namelijk zo leeg als een leeggeslurpt slakkenhuis. Dat van mij zit vol met moeilijke vragen, met vragen over leven en dood, maar mijn glasmannetje wordt zielig gevonden en ik word mijn bed uit gesleurd, terwijl ik de halve nacht naar dit verhaal heb liggen luisteren omdat ik nou eindelijk wel eens wil weten waar het naartoe wil!’
Ze hield haar mond. Ze hield zowaar haar mond. Ze hield haar mond, beet op haar verrassend vrouwelijke onderlip, plukte in gedachten verzonken een paar klitten van de jurk die Minerva haar had gegeven. Die jurk zat altijd onder de blaadjes, klitten en hazenkeutels; geen wonder, want Elinor Loredan dwaalde voortdurend door het bos. Ze hield zielsveel van zijn wereld, al zou ze dat natuurlijk nooit toegeven – en ze wist er bijna net zoveel van als hij.
‘Wat… wat zou je er dan van denken om in elk geval een beetje tijd te rekken?’ Ze klonk nog steeds duidelijk onzekerder dan normaal. ‘Tijd om na te denken, tijd om te schrijven! Zodat Resa misschien echt de kans krijgt om Mortimer voor die ekster en Grijper te waarschuwen. Misschien kan er een wiel van de koets van Adderkop afbreken. Hij reist toch in een koets, of niet?’
Verdraaid. Dat was niet dom bedacht. Waarom was hij daar niet opgekomen?
‘Het valt te proberen,’ bromde hij.
‘Mooi.’ Ze glimlachte opgelucht en keek alweer een stuk zelfverzekerder uit haar ogen. ‘Ik ga Minerva vragen of ze thee voor je wil zetten, dat is lekkerder,’ zei ze voor ze wegliep. ‘En thee helpt beter bij het denken dan wijn. En doe een beetje aardig tegen Rozenkwarts.’
Het glasmannetje schonk haar een gruwelijke glimlach, en Fenoglio gaf hem met zijn voet een duwtje, waardoor hij op zijn rug viel.
‘Roer de inkt nou maar, slijmbal die je bent!’ zei hij, terwijl het glasmannetje boos overeind krabbelde.
Minerva kwam hem inderdaad thee brengen. Er zat zelfs een beetje citroen in, en buiten lachten de kinderen alsof er geen vuiltje aan de lucht was.
Poets de vuiltjes weg, Fenoglio! dacht hij. Loredan heeft gelijk. Je bent nog altijd de schrijver van dit verhaal. Adderkop is op weg naar de Burcht in het Meer, waar Mortimer op hem wacht. De Vlaamse Gaai is klaar voor zijn mooiste lied. Jij moet het voor hem schrijven! Verzin een einde voor zijn rol, die hij speelt met een overtuiging alsof hij geboren is met de naam die jij hem gaf. De woorden gehoorzamen je weer. Jij hebt het boek, Orpheus is vergeten. Het is nog steeds jouw verhaal. Schrijf een goed einde!
Ja, het zou hem lukken. En Elinor Loredan zou eindelijk met haar mond vol tanden staan en hem het respect tonen dat hij verdiende. Maar eerst was het zaak Adderkop tegen te houden (en te vergeten dat het haar idee was geweest).
Buiten maakten de kinderen lawaai. Rozenkwarts smoesde met Jaspis, die hem tussen de geslepen pennen met grote ogen zat aan te kijken. Minerva kwam soep brengen en Elinor loerde over het muurtje alsof hij haar daar niet kon zien. Maar algauw merkte Fenoglio dat allemaal niet meer. De woorden voerden hem mee zoals ze vroeger ook altijd gedaan hadden, lieten hem rijden op hun inktzwarte rug, maakten hem doof en blind voor alles om hem heen, tot hij alleen nog maar het knarsen van koetswielen op de bevroren grond hoorde, en het splijten van zwartgelakt hout. Na een tijdje moesten de glasmannetjes om de beurt een pen in de inkt dopen, zo snel kwamen de woorden. Prachtige woorden. Fenoglio-woorden. Ach, hij was helemaal vergeten hoe bedwelmend woorden waren. Daar kon geen wijn tegenop…
‘Inktwever!’ Fenoglio keek verstoord op. Hij was al diep in de bergen, op weg naar de Burcht in het Meer, voelde het pafferige vlees van Adderkop alsof het van hemzelf was…
Baptista stond met een zorgelijk gezicht voor hem. De bergen vervaagden en Fenoglio was terug in de grot, omringd door rovers en hongerige kinderen. Wat was er aan de hand? De Zwarte Prins zou toch niet weer zieker geworden zijn?
‘Doria is terug van zijn verkenningstocht. De jongen is halfdood, hij moet de hele nacht gerend hebben. Hij zegt dat Krielhaan op weg is hiernaartoe en dat hij weet van de grot. Niemand kan zeggen van wie hij het gehoord heeft.’ Baptista wreef over zijn pokdalige wangen. ‘Ze hebben honden bij zich. Doria zegt dat ze vanavond hier zijn. Dat betekent dus dat we weg moeten.’
‘Weg? Maar waarheen dan?’
Waar moesten ze heen met al die kinderen, van wie er nu al een paar halfgek werden van heimwee? Fenoglio zag aan Baptista’s gezicht dat ook de rovers daar geen antwoord op hadden.
Alsjeblieft! Wat had die o zo slimme madame Loredan nu te zeggen? Hoe moest je onder zulke omstandigheden schrijven? ‘Zeg tegen de Prins dat ik zo bij hem kom.’
Baptista knikte. Toen hij zich omdraaide glipte Despina langs hem. Haar gezichtje stond angstig. Kinderen voelen het meteen als er iets niet klopt. Ze zijn het gewend om te moeten raden naar wat niet hardop tegen hen gezegd wordt.
‘Kom eens hier!’ Fenoglio wenkte haar, terwijl Rozenkwarts met een esdoornblad de pas geschreven woorden droog wapperde. Fenoglio trok Despina op schoot en aaide over haar blonde haar. Kinderen… Hij vergaf zijn slechteriken een heleboel, maar sinds de Fluiter op kinderen joeg wilde hij nog maar één einde voor hem schrijven: een bloedig einde. Hij wou dat hij het alvast gedaan had. Maar het zou nog even moeten wachten, net als het lied van de Vlaamse Gaai. Waar moesten ze heen met de kinderen? Denk na, Fenoglio. Denk na!
Radeloos masseerde hij zijn rimpelige voorhoofd. Hemel, het was geen wonder dat je van denken zulke groeven in je gezicht kreeg.
‘Rozenkwarts!’ blafte hij tegen het glasmannetje. ‘Ga Meggie halen. Zeg tegen haar dat ze moet lezen wat ik geschreven heb, ook al is het nog niet helemaal af. Het moet maar genoeg zijn!’
In zijn haast gooide het glasmannetje de wijn die Baptista gebracht had om, en Fenoglio’s deken kleurde rood alsof hij in bloed gedrenkt was. Het boek! Geschrokken haalde hij het onder de natte deken vandaan. Hart van inkt. Het was nog steeds een goede titel, vond hij. Wat zou er gebeuren als deze bladzijden nat werden? Zou zijn hele wereld dan gaan rotten? Maar het papier was nog droog. Eén hoekje van de kaft was een beetje vochtig. Fenoglio wreef er met zijn mouw over.
‘Wat is dat?’ Despina pakte het boek van hem af. Natuurlijk! Waar zou ze ooit een boek gezien moeten hebben? Ze was niet opgegroeid op een burcht of in het huis van een rijke koopman.
‘Dat is een ding waarin verhalen bewaard worden,’ zei Fenoglio. Hij hoorde dat Elfenschrik de kinderen bij elkaar riep, hoorde de zenuwachtige stemmen van de vrouwen, het eerste gehuil. Despina luisterde er bezorgd naar, maar toen keek ze weer naar het boek.
‘Verhalen?’ Ze sloeg de bladzijden om alsof ze verwachtte dat de woorden eruit zouden vallen. ‘Wat voor verhalen? Heb je ze ons wel eens verteld?’
‘Deze niet.’ Fenoglio trok het boek voorzichtig uit haar handen en keek naar de bladzijde die ze opgeslagen had. Zijn eigen woorden staarden hem aan, zo lang geleden geschreven dat ze de woorden van een ander leken.
‘Wat is het voor een verhaal? Wil je het me vertellen?’
Fenoglio tuurde naar zijn oude woorden, geschreven door een Fenoglio die hij niet meer was, een Fenoglio wiens hart zoveel jonger was geweest, zoveel lichter – en een stuk minder ijdel, zou Elinor Loredan er waarschijnlijk aan toegevoegd hebben: Ten noorden van Ombra lagen sprookjesachtige plekken. Bijna niemand in de stad had ze ooit gezien, maar de speellieden vertelden erover in hun liederen, en als de boeren een paar kostbare momenten lang aan het zware werk op het land wilden ontsnappen stelden ze zich voor dat ze op de oever van het meer stonden, waarvan gezegd werd dat het als spiegel voor de reuzen diende, en zagen ze voor zich hoe de nimfen die erin schenen te wonen uit het water opdoken en hen meenamen, naar paleizen van parels en parelmoer. Als het zweet over hun gezicht stroomde zongen ze zachtjes liederen over sneeuwwitte bergen, over nesten die de mensen in een reusachtige boom hadden gebouwd toen de reuzen hun kinderen kwamen stelen.
Nesten… reusachtige boom… kinderen stelen… Goeie genade, dat was het!
Fenoglio pakte Jaspis en zette hem op Despina’s schouder. ‘Jaspis brengt je naar je moeder,’ zei hij voor hij langs haar glipte. ‘Ik moet naar de Prins.’
Loredan heeft gelijk, Fenoglio! dacht hij, tussen de opgewonden kinderen, de huilende moeders, de hulpeloos rondhangende rovers door rennend. Je bent een ouwe gek die met zijn door wijn benevelde brein zijn eigen verhalen niet eens meer kent. Orpheus weet intussen misschien wel meer over jouw wereld dan jij.
Maar zijn ijdele ik, dat ergens tussen zijn voorhoofd en zijn borstbeen huisde, sprak hem onmiddellijk tegen. Hoe moet je dat ook allemaal onthouden, Fenoglio? Daar zijn het gewoon te veel verhalen voor! Je hebt nu eenmaal een onuitputtelijke fantasie.
Ja, hij was een ouwe ijdeltuit. Hij gaf het toe. Maar hij had er ook alle reden voor.